Hoofdcategorieën
Home » Harry Potter » Het Verlaten van de Oase » Hoofdstuk zeven
Het Verlaten van de Oase
Hoofdstuk zeven
Het was al laat in de avond. Het maken van zijn huiswerk voor Verweer tegen de Zwarte Kunsten ging traag. Albus moest een opstel schrijven over de beste manier om Dementors af te weren, maar kon zich niet goed genoeg concentreren om volledige zinnen op perkament te krijgen. Om hem heen lagen propjes perkament van mislukte eerdere pogingen. Hij slaakte een zucht en gooide gefrustreerd zijn ganzenveer op tafel. Hij leunde met zijn ellebogen op tafel, handen in het haar. Hij had het zwaktepunt van Josephine gevonden, maar meer bitterzoet had deze overwinning niet kunnen zijn. Er was een gemakkelijke uitweg: hij kon elke keer als hij Josephine zag direct over zijn neef beginnen; gezien haar eerste reactie zou het niet lang duren voordat ze hem zou ontlopen. Hij zou aan zijn neef kunnen verkopen dat hij zijn best had gedaan, maar dat het hem niet lukte tot haar door te dringen. Albus zou krijgen wat hij wilde, maar Louis zou achterblijven met zijn gebroken hart.
Hij zag het bedroefde gezicht van zijn neef voor zich en voelde zich direct schuldig over het breken van de belofte; ook al was het enkel een gedachte.
Een andere aanpak stond hem echter ook niet erg aan. Hij wist niet hoe hij er voor moest zorgen dat ze weer zouden praten, hij wilde niet dat ze hem bleef lastigvallen. Hopelijk wist Louis zelf hoe de kans het grootst was dat ze weer in contact kwamen. Hij zuchtte. Het aantal kopzorgen dat hij had, leek per dag exponentieel te groeien.
“Mijn aanbod staat nog steeds,” hoorde hij opeens achter zich.
Albus draaide zich om en zag tot zijn verbazing het meisje met de prachtige blauwe ogen staan.
“Als je het ergens over wilt hebben, zal ik luisteren.” Wederom frunnikte ze nerveus aan haar gewaad. “Je geeft de indruk dat je ergens over moet praten.”
Albus bekeek haar goed. Door haar bruine haren en blauwe ogen deed ze hem onherroepelijk aan Sarah denken, een Dreuzelmeisje waar hij de voorgaande zomer een oogje op had gehad. Dit meisje had echter borsteligere wenkbrauwen, sproetjes op haar neus en wangen, en vollere lippen. Toch, de gelijkenis was onmisbaar.
“Nee, dank je,” wees hij haar aanbod af. “Ik heb niets om over te praten.”
Het meisje haalde haar schouders op. “Dat is ook goed. Welterusten.” Ze zwaaide kort naar hem terwijl ze wegliep.
Albus dacht aan Sarah. Hij was per toeval een keer op het ijszaakje waar zij een zomerbaantje had gestuit. Steeds frequenter had hij zin om een ijsje te halen. Ze lachte om zijn grapjes en ging in op zijn uitnodiging om een keer samen te lunchen.
James versierde vaak in de zomervakantie een aantal Dreuzelmeisjes en vond het zijn taak als oudere broer om de kunst, zoals hij het noemde, over te dragen.
“Helaas mogen we geen magie gebruiken waar Dreuzels bij zijn, maar sommige spullen uit de winkel van oom George wel.” Glunderend had hij hem een paar fopartikelen in de handen geduwd. “Toen ik veertien was, leerde oom George mij de wijsheid dat Dreuzelmeisjes dol zijn op een beetje magie. Nu deel ik deze wijsheid met jou, op je zestiende, omdat je altijd al een beetje achterliep met dit soort dingen.”
De rest van de les was gevuld met tips en vunzige verhalen over James’ ervaringen. Hij had trofeeën overgehouden aan elke verovering; verschillend van een kettinkje tot een servetje met een telefoonnummer. Het waren echter zoveel trofeeën dat Albus wist dat James minstens de helft verzon.
Nadat James zijn kamer had verlaten, had Albus direct de fopartikelen weggegooid.
Het was nooit wat geworden tussen Albus en Sarah. Tijdens hun lunch was hij compleet in paniek geraakt; hij merkte dat hij nergens over kon praten zonder te verraden dat hij een tovenaar was. Op enkele weken na spendeerde hij zijn hele jaar op Zweinstein, een plek waar niets niet-magisch was. Hij merkte dat hij te weinig wist van de Dreuzelwereld om altijd te snappen waar Sarah het over had. Hij kende hun beroemdheden niet, wist niet wat ze op school leerden, wist geen raad met het internet. Hij bleef maar panikeren over wat Sarah wel niet van hem moest denken.
Hun lunch was geëindigd met een ongemakkelijke knuffel en Albus durfde geen ijsjes meer te halen.
Hij werd uit zijn gedachten gehaald door James. “Moet je niet gaan slapen?”
“Moet jij niet gaan slapen?” kaatste hij terug.
James schokschouderde. “Ik heb vandaag niet zulke vermoeiende dingen gedaan als het breken van mijn eigen botten.”
Albus zuchtte. “Ik heb Bezweringen nog niet helemaal onder controle.”
James ging naast hem zitten. “Niet liegen tegen je oudere broer, ik ben er stukken beter in.”
Albus besloot dat zijn broer gelijk had en dat het tijd werd om onder de wol te kruipen, en begon met het bijeen rapen van zijn spullen.
“Joos is best okay, weet je,” zei hij.
Albus bromde: “Wacht maar tot ze zich met jouw leven gaat bemoeien, dan praat je wel anders.”
James zuchtte. “Misschien zou ze meevallen als je haar een kans zou geven.” Hij haalde zijn schouders op. “Misschien wordt ze heftiger omdat je haar tegenwerkt.”
“Ik zou haar niet tegen hoeven werken,” antwoordde Albus bits. “Ik zou haar niet tegen hoeven werken omdat ze zich niet met mij hoort te bemoeien. Ik snap niet wat in Merlijns naam haar motivatie kan zijn om van de een op andere dag spontaan interesse in mijn leven te hebben.”
James liet een stilte vallen. Albus stopte zijn spullen onder zijn arm en stond op om weg te gaan. “Welterusten,” mompelde hij.
“Pak nou gewoon de kans, alsjeblieft.” James keek hem doordringend aan. “Weet je niet hoe moeilijk het voor mij is om te zien dat je geen andere vrienden hebt dan een paar familieleden? Snap je niet hoe bezorgd we met z’n allen om je zijn?” Hij zuchtte, duidelijk gefrustreerd. “We hopen allemaal dat je het leuk hebt, maar we weten het niet omdat je zelfs met ons over weinig praat. Ik heb vaak genoeg geprobeerd tot je door te dringen dat er een wereld is buiten je eigen bubbel, maar ik kan de bubbel niet prikken.” Zijn stem werd luider. “Na zes jaar onbekende mensen behandelen als een stel verraders is iedereen het zat, Al. Nu is er een iemand die het nog niet heeft opgegeven, die nog wel met je om wilt gaan.” Hij schudde zijn hoofd. “Je ziet niet in hoe bijzonder deze kans is, Al. Grijp hem alsjeblieft aan.”
Het gebeurde niet vaak dat James de rol aannam van bezorgde, oudere broer. De enige keren die hij zich kon herinneren was toen hij bij een potje Zwerkbal zijn scheenbeen had gebroken en toen in het derde jaar een pestkop hem voor uren had opgesloten in een bezemkast. James werd pas serieus als het noodzakelijk was. Albus zag niet graag in dat het noodzakelijk was.
“Welterusten,” mompelde hij wederom en hij liet zijn teleurgestelde broer achter.
Reacties:
James is zo'n fijn personage. Net als zijn grootvader, diens vrienden, en de Wemeltweeling wordt hij serieus indien nodig, omdat hij wel een heleboel geeft om zijn vrienden en familie. Dat vind ik echt een prachtige karaktereigenschap.
En hij is ook gewoon grappig. :'
Nu hoop ik dat dít dan eindelijk tot Albus kan doordringen, want zijn eenzaamheid is een beetje zielig en een beetje jammer, en hij verdient gewoon beter.
Stiekem vind ik Josephine ook gewoon te leuk en wil ik dat hij vrienden met haar wordt, of meer, maar Louis is er ook nog.
Ik had dit verhaal echt gemist, waarom wachtte ik er zo lang mee? >_<
“Toen ik veertien was, leerde oom George mij de wijsheid dat Dreuzelmeisjes dol zijn op een beetje magie. Nu deel ik deze wijsheid met jou, op je zestiende, omdat je altijd al een beetje achterliep met dit soort dingen.”
This is why James is my favourite.
Hmmm om eerlijk te zijn word ik een beetje moe van Louis. Kan hij niet zijn eigen gebroken-hart-problemen proberen op te lossen? Albus is geen uil of iets in die richting.
Ik vind James echt een schatje, alleen gaat mijn voorkeur toch uit naar de personen naar wie hij vernoemd is wanneer het om karakter-trekken gaat. I mean - James Sirius; try to convince me that's not one hell of a pun-master.