Hoofdcategorieën
Home » Twilight » Lotus, Een Donna Hart trilogie » 3
Lotus, Een Donna Hart trilogie
3
Na het eten lopen we in noordelijke richting naar Bantoury Road, de straat waarin het feestje wordt gehouden. De schemer daalt langzaam op ons neer en de pastelkleurige skyline van de stad met zijn feeachtige torentjes en koepels is werkelijk adembenemend mooi. Het lijkt wel alsof we ons in het decor van een heus sprookje bevinden.
Inmiddels is de ergste benauwdheid uit de lucht verdwenen. Toch heb ik het nog steeds bloedheet. Hoe dichter we bij het feestje komen des te erger het wordt. Onopvallend probeer mijn klamme handen droog te vegen aan mijn jurk en mijn kleverige haren van mijn nek los te trekken. Maar het haalt maar weinig uit.
De muziek komt ons halverwege de straat al tegemoet, en we stoppen bij een prachtig hoekhuis van roodbruine bakstenen die voor het grootste gedeelte schuilgaat achter een tapijt van klimop. Vanuit een gat in de heg kijk je zo de tuin in waardoor ik kort een sneak preview krijg van wat ons te wachten staat. Ik zie veel lichamen. Sommige staan in groepjes geklit, anderen zijn aan het dansen. Slingers van feestlampjes hangen door de tuin.
Lisa geeft een zwaai aan het tuinhekje en loopt op een groepje mensen af. Ze tikt een meisje met donker piekhaar op de schouder.
‘Joyce,’ zegt ze als het meisje zich heeft omgedraaid. ‘Dit zijn Donna en Catarina mijn nieuwe huisgenoten. ‘Donna, Cat dit is Joyce. Zij woont hier.’
Joyce steekt vriendelijk haar hand uit en begint de andere mensen uit het kringetje aan ons voor te stellen. Al hun namen duizelen me.
Na het voorstelrondje neemt Lisa ons mee naar de geïmproviseerde buitenbar die bestaat uit twee stapels lege bierkratten met daarop een oude deur op zijn kant. Er staan flessen wijn en fris op, samen met wat stapeltjes plastic bekers.
‘Er is ook bier,’ zegt Lisa. ‘Maar dat staat binnen in de koelkast.’
‘Ik lus wel een rood wijntje,’ zegt Cat terwijl ze naar één van de flessen voor zich wijst.
‘Ik ook,’ zeg ik.
Eigenlijk drink ik nooit, maar ik wil graag een wijntje in de hoop dat de alcohol mijn zenuwen misschien wat kan temperen.
Lisa trekt drie plastic bekertjes los en schenkt de wijn in.
Als ze mij het bekertje aanreikt, sla ik het veel te snel achterover.
Even kijkt Lisa verbaasd van mij naar mijn lege beker, maar ze zegt er niets van en schenkt zwijgend mijn beker opnieuw vol. ‘Kom,’ zegt ze terwijl ze aan mijn arm trekt. ‘Dan laat ik jullie het huis even zien.’
We lopen de keuken binnen. Het is er vrij donker, maar ondanks het beperkte licht zie ik de oude etensresten op het fornuis gekoekt zitten en de vieze vaat verspreid over het aanrechtblok staan. De vloertegels plakken onder mijn schoenzolen, en ik kan het niet helpen om in gedachte de verafschuwde blik van mijn moeder voor me te zien.
Lisa loost ons langs wat mensenlijven de gang door naar een ruimte die doorgaat voor de woonkamer. De geur van alcohol, zweet en hormonen dringt door tot in mijn poriën. Overal zitten en staan mensen; op de trap, langs de wanden en op de groezelige meubels. In de woonkamer staat ook de muziekinstallatie waardoor het bijna onmogelijk is om elkaar hier nog goed te verstaan. Lisa wenkt ons mee terug de gang in en loopt vervolgens de trap op. Achter de eerste deur op de overloop bevind zich een eenvoudige badkamer met toilet die volgens mij, net als de keuken niet met enige regelmaat wordt schoongemaakt. De rest van de deuren waar zich de slaapkamers achter bevinden, zijn verstandig genoeg op slot gedraaid. Er is boven verder niets meer te zien, op een nisje na waarin zich twee mensen hebben verscholen die zo innig verstrengeld met elkaar zijn dat je niet kan zien waar de één begint en de andere eindigt.
We lopen weer terug naar beneden, en tot mijn opluchting ook weer naar buiten waar de lucht een stuk frisser en schoner aanvoelt als binnen in het huis. Er zijn inmiddels nog meer mensen gearriveerd en de tuin staat al aardig vol. Nieuwsgierig bekijk ik alle vreemde gezichten en vraag me af of ik over een tijdje mensen hier zal kennen en misschien sommige ervan zelfs tot mijn vrienden zal mogen rekenen. Lisa schenkt opnieuw een wijntje voor ons in.
De alcohol heeft ondertussen zijn werk al aardig gedaan; ik ben gelukkig een stuk meer ontspannen. Mijn lijf gloeit en mijn belevingswereld lijkt in zijn geheel wat glaziger op mij over te komen. Ik ben weinig gewend dat scheelt. In Saltford heb ik zelden gedronken. Niet omdat ik dat niet wilde, maar simpelweg omdat ik me niet vaak op gelegenheden heb begeven waar de alcohol zo rijkelijk vloeide. Ik probeer me op een vast punt in de tuin te focussen om mijn balans weer wat meer terug te vinden.
En dan zie ik hem ineens, tussen alle vreemde lichamen door.
Jonathan.
En ik ben in één klap weer broodnuchter.
Hij staat achterin onder een boom met twee andere jongens. En hij kijk naar me, nee hij staart naar me met een indringende blik. En alles en iedereen om me heen lijkt vanaf dat moment op te lossen en het is alsof alleen hij en ik nog in de tuin staan. Mijn hart voelt zwaar als een molensteen terwijl de grond onder mijn voeten juist vloeibaar lijkt te zijn geworden waardoor mijn benen geen houvast meer hebben. Ik hap naar adem.
‘Gaat het wel,’ zegt een stem die heel langzaam mijn bewustzijn binnendringt. Cat kijkt me met haar grote bruine ogen bezorgd aan en herhaald nogmaals haar vraag.
Ik knipper met mijn ogen om weer bij mijn positieven te komen en antwoord: ‘Jawel hoor. Het is de wijn in combinatie met de warmte denk ik.’ Hoewel het gevoel dat me nu overmand in niets op de alcoholroes van zonet leek. Het voelt meer alsof de aarde gestopt is met draaien. Alsof de hele kosmos is geëxplodeerd.
Cat kijkt bedenkelijk naar me. Ze volgt mijn blik richting Jonathan en trekt een wenkbrauw op. ‘Weet je zeker dat het gaat?’
‘Ja, echt,’ verzeker ik. ‘Niets aan de hand.’ En ik probeer me te concentreren op het gesprek dat Lisa met een meisje naast ons voert waarvan ik de naam alweer vergeten ben. Maar dat lukt voor geen meter. Jonathan zijn aanwezigheid heeft me volledig in zijn greep. Vanuit mijn ooghoek probeer ik onopvallend naar hem te kijken. Ik had zo gehoopt dat als ik hem ooit weer zou tegenkomen dat hij dan ontzettend lelijk zou zijn geworden of in ieder geval enorm zou tegenvallen. Maar dat doet hij niet, in tegendeel zelfs. Hij is perfect. Mooier dan ooit. Zijn bruine haren zitten warrig en omlijsten zijn prachtige gezicht met glanzende, diepblauwe ogen. Hij is lang geworden valt me op. Volwassen. Zijn gezicht is hoekiger en zijn lichaam gespierder. Maar toch is Jonathan vooral ook nog gewoon de jongen van vroeger. Degene die al mijn gedachtes, angsten en geheimen heeft gekend. De jongen die me onbeschrijfelijk veel pijn heeft gedaan door weg te gaan zonder iets te zeggen.
En ik ben compleet maar dan ook compleet overrompeld dat hij hier nu staat.
Om mezelf weer enigszins te kunnen herpakken draai ik me van hem af, met mijn rug naar hem toegekeerd kan hij ieder geval niet zien hoe erg hij me van mijn stuk brengt. Ik probeer ondertussen mijn ademhaling weer onder controle te krijgen, weer grond te vinden onder mijn voeten. Maar dan staat hij plotseling naast me. Ik weet het zonder het te hoeven zien. Mijn lijf tintelt en mijn zielige hart maakt een sprongetje.
‘Donna,’ hoor ik hem zeggen. Zijn stem is lager dan in mijn herinnering en de vibratie ervan lijkt door te resoneren in elke vezel van mijn lichaam.
Ik draai me om. ‘Jonathan,’ zeg ik zo kalm mogelijk terug maar mijn stem klinkt heel irritant nogal onvast.
Jonathan glimlacht.
Het is zo’n glimlach die me een oneindige diepte in laat storten.
‘Wat geweldig je weer te zien,’ zegt hij bijna euforisch. Jonathan neemt me van boven tot onder met grote ogen op. Zijn blauwe ogen lijken geen centimeter van me te willen overslaan. ‘Je ziet er geweldig uit,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Euh, prima,’ breng ik uit. Mijn stem klinkt nog steeds niet als de mijne, ik ben nog te veel in shock.
Maar Jonathan kan niet stoppen met glimlachen. ‘Ik ben zo blij je weer te zien,’ zegt hij weer.
Ik staar naar zijn mond terwijl deze woorden er uit rollen, en ik herinner me ongewild hoe zijn lippen smaakten. Zoet en zacht. En ik probeer die gedachte meteen weer van me af te schudden.
Dan is zijn glimlach ineens verdwenen en verschijnt er een frons op zijn voorhoofd. ‘Er is iets aan je veranderd,’ merkt hij op. Alles aan hem maakt me duidelijk dat dit iets niet iets goeds is.
En even druipt de paniek in alle kanten van me af. Want het is toch niet mogelijk dat hij zo aan me kan aflezen wat voor ellende ik de afgelopen jaren heb meegemaakt? Dat hij door me één keer goed in de ogen te kijken kan zien wat voor narigheid ik te verstouwen heb gehad? Maar dan spreekt ik mezelf hartig toe dat dat echt beslist niet kan. Dat ik ooit een open boek voor hem ben geweest, betekend niet dat ik dat nu nog steeds ben.
‘Ik ben volwassen geworden,’ zeg ik daarom maar. ‘Net als jij. Jij bent ook veranderd.’
Hij schud zijn hoofd. ‘Nee, dat bedoel ik niet. Het is iets… anders…’ Hij zoekt duidelijk naar de juiste woorden. ‘...het is iets in je houding, je oogopslag. Je lijkt meer… meer gesloten als vroeger.’
‘Meer gesloten?’ herhaal ik bits. Wat had hij dan verwacht? Dat ik hem enthousiast om de nek zou vliegen? Dat ik hem zou vertellen hoeveel ik hem heb gemist? Nou, dan heeft hij het inderdaad mooi mis.
‘Hey, kennen jullie elkaar al?’ hoor ik Lisa ineens verbaasd zeggen. Ze wringt zich tussen ons in.
Jonathan is hier duidelijk alles behalve blij mee want hij geeft haar nauwelijks ruimte.
‘We kennen elkaar van vroeger ja,’ antwoord ik mat. ‘We hebben een tijdje bij elkaar in de klas gezeten op de middelbare school.’
‘Ah echt?’ roept Lisa uit. ‘Wat ontzettend toevallig.’
‘Heel toevallig,’ herhaal ik murw.
Maar Jonathan lijkt behoorlijk gepikeerd te zijn door mijn antwoord. ‘We waren veel meer dan alleen elkaars klasgenoten Donna. Jij en ik waren… heel close.’ Hij zwaait met zijn armen. ‘We waren samen.’
‘O?’ Lisa’s stem klinkt nu nog verbaasder. Ze kijkt van Jonathan weer naar mij.
‘We gingen inderdaad een tijdje met elkaar om ja,’ geef ik schoorvoetend aan Lisa toe.
Dit antwoord lijkt Jonathan nog meer te irriteren. Hij is er duidelijk niet blij mee dat ik het zo bagatelliseer. En alles wat ik kan denken is alleen maar: net goed. Ik recht mijn rug en kijk hem uitdagend aan. Hij mag beslist niet merken hoeveel verdriet ik om hem heb gehad.
Lisa staat nog steeds tussen ons in, kijkt van de één naar de ander, en is duidelijk in de war van hetgeen zich voor haar neus afspeelt.
‘Maar wat doe jij hier eigenlijk?’ vraag ik aan Jonathan om het gesprek een andere richting op te sturen. ‘Ik dacht dat jij was opgegaan in het luchtledige.’
Jonathan kijkt me aan, besluit mijn laatste opmerking te negeren en antwoord: ‘Ik studeer hier Donna. Wat zou ik hier anders in Oxford moeten doen?’ En terwijl hij deze woorden uitspreekt, verschijnt er weer een kleine glimlach rond zijn mond.
Het is genoeg om mijn hart opnieuw een dolksteek te geven. Mijn god wat is hij mooi als hij lacht. Ziekmakend gewoon.
‘Ja, natuurlijk,’ stamel ik terug. ‘Studeren in Oxford is inderdaad vrij logisch.’
‘Ik studeer Geneeskunde,’ gaat hij verder. ‘En begin nu aan mijn tweede jaar. En jij?’
‘Ook Geneeskunde, maar dan eerste jaars.’ En ik haak mijn blik los van de zijne en staar vervolgens naar de grond want ik weet wat hij nu moet denken: hoe komt het dat Donna een jaar op me achterloopt?
En inderdaad.
‘Eerste jaars?’ hoor ik hem verward vragen. ‘Ben je een keer blijven zitten dan?’ Hij lijkt van slag.
Ik knik met tegenzin. ‘In het derde jaar van de middelbare school.’
Door mijn ongemak knijp ik per ongeluk mijn plastic bekertje bijna fijn en mors wat wijn op de neus van mijn schoentje.
‘Maar je bent zo pienter… hoe kan dat nou?’
Ik kijk nog steeds naar de wijnspetters op het leer aan mijn voet. ‘Omstandigheden. Factoren van buitenaf. Een lang verhaal.’ Ik wuif het weg alsof het onbelangrijk is en er niet toe doet, maar in werkelijkheid heb ik absoluut geen zin om hem de waarheid te vertellen. Ik wil hem niet vertellen over die zwarte, zwarte periode. Over de tijd dat ik zo ziek was. Zo ziek dat ik heb moeten vechten voor mijn leven. Ik wil niet weer zielig gevonden worden. Hier in Oxford maak ik een nieuwe start. Een schone lei zonder blikken van medelij.
Jonathan geeft het alleen niet zo snel op. Hij buigt zich dichter naar me toe, Lisa volledig negerend zodat ze wel een stap achteruit moet doen en Jonathan weer vlak naast me komt te staan.
‘Wat is er dan gebeurd?’ vraagt hij terwijl hij me indringend aankijkt.
Zijn intense blik en zijn lichaam zo dicht bij de mijne doet van alles in mijn binnenste. En ik voel mijn wangen hevig gloeien. Ze moeten flink rood zijn. Het is maar goed dat ik door de al die warme zomerdagen zo bruin geworden ben dat nu niet zo opvalt.
Jonathan herhaalt zijn vraag. ‘Donna waarom ben je blijven zitten?’
‘Het doet er niet toe,’ zeg ik nu kortaf. ‘Jezus, ik heb gewoon een jaartje overgedaan. Meer niet. Zoveel mensen doen een keer een jaartje over.’ Ik baal enorm van zijn bezorgde ogen. Jonathan heeft me altijd veel te goed kunnen doorzien, en ook nu lijkt hij door te hebben dat er meer aan de hand is dan ik loslaat.
‘En Geneeskunde…,’ gaat hij verder. ‘…hoe komt dat zo? Die keus had ik nooit achter je gezocht.’
Er ontsnapt nu een bitter lachje uit mijn mond. ‘Maar Jonathan, je kent me dan ook hélemaal niet meer. Een mens kan erg veranderen in een paar jaar tijd, geloof me.’ Ineens voel ik een enorme ingehouden woede bij me omhoog borrelen. Alsof er een badstop in me is losgetrokken. Wat denkt hij verdomme wel niet? Dat hij hier de oude bekende kan gaan staan uithangen zonder enig uitleg of excuus. Ik ben ons gesprek over koetjes en kalfjes meer dan zat.
Jonathan merkt de verandering in mijn gemoedstoestand op want hij neemt fysiek meer afstand.
Maar ik hou het al niet meer. Het is te laat. Het kolkt in mijn binnenste. ‘Je bent me een verklaring schuldig,’ bijt ik hem toe. ‘Dat is wel het minste waar ik recht op heb, vindt je niet?’
Jonathan sluit even zijn ogen, lijkt geemotioneerd. ‘Natuurlijk heb je daar recht op Donna.’ Hij doet weer een stap dichter naar me toe, nog dichter als daarvoor, we raakten elkaar net niet aan.
Ik hou mijn adem in terwijl mijn hart nu echt lijkt te ontploffen.
‘Maar niet hier. Niet nu,’ waarna hij een blik werpt op Lisa en Cat die ons nauwlettend in de gaten houden.
Maar dat vind ik te gemakkelijk. ‘Dit lijkt me eerlijk gezegd juist het perfecte moment,’ ga ik volhardend door. ‘Je kunt me allerminst vertellen waarom je niet eens de moeite hebt genomen om een briefje voor me achter te laten.’
Jonathan kijkt me gepijnigd aan. ‘Het is allemaal niet zo zwart wit als jij denkt. Het is… ingewikkeld.’
‘Dat kan allemaal wel zo zijn,’ bries ik nu vol woede. ‘Maar daar koop ik niets voor.’ Ik vouw demonstratief mijn armen over elkaar en probeer bij hem weglopen.
Maar Jonathan grijpt mijn arm vast.
‘Denk je nou werkelijk Donna…’
En het horen van mijn naam uit zijn mond doet me ongewild huiveren.
‘…dat ik weg wilde gaan? Bij jou vandaan?’ Hij schud zijn hoofd. ‘Zo zat het helemaal niet.’
Ik snuif en doe een stap naar achteren zodat hij me wel moet loslaten. ‘Hoe zat het dan wel?’
‘Ik beloof je dat ik het je zal uitleggen Donna,’ zegt hij vermoeid. ‘Maar niet nu. Kunnen we anders wat afspreken?’
‘Ik spreek helemaal niets met jou af,’ blaf ik kwaad terug. ‘Je kans is nú.’
Jonathan lijkt in tweestrijd wat te zeggen. Hij wrijft driftig langs zijn slapen -iets wat hij alleen doet als hij enorm gefrustreerd is- maar hij blijft zwijgen.
‘Ook goed.’ En ik ben er helemaal klaar mee. ‘Tot ziens Jonathan.’ Ik draai me om naar Lisa en Cat die me alleen maar schaapachtig kunnen aanstaren. ‘Willen jullie nog wat drinken?’ vraag ik ze. ‘Ik heb ieder geval enorme dorst.’
Ze knikken me toe en overhandigen me als een stel doofstommen hun bekertjes.
Expres doe ik langer over het inschenken van de drankjes dan nodig is, maar als ik klaar ben, staat Jonathan nog steeds op dezelfde plek als waar ik hem achter gelaten heb.
‘Moet jij niet eens terug naar je vrienden?’ vraag ik hem bits wanneer ik de drankjes aan Cat en Lisa overhandig. Ik kijk naar de twee jongens die nog steeds bij de boom staan en die ons overduidelijk in de gaten houden. ‘Volgens mij staan ze op je te wachten,’ voeg ik er aan toe.
Jonathan kijkt niet op of om naar zijn vrienden. Hij lijkt opnieuw wat tegen me te willen zeggen. Zijn mond gaat open maar dan toch weer dicht. En dan geeft hij het op zie ik.
Goddank.
Waarschijnlijk omdat hij verder geen scene meer wil schoppen. Er zijn inmiddels heel wat ogen op ons gericht.
Hij loop zwijgend terug naar zijn vrienden.
Lisa en Cat kijken me verbijsterd aan.
‘Waar ging dat over?’ vraagt Lisa zodra hij op gehoorsafstand is. ‘Ik heb Jonathan nog nooit zo gezien.’
Eigenlijk heb ik helemaal geen zin om uitleg te geven. ‘Hij heeft me ooit flink laten stikken,’ verklaar ik daarom maar. ‘En nu knoopt hij een gesprek met me aan alsof dat nooit is gebeurt. Zo werkt het gewoon niet bij mij.’
Lisa neemt met dit beknopte antwoord duidelijk geen genoegen en ik zie aan haar houding dat ze er op door wil gaan. Maar ze krijgt de kans niet.
Catarina gaapt ineens heel overdreven. ‘Ik ben best moe,’ zegt ze. ‘Als jullie het niet erg vinden ga ik terug richting de campus.’
‘Dan ga ik graag met je mee,’ zeg ik waarschijnlijk net iets te gretig. Het liefste wat ik nu wil is bij Jonathan vandaan. Met hem in de buurt lijkt het alsof mijn hart in een bankschroef zit vastgeklemd en ik bijna geen lucht krijg.
Niet veel later lopen Cat en ik met z’n tweeën naar huis.
‘Was die jongen van daarnet dezelfde jongen als waar je het eerder over had tijdens het etentje?’ vraagt Cat voorzichtig als de straat oplopen.
Ik knik en ben verbaasd dat zij die link heeft weten te leggen. ‘Hij heet Jonathan,’ zeg ik.
‘Hij is ontzettend knap.’
‘Ja,’ zucht ik. ‘Dat is ook best een probleem.’
Cat knikt begrijpend en tot mijn opluchting vraagt ze verder niet door.
‘Zijn vrienden mogen er trouwens ook best zijn,’ zegt ze na een korte stilte nu een beetje lacherig. ‘Vooral die donkere.’
‘O ja? Dat is me eerlijk gezegd niet zo opgevallen.’
Ze glimlacht. ‘Nee, jij had alleen oog voor Jonathan.’
Ik zwijg en bijt op mijn lip.
‘Zo te zien heb je veel verdriet om hem gehad.’
Ik knik weer maar zeg niets want ik ben bang dat mijn stem zal breken. Ik weet totaal niet wat ik van mijn ontmoeting met Jonathan moet denken. Mijn hoofd lijkt bijna uit elkaar te klappen van alle emoties.
Cat houdt even stil en kijkt me onderzoekend aan. ‘Volgens mij heeft hij ook veel verdriet om jou gehad Donna. Dat zag ik aan hem. Misschien is dat een troostende gedachte.’
Ik knik opnieuw. ‘Misschien.’
Wanneer ik de deur van mijn kamer achter me dichttrek kan ik eindelijk mijn gevoelens laten gaan. Ik zink ineen op de grond, iets wat ik vanaf het eerste moment dat ik Jonathan zag staan al heb willen doen. mijn benen hadden wel van elastiek geleken, alsof ik een handvol spierverslappers had geslikt of zo. Ik kruip naar mijn bed, begraaf mijn gezicht diep in mijn kussen en begin te snikken. Al gauw voelt mijn kussen nat van de tranen. Waarom maakt Jonathan na al die jaren toch nog steeds zoveel in mij los?
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.