Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijden II » Schrijfwedstrijd Light, Opdracht 3: Nachtverhaal
Schrijfwedstrijden II
Geschreven door:
Onderdeel van:
Laatst bijgewerkt:
15 jan 2017 - 19:25
Aantal woorden:
2080
Aantal reacties:
0
Aantal keer gelezen:
309
Schrijfwedstrijd Light, Opdracht 3: Nachtverhaal
Nachtverhaal
Het is donker.
Het is donker, en Sirius Zwarts kan niet slapen.
Terwijl hij naar de bovenkant van het hemelbed staart, luistert hij naar zijn slapende vrienden die ieder in hun eigen hemelbed liggen te pitten. Peter snurkt. Frank ook, maar minder. Remus piept als hij uitademt. James is altijd muisstil.
Zijn maag knort. Hij knippert langzaam en slaat dan zijn dekens weg. Hongerig en verveeld, weet hij, is geen goede combinatie. Zo stil mogelijk schuift hij de gordijnen van zijn bed opzij. Het maanlicht schijnt door de raampjes van de kamer en werpt een zilverkleurig licht op het meubilair; met behulp van dat licht weet hij zijn joggingbroek uit de berg kleding naast zijn bed te vissen, en hij trekt het kledingstuk aan. Wetende dat het tijd is om zijn toverstaf te zoeken begint hij, zich licht ergerend aan zijn eigen gewoonte om alles rond te laten slingeren, het ding op te sporen – maar dan draait James zich met een kreun om.
Sirius verstijft en draait zich langzaam om naar James’ bed, waar de gordijnen onbewogen blijven. Na zeker een minuut besluit hij het erop te wagen en gaat hij verder met zijn zoektocht.
“Bingo,” fluistert hij na een klein tijdje. Het donkere hout van zijn toverstok glanst in het maanlicht, en glimlachend steekt hij hem tussen zijn onderbroek en joggingbroek. Hij schiet in zijn schoenen – van een Dreuzelmerk, hij had ze tijdens de vakantie aangeschaft – en besluit om de veters niet te strikken. Dan gaat hij op weg.
Maar zodra hij bij de deur is hoort hij een stem.
“Sluipvoet?”
Sirius bijt op zijn lip, want shit, Remus’ stem klinkt sexy als ‘ie slaperig is. Langzaam draait hij zich om, en hij grijnst schaapachtig naar de lange jongen die op de rand van diens hemelbed zit. “Hey, Maanling.”
“Wat in Merlijns naam ga jij doen?” Remus wrijft in zijn ogen.
“Oh, gewoon, klein tripje naar de keukens.” Fluistert hij. Hij wipt van de ene voet op de andere. “Ik kan niet slapen.”
“Oké. Ik ga mee.” De blonde grijpt blind naar een joggingbroek die ergens opgevouwen naast zijn bed ligt.
“Wat?” sist Sirius. “Dat kun je niet maken.”
“Jawel.” De broek hangt al om zijn heupen en hij trekt nu zijn schoenen aan. “Ik heb honger.”
Sirius’ hart gaat iets sneller kloppen als Remus opkijkt van zijn veters en lui naar hem grijnst. “Goed. Kom maar mee. De maag is altijd een belangrijke reden.”
“Zo is ‘t.” Remus, altijd zo netjes, trekt zijn ochtendjas aan, pakt zijn toverstok van zijn nachtkastje en staat op. “Zo. Zullen we?”
“Wacht.” Sirius beent zo lichtvoetig mogelijk naar James’ koffer. “Misschien is de onzichtbaarheidsmantel handig.”
“En daar kom je nu mee?”
Snel en handig vist Sirius de mantel uit de koffer, wetend van het plekje waar James het ding altijd verstopt. “Beter laat dan nooit, Remmy.”
“Oké dan,” Remus slaat zuchtend zijn armen over elkaar heen en gaat verder met fluisteren. “Gaan we nu? Ik weet niet hoe lang ik mijn maag nog stil kan houden.”
“Zeur niet.” Sirius loopt weer naar de deur toe waar Remus al staat te wachten, en gooit de mantel om hen heen. Hij grijnst naar de langere jongen, die een beetje door zijn knieën moet om ervoor te zorgen dat de mantel hun tweeën helemaal bedekt. Samen openen ze de deur en stappen de veel te donkere overloop op. Remus steekt zijn toverstok iets uit en fluistert ‘lumos’.
In een opwelling slaat Sirius zijn arm om Remus’ zij. “Gezellig, dit,” fluistert hij, en hij probeert zijn versnelde hartslag te negeren. Remus glimlacht en Sirius’ maag doet een sprongetje.
Dit wordt een lange nacht, denkt hij, en hij duwt zich wat dichter tegen Remus aan.
De tocht naar de keukens is langzaam en een beetje eng. Sirius, die zich normaal nooit zo springerig voelt, krijgt telkens een halve hartaanval als Remus zich weer eens doodschrikt door iets in een donkere hoek. Als ze eindelijk door de keukendeuren lopen, ademt Sirius diep in en laat de onzichtbaarheidsmantel van zich afglijden.
“Wat doe je nou?” fluistert Remus paniekerig. Met reflexen waar James jaloers op zou zijn grijpt hij Sirius’ blote bovenarm. Hij heeft een stevige grip, en Sirius kan een beetje terugdeinzen niet helpen.
Bij Merlijn. Zijn hart zit plots ergens bij zijn strottenhoofd. Sirius laat zijn haar iets over zijn wangen vallen in de hoop zijn blozende wangen te verbergen, en hij grijnst. “Kalm Maanling,” zegt hij hardop. “Hier pakt niemand je.”
Remus lijkt sceptisch te zijn over dat feit, maar laat Sirius’ arm los. Ook doet hij de onzichtbaarheidsmantel af en vouwt hij het ding op. “Oké. Maar ik heb nu echt honger.”
Sirius loopt de keuken verder in, zwaait even met zijn stok waardoor er een aantal kaarsen aanspringen, en spreidt zijn armen. “Er is genoeg.”
Remus’ ogen spitten de half-verlichte keuken door, en landden dan op een stapel pasteitjes aan de andere kant van de kamer. “Ah, kijk, perfect.” Hij beent er gelijk heen.
Glimlachend pakt Sirius een donut van een schaal op het enorme keukeneiland en neemt een hap. Het is perfect – niet zo zoet dat zijn tanden aan diggelen springen, maar ook weer niet zo niet-zoet dat het alleen een hap deeg is. Tevreden met het recent geïntroduceerde Amerikaanse hapje in de Britse keuken loopt hij naar Remus toe, die inmiddels al aan zijn tweede pasteitje bezig is.
“Dit had ik echt nodig,” zegt zijn beste vriend nadat hij een hap heeft doorgeslikt, en hij veegt zijn mond af. “Ik voel me wel schuldig tegenover de huiselven.”
Sirius haalt zijn schouders op. “Het is hun werk, toch?”
Remus heeft duidelijk geen puf om tegen de stelling in te gaan en legt het half opgegeten pasteitje neer. Sirius slikt de laatste hap door, en loopt richting het pasteitje. “Ga je dat nog opeten?”
Hij wacht niet op een antwoord en loopt er al heen. Zodra hij het met gehakt-gevulde deeg in zijn mond wil steken, voelt hij plots iemand achter zich.
Sirius draait zich om en Remus is plots wel heel dichtbij. Hij knippert langzaam, en zijn net-gekalmeerde hartslag springt weer in de versnelling. Remus bijt op zijn lip. Sirius’ blik schiet naar de mond van de andere jongen en zijn ogen verwijden zich. Hij probeert niet al te opzichtig naar Remus’ lippen te staren, maar het is nogal moeilijk als hij zo dichtbij staat; en ook als de andere jongen zo veel aandacht naar zijn mond toebrengt. Remus brengt zijn hand omhoog en legt die op Sirius’ wang. Met zijn duim veegt hij dan wat weg van diens bovenlip.
“Zo,” fluistert hij, “je had daar wat.”
Verdomme, verdomme, verdomme- Sirius knippert weer, helemaal van zijn stuk gebracht. Als hij Remus dan ziet grijnzen voelt zijn gezicht vurig aan, en met een licht gefrustreerde grom duwt hij zich langs de langere jongen. Hij pakt ook de onzichtbaarheidsmantel van de het enorme kookeiland en slaat die om hem heen. “Ga je mee?” vraagt hij dan, maar zijn stem slaat over.
Remus trekt één wenkbrauw geamuseerd op. “Ik ben nog steeds hongerig.” Zegt hij, en hij leunt tegen het keukenblok aan. Sirius vernauwt zijn ogen.
“Dan neem je maar wat mee. Ik wil terug.”
“Wat is er nou?” Remus pakt het half opgegeten pasteitje op, en nakt er nog eentje van de stapel. Hij stopt die in zijn zak. “We zijn hier nog maar net. Het was jouw idee.”
“Ik ben van mening veranderd, oké?” hij doet de mantel nog wat strakker om zich heen. Het moet er vast erg raar uit zien, zo’n zwevend hoofd, maar op dit moment kan het hem even niets schelen. “En ik wil nu terug.”
“Nou, ik niet,” Remus neemt een hap van het pasteitje, “en we kunnen ook wel eens iets doen wat ik leuk vind, in plaats van wat jij en James altijd doen.”
“Ik-” Sirius raakt iets afgeleid door Remus’ gekauw – hoe kan zelfs etenaantrekkelijk zijn? – en gaat dan verder, “-ik ben gewoon een beetje in de war, nu.”
“Oh echt waar?”
“Ja. En dat is jouw” hij steekt een arm uit de mantel en wijst met een beschuldigende vinger naar Remus, “schuld.”
“Is dat zo?”
“Maak er geen grapje van.” Snauwt Sirius. “Je zit me de hele tijd aan te kijken, met van die blikken, en-”
“En wat?” Remus propt het laatste van het pasteitje in zijn mond, kauwt, en slikt door. “Het is niet alsof je ze niet kunt negeren.”
“Dat is juist het probleem. Ik kan ze niet negeren; vooral niet nu, met mijn slaaptekort, en-”
“Waarom doe je zo moeilijk?” Remus glimlacht. “Het is niet alsof ik je niet leuk vindt.”
“Sorry, wat?”
“Ik vind je leuk.”
Oh.
Oh.
Hij voelt een brede grijns vormen om zijn lippen. “Zeg dat nog eens?”
Remus zucht. “Ik vind je leuk, Sirius Zwarts.”
“Kun je dat herhalen? Ik heb je niet goed gehoord geloof ik.”
“Wil je ophouden?” Remus lacht. “Weet je hoeveel moeite dat kostte? En hoe ben je plotseling zo zelfverzekerd?”
“Sorry.” Hij stopt even. “Omdat je me leuk vindt.”
“Sirius, alsjeblieft.”
Hij lacht. Voelt zich blij. “Sorry.”
Remus haalt zuchtend een hand door zijn haar en bijt weer op zijn lip. Hij richt zijn blik op Sirius. “Je ziet er belachelijk uit, trouwens. Sneep zou je aangeven bij het Ministerie.”
Sirius kijkt naar zijn onzichtbare voeten. “Ik ook.”
Remus lacht. Dan verdwijnt de lach van zijn gezicht en verbleekt hij. Hij grijpt Sirius, trekt hem in een hoekje van de keuken en gooit de onzichtbaarheidsmantel over hun twee. Ze staan borst aan borst, en Sirius, die een heel stuk korter is dan Remus, zit met zijn hoofd in de nek van de ander.
“Wat-” begint Sirius, maar Remus weet hem stil te krijgen door een vinger tegen zijn lippen aan te drukken.
Professor Anderling loopt de keuken binnen, in een haarnetje, krulspelden, een groen geruite ochtendjas, felroze sloffen en een neonblauwe pyjamabroek. Het zou een komisch gezicht zijn als het niet zo angstaanjagend is; Anderling staat niet bekend om haar zachte aanpak van leerlingen, zelfs als de student haar favoriet is.
Sirius houdt zijn adem in, en voelt Remus hetzelfde doen. Anderling loopt wat rond en pakt een pasteitje van de stapel, mompelt dan wat over hoe de huiselven de lichten uit moeten doen, en loopt de deur uit: maar niet voordat ze de kaarsen met een zwaai van haar toverstok heeft uitgedaan.
De hele keuken is pikkedonker. Remus fluistert ‘lumos’ en het hoekje verlicht.
“Zo,” zegt Sirius dan, zijn stem niet veel luider dan het gepiep van een muis.
Hij staart in de ogen van de andere jongen. Plotseling leunt hij naar voren en drukt zijn lippen op die van Remus.
Hij voelt Remus glimlachen.
Ja, denkt hij, wanneer hij zich grijnzend terugtrekt, dit wordt inderdaad een lange nacht.
Remus dooft het licht en zoent hem nog eens.
“Merlijns harige rechterbal, wat zien jullie eruit.” James haalt een hand door zijn warrige haar en knippert loom. Lui laat hij zijn blik over zijn twee vrienden glijden en stopt bij Sirius’ nek. Hij snakt dramatisch naar adem en vernauwt gemeen grijnzend zijn ogen. “Heb je eindelijk-”
Blozend schiet Sirius een broodkorst naar zijn vriend. “Het was gewoon een drukke nacht.” Als reactie trekt James alleen zijn wenkbrauwen op, maar hij kijkt glimlachend weg en richt zijn blik op Remus.
“Oh ja joh?”
Remus steekt zijn tong uit.
“Nachtbrakers,” mompelt Peter. “Hoe kun jullie zo vrolijk zijn? Ik heb de hele nacht als een blok geslapen, maar mijn humeur is nog steeds slechter dan Remus is op het Zwerkbalveld. Als nog één iemand de krant openslaat en over de Huilende Heksen gaat kwekken blaas ik de Grote Hal op.”
“Kwestie van een knop omdraaien, Wormpje.” Hij glimlacht naar de jongen, die chagrijnig een stuk toast pakt en er een hoopje jam op kwakt. James klopt met een blik van meelij op Peters rug.
“Wat je ook hebt gedaan, ik hoop dat het niet een stomme reden was.” Mompelt Frank. Hij grijnst naar een meisje genaamd Lies, die naast Lily Evers is gaan zitten, en krijgt een glimlach terug. James trekt weer zijn wenkbrauwen op en kijkt naar Remus, die vrolijk op een pasteitje kauwt, en schudt dan met zijn hoofd.
“In ieder geval, het weer is verschrikkelijk. Perfect Zwerkbalweer.”
“Ik hoop dat dat sarcasme was, Potter,” roept een vierdejaars met de achternaam Filister, die de positie van Zoeker heeft weten te claimen, “want je bent gek als je dit weer fijn vindt.”
James lacht alleen.
Sirius kijkt even naar Remus, en hun blikken ontmoeten elkaar. Hij knipoogt, en een bubbel van geluk stijgt omhoog uit zijn maag en knapt bij zijn keel als Remus blozend naar hem grijnst.
Pasteitjes, denkt hij, en hij neemt een hap van het specifieke baksel, zijn echt een factor voor een mooi nachtverhaal.
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.