Hoofdcategorieën
Home » Overige » When Lightning Strikes » Not My Job(LOK) DEEL II
When Lightning Strikes
Not My Job(LOK) DEEL II
Het was een lange, lange dag geweest.
Beifong had hem een paar uurtjes langer vastgehouden. Om een rapport af te maken, had ze gezegd. Doe het maar gewoon, had ze gezegd.
Ik heb geen zin om het te doen, had ze niet gezegd.
Het was al donker toen hij eindelijk het kantoor kon afsluiten. Na het rapport netjes op Beifongs bureau te hebben neergelegd was Mako eindelijk klaar en kon hij eindelijk naar huis.
Wist hij veel dat zijn avond niet daarmee zou gaan eindigen.
Toen hij thuis aankwam lag er een envelop op de deurmat. Hij was er bijna over gestruikeld. Terwijl hij de dikke envelop oppakte om deze nader te bestuderen viel er een klein briefje vanaf. Hij ving het op voordat het naar de grond was gefladderd.
‘Wees snel met het maken van een beslissing. Generaal Iroh verwacht een antwoord binnen drie dagen.’
Er gebeurde iets met zijn hartslag.
Terwijl hij de deur achter zich sloot en hij verder het appartement binnen stommelde, hield hij zijn blik op de envelop gericht. Zijn naam was geschreven in rode inkt. Perfecte kalligrafie. Hij gooide zijn sleutels op de salontafel en hield de envelop stevig in zijn hand geklemd terwijl hij naar de keuken liep om koffie voor zichzelf te maken.
Terwijl hij het water verhitte, het daarna in een kop goot, en er vervolgens poederkoffie doorheen roerde, kreeg hij het niet voor elkaar om van de envelop weg te kijken. De rode inkt leek hem te roepen, en met ongekende spanning in zijn lichaam liep hij naar de woonkamer.
Hij zette zijn koffie neer, plofte neer op de bank, en opende de envelop.
Het was gevuld met een dik pak aan papier. Ten minste vier bladen papier van goede kwaliteit. Hij peuterde het uit de envelop en vouwde het open, gelijk begroet door eindeloze rijen aan symbolen. Ogen vermoeid van het rapport dat hij nog geen uur daarvoor had afgewerkt dansten ze over het papier.
Ze waren net geschreven, op de vezels gedrukt met een typmachine. Strakke, zwarte rijen met woorden. De inhoud was officieel.
Het was een contract, merkte Mako op.
Hij had geen achternaam. De meeste mensen hadden er geen. Hoewel zij er wel een kans toe hadden; voor niet al te veel geld kon je al een achternaam voor jezelf creëren. Bolin had gesuggereerd dat ze zichzelf vuur of fret of misschien beiden zouden noemen maar nee, Mako was daar tegenin gegaan. In geen enkele situatie zou hij het toestaan dat ze dezelfde achternaam zouden aannemen als dat hun prof-sturinggroep heet.
En dus was de begroeting ‘Beste meneer Mako,’
Het zou grappig zijn geweest als zijn hart niet zo erg tekeer ging, in spanning voor wat zou gebeuren.
Hij las het ding door. Het insigne van de Verenigde Naties was net boven de ruimte voor de handtekeningen en het voelde alsof het in zijn ziel brandde.
Mako slikte en sloot zijn ogen kort, voordat hij de brief herlas. De boodschap was duidelijk: Generaal Iroh, Kroonprins van de Vuurnatie, wilde dat hij het leger in ging. Zijn handtekening, wijd en uitgebreid, was linksonder neergezet. Daarnaast was er ruimte voor die van hem.
Drie dagen een beslissing te nemen.
Hij las het contract weer. Hij herlas en herlas en herlas tot zijn ogen brandden en zijn hoofd zeer deed.
Een positie in het leger.
Zijn handen trilden, zijn vingers beefden, en hij reikte naar de envelop om te kijken over er nog iets anders in zat – en dat zat er. Een klein en dun stuk papier, opgevouwen. Hij peuterde het stuk uit de envelop en vouwde het open. Zijn blik viel op het nette handschrift.
‘Beste Mako,
Dit komt waarschijnlijk als een schok. Ik verontschuldig mij als ik je zojuist een hartaanval heb bezorgd.
Om eerlijk te zijn ben ik nogal onder de indruk van je. Je sturen, je doorzettingsvermogen, en je gevoel voor leiderschap – ze zijn allemaal ver ontwikkeld. Ik zou het geweldig vinden als je de het Leger in zou gaan. Ik weet dat het een moeilijke beslissing is. Maak je geen zorgen, je zult me niet beledigen met een afwijzing. Het is een grote verandering om het leger in te gaan, dus denk er goed over na.
Leg alsjeblieft zo snel mogelijk contact met me met je antwoord. Hoewel ik nog een tijdje in Republicasia zal zitten moet ik het snel weten, zodat ik tijd heb om een ander te vinden.
Met vriendelijke groeten,
Iroh, Kroonprins van de Vuurnatie, Generaal van het Verenigd Leger.’
Mako knipperde. Knipperde weer. Toen-
“MAKO! Dit ga je niet geloven!”
Bolin stormde het appartement binnen met een opgewonden piep en gooide de deur met zo’n klap dicht dat Mako bijna zijn kop koffie van de schrik omgooide. Hij opende zijn mond om een boze belediging naar Bolins hoofd te slingeren, maar zijn kleine broertje was hem voor.
“De Vurige Fretten zijn gevraagd om een wedstrijd te spelen bij het Koninklijk Paleis van de Vuurnatie!”
Mako knipperde. “Wat-”
“Ik weet het! Ik had dezelfde reactie.” Bolin vleide zich neer op de salontafel – hij zat precies op het contract – en overhandigde Mako de brief. “Lees!” drong hij zijn broer aan, voordat hij de kop koffie beetpakte en de hete vloeistof naar binnen goot.
Mako is te moe om iets te zeggen over zijn koffie en leest het document snel door. Zijn blik blijft haken bij het Koninklijke insigne aan de onderkant. Een glimlach speelt om zijn mond.
“Dat is geweldig, Bo.” Hij probeert zoveel mogelijk enthousiasme als mogelijk is in de woorden te pompen, en krijgt het voor elkaar om zijn glimlach in een grijns om te toveren. “Gefeliciteerd.”
“Dankjewel!” Bolins straalt. Zijn ogen sprankelen en hij lacht kuiltjes in zijn wangen. Hij zet de lege kop iets te hard terug op tafel, grist het papier uit Mako’s handen en begint het weer te lezen. “Ik kan het echt niet geloven. Het is alsof ik aan het dromen ben.”
Dromen. Een mooie manier op hun situatie nu te beschrijven – het voelt alsof de wereld niet echt is. Zoveel mogelijkheden, zoveel liefde. Het lijkt gek dat voordat Korra neerstortte in hun wereldje vier jaar geleden, ze nog steeds woonden boven het prof-stuurstadion, in hun eigen kleine sociale cirkel, zich uit de onderwereld van Republicasia proberen te houden. Hij zuchtte.
“Wat is er, grote broer?” Mako keek op om Bolins ogen te ontmoeten, die bezorgd stonden. “Is alles goed?”
“Alles is goed, Bo. Ik ben alleen… moe.” Hij wierp Bolin een vermoeide glimlach toe. “En je zit op mijn papieren.”
“Oh,” Bolin stond op, schaapachtig grijnzend, en plofte naast hem neer op de bank. “Waar werk je aan?”
‘Met vriendelijke groeten,
Iroh, Kroonprins van de Vuurnatie, Generaal van het Verenigd Leger.’
“Is dat-” Bolin knipperde een paar keer en leunde een stukje dichterbij, “Generaal Iroh’s handtekening?”
Mako knikte stilletjes.
“Bij de geesten, Mako.” Bolin grijnsde naar hem. “Ik weet dat de generaal cool is en zo – maar ik wist niet dat je een fan was.”
“Houd je bek, Bo.” Mako pakte de letter en het contract van de tafel. “Hij heeft me wat gevraagd.”
“Wat? Wat heeft ‘ie je gevraagd?”
Bolin kreeg alleen stilte als antwoord.
“Kom op, Mako. Zeg het. Het kan niet zo erg zijn.” Bolin lachte weifelend, licht nerveus bij zijn broers zwijgen.
Mako keek even zijn broertje en observeerde diens gezicht. Licht bezorgde frons; grote, groene ogen; wipneus; klein glimlach. Zou hij het aankunnen?
“Nou, als je alleen maar stil blijft, ga ik Pabu een bad geven.” Bolin stond op van de bank en struinde naar de keuken, sowieso om water op te warmen.
Mako liet zijn blik weer naar de brief glijden. “Om eerlijk te zijn ben ik nogal onder de indruk van je”. Generaal Iroh was onder de indruk. Van hem. Iroh, de man die iets van vijftien vliegtuigen in z’n eentje neerhaalde. Iroh, de man wiens grootvader serieus de hele wereld had gered van het veranderen in as, was onder de indruk van Mako.
Zonder dat hij het doorhad begon hij erg breed te grijnzen. Zijn hart maakte overuren in zijn borstkas.
“Hey Bo,” riep hij in de richting van de keuken, “hoe zou je ’t vinden als ik het leger in ging?”
Iroh verwachtte niemand.
Hij was bezig met oneindige stapels met rapporten. Hij haatte het klusje niet – het moest gedaan worden, en als hij Vuur Heer zou zijn later zou hij het nog meer moeten doen – maar het was irritant, zwaar werk. Zijn hand deed nu al zeer, en hij was nog niet eens klaar; iets wat hem niet zo lukken, verwachtte hij, aangezien het bijna middernacht was en hij nog steeds meer dan de helft moest doen.
Nee, hij verwachtte niemand. Je kunt je voorstellen dat hij verbaasd was toen er iemand op zijn deur klopte.
“Ja?” vroeg hij, een klein beetje achterdochtig. Normaal gesproken viel niemand van de mariniers hem ooit lastig – vooral zo laat in de avond. Toch betwijfelde hij het sterk dat het een moordenaar zou zijn.
De deur opende. “Generaal Iroh, goedenavond meneer.”
Het was Mako. De tweeëntwintigjarige stond in de deuropening, hoed nerveus in zijn hand geklemd. Zijn haar was net in een scheiding gekamd – een haarstijl die erg op die van Iroh leek, merkte hij op – en zijn ogen vlogen de kamer door.
“Kan ik binnenkomen? Top.” Zei hij, voordat Iroh iets kon zeggen. Een glimlach speelde om zijn lippen. De overeenkomsten met die middag waren bijzonder.
“Aangezien je hier bent, neem ik aan dat je een antwoord heb?” voorspelde Iroh terwijl zijn pen weglegde. Hij maakte de stapel afgemaakte papieren wat netter en keek vragend naar de jongeman, die voorzichtig knikte.
“Nog niet, Generaal.”
“Oh?” Iroh’s wenkbrauwen schoten omhoog. “Waarom bezoek je me dan? Want ik moet echt bezig-”
“Waarom ging u het leger in?” flapte Mako eruit. Hij ging zitten aan de andere kant van het bureau zonder te vragen om toestemming. Zijn handen omklemden zijn hoed nog steeds stevig. “Ik bedoel, u bent de Kroonprins, niet? U had toch zeker meer opties qua banen? Veiligere opties?”
Iroh was zo geschokt dat hij een tijdje stil bleef. “Ik denk het,” zei hij toen, zonder te knipperen, “maar ik wilde.”
“Maar waarom?” Mako leunde naar voren. Hij was nog steeds aan het fronzen. “Waarom ging u het leger in?”
Die vraag was hem al een paar keer gesteld: door zijn zusje, zijn moeder, en zijn grootmoeder. Zijn zusje wilde niet dat hij vertrok, zijn moeder wilde niet dat hij stierf, en zijn grootmoeder was alleen bezorgd dat haar zoon hem tot die beslissing had gedwongen.
En elke keer was zijn antwoord hetzelfde: “Voor mezelf.”
“Voor uzelf?” Mako was meer dan verbaasd.
Iroh knikte. Pauzeerde voor een aantal seconden. “Drink je, Mako?”
Hij knikte stilletjes en leunde terug in zijn stoel, speelde met de stof van zijn hoed. Iroh stond op en opende een kastje – pakte snel een fles met en soort rum. “Niet te sterk, alstublieft, ik moet nog thuiskomen.”
Iroh glimlachte geamuseerd en pakte twee glaasjes uit het kastje. “Ik wist niet dat je lichtgewicht was,” sprak hij, en hij maakte de fles open. “En alsjeblieft, zeg ‘je’.”
“Ben ik niet,” zei Mako op een kinderlijke toon. Hij keek toe hoe Iroh de vloeistof in de glazen schonk en nam zijn glas toen aan. Hij nam een slok. Zijn neus rimpelde.
Iroh ging zitten. “Ik had discipline nodig. Ik was een verwend, klein prinsje. Ik realiseerde me dat ik geen land kon leiden als ik niet leerde om te vechten voor wat ik wilde, dus ik ging het leger in.”
“Was uw- sorry, je familie het daarmee eens?”
“Nee,” antwoorde Iroh langzaam, “nee, dat waren ze niet. Tenminste, de meeste van hen niet. Mijn grootvader was het met mee eens, zei dat ik mijn eigen pad moest vinden. We zijn het meestal eens over zulke dingen. Mijn vader beloofde om over me te waken. Ik kwam op zijn schip terecht niet lang nadat ik me had ingeschreven.” Hij had de neiging om het glas in één keer leeg te drinken, maar besloot toch maar alleen een slokje te nemen.
“Je vader is Admiraal Bumi, niet?”
“Eh, ja.” Alweer had Mako het voor elkaar gekregen om hem te verbazen. “Hoe wist je dat?”
“Hij spreekt wel eens over zijn kinderen. Soms.” Zei Mako. “Als ‘ie te veel heeft gedronken.”
“Uiteraard,” mompelde Iroh, en een stemmetje in zijn hoofd fluisterde iets over huichelarij. “Mijn ouders hebben niet echt een goede relatie sinds pa me toeliet om het Leger in te gaan. Wist je dat mijn vader niet één keer de hoofdstad heeft bezocht sinds zijn pensioen? Ik weet niet eens of mijn ouders wel met elkaar hebben gesproken via brieven.”
“Klinkt leuk.”
“Ik vind het niet erg,” zei Iroh, “ik vind het helemaal niet erg. Het is hun zaak, niet?”
Mako produceerde een zwak lachje en Iroh glimlachte. Hij nam nog een slok en liet de vloeistof in zijn glas draaien.
“Heb je geen familie dan?”
“Ik heb een zesjarige zoon. Ik was getrouwd.” Hij wiebelde onbewust met de vingers van zijn rechterhand. “Ze ging vreemd. Met mijn broer. Ze renden samen weg en ik heb sindsdien niet meer met hen gesproken. Ik heb ze ook niet gezien. Mijn moeder en zusje zorgen voor mijn jongen terwijl ik weg ben.”
Mako knipperde voordat hij een klein slokje nam. “Je was getrouwd?”
Iroh lachte. “Dat is al de tweede keer dat ik zo’n reactie krijg vandaag. Is het zo moeilijk om te geloven dat ik getrouwd ben geweest?”
“Ja,” antwoorde Mako, een kleine glimlach op zijn gezicht.
Al grijnzend bracht Iroh het glas naar zijn lippen en nam hij nog een slok. “Ik moet zeggen,” begon hij nadat hij het goedje had doorgeslikt, “je bent precies zoals ik had verwacht dat je zou zijn.”
Mako’s ogen werden groter en hij verslikte zich bijna in de rum. Hij schraapte zijn keel en snoof. Toen veegde hij zijn mond af met de rug van zijn hand. “Wat bedoel je?”
Er speelde een geamuseerde glimlach om Iroh’s lippen. “We hebben nooit echt gesproken, of wel? Ik spreek vaak met Asami – hoewel het meer is dat zij raast over wat er dan ook aan de hand mag zijn en ik zeg een paar kleine dingetjes – en ik praat nogal veel met Korra omdat ze het leuk vindt als ik met haar oefen. Ik heb zelfs met je broertje gesproken. Nadat hij stopte met hyperventileren, natuurlijk, maar we hebben zeker een uur gepraat.” Iroh pauzeerde, liet zijn hoofd een beetje scheef hangen. “Ik heb nooit echt met jou gesproken.”
“Ik was – ben een beetje geïntimideerd, om heel eerlijk te zijn.” Gaf Mako toe. “Je bent een beetje, na ja, koninklijk en ik ben- ik ben-”
“Een politieagent?” suggereerde Iroh nogal droogjes.
“-een straatrat.”
“Dat zou ik niet zeggen.” Hij keek Mako aan, die nerveus de alcohol achterover had geslagen nadat hij had gesproken. “Weet je, ooit eens, zo’n tien jaar geleden, zat ik op een schip die aangemeerd was in Republicasia. Een kleine vakantie, om het zo maar te zeggen. Ik ging de stad in. Op een één of andere manier kwam ik terecht in de, hoe zeg ik dat netjes, krottenwijken van de stad. Ik werd beroofd. Een zakkenroller.”
Mako’s blik schoot naar die van Iroh, zijn ogen groot. Hij greep de fles en schonk hem iets meer drank in.
“Ik ging achter hem aan. De zakkenroller was een jongetje, niet veel ouder dan twaalf. Hij was mager, ging gekleed in lompen, en was enorm snel, hoewel ik het voor elkaar kreeg om hem bij te blijven. Ik kreeg het zelfs voor elkaar hem te laten geloven dat hij me was verloren. Ik bleef hem schaduwen, zelfs nadat hij al wat van mijn geld had gespendeerd aan eten. Ik volgde hem tot hij een vies zijstraatje insloeg. Ik stond op het punt om hem te bespringen en mijn geld terug te pakken, tot hij zijn broer riep. Ik realiseerde me hoe en wat, en ik stapte weg.” Mako had zijn blik inmiddels op de vloer gericht. “Ik neem aan dat je weet wie dat was, of niet?”
“Jouw geld zorgde voor drie weken aan eten.” Mako keek nog steeds naar zijn schoenen. “We hadden al drie dagen niet gegeten voor dat voorval. Nou, Bolin niet. Ik gaf hem mijn maaltijden.”
“Ik had iets moeten doen.”
“Het was niet jouw baan.”
“Dat betekent niet dat ik niet iets had kunnen doen.”
Mako glimlachte zwakjes en ging rechter zitten. “Het is goed gekomen, toch?”
Iroh bleef stil en sloeg zijn drankje achterover.
“Nogal een vreemde inslag hier, meneer.” Hij leek zichzelf te dwingen te grijnzen. “Ik kwam hier zodat je me kon overhalen om het leger in te gaan. En nu zijn we aan het praten over iets dat tien jaar geleden is gebeurd.”
“Ik hoop echt dat ik je heb overgehaald, hoor.”
“Voor het grootste gedeelte, ja.”
“Wat bedoel je?”
Mako grijnsde weer, echt deze keer. “Ik ben enorm bang hoe Beifong gaat reageren.”
Iroh begon weer te lachen; hij hoorde dat Mako met hem meelachte. “Tante Lin is inderdaad niet iemand die je een softie zou noemen. Veel geluk, agent.”
“Tante Lin?”
“Ik zweer bij Agni, Mako, zeg haar niet dat ik haar zo heb genoemd. Alsjeblieft.”
Mako’s ogen sprankelden in het gele licht van de lampen. “Alleen als jij haar het verteld.”
Iroh glimlachte. “Chantage! Maar hey, je hebt een deal.” Ze schudden elkaar de hand, Mako wijd grijnzend en Iroh met een geamuseerde glimlach.
“Dus,” zei Mako, en hij leunde terug in zijn stoel. “Hoe was je jeugd in de Vuurnatie?”
“Nou-”
De nacht ging snel voorbij, veel te snel dan ze zich realiseerden. Plots, na uren van praten en herinneringen en het delen van ervaringen, was het ochtend. Eén fles was veranderd in twee, en toen in drie, en ze dronken allebei water. Beiden voelden de hoofdpijn die zich over een aantal uur op de voorgrond zou dringen al.
“Dus, wanneer wil je dat ik het vertel?”
Mako probeerde roes van de alcohol uit zijn hoofd te schudden. “Eh, vandaag graag?”
“Goed. Heb je het contract bij je?” Mako viste het papier uit het borstzakje van zijn jas en reikte het aan. Iroh’s wenkbrauwen vlogen omhoog. “Heb je getekend?”
Zwijgend vouwde Mako het document op en streek het glad. Hij stak zijn hand uit.
“Ben je nou serieus-”
Mako antwoordde niet. Iroh zuchtte en plaatste en pen in Mako’s hand, die snel tekende. Mako’s handtekening leek klein en onofficieel naast de zijne, merkte Iroh, maar hij hield zijn mond en pakte het papier op van zijn bureau. “Geweldig,” zei hij, en hij schonk Mako een glimlach. “Ik kom vanmiddag langs.”
Mako knikte en glimlachte terug. “Dat klinkt goed.”
Reacties:
Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.