Hoofdcategorieën
Home » Originele werken » Over de dingen die ze nooit vergaten » 2.3
Over de dingen die ze nooit vergaten
2.3
De volgende dag werd Elias wakker van het tikken van de regen op het tentdoek, of misschien van het morrelen van zijn ouders met het ontbijt binnen de beperkte ruimte van de tent en het bijdehante commentaar van zijn zusje. Hoe dan ook: hij werd wakker en het regende, wat betekende dat nog een dag zwembad er niet in zat.
Elias kroop in zijn pyjama de slaapcabine uit en zag dat hij precies op tijd was: het ontbijt, bestaande uit broodjes en uit Nederland meegenomen broodbeleg, stond klaar. Zijn vader, die bezig was overeind te komen, ging weer zitten: ‘Ah, daar ben je. Het ontbijt is klaar.’
‘Goedemorgen,’ groette zijn moeder.
Zijn zusje verkeerde in die opstandige fase waarin ze elke vorm van beleefdheden vermeed.
‘Goedemorgen,’ mompelde Elias, hoewel hij het op dat moment nog niet zo voelde. Hoe kon het nou een goede morgen zijn als het regende?
De kinderen bleven tijdens het ontbijt voornamelijk stil terwijl hun ouders vertelden over een wandeling die ze hadden willen maken, door de natuur, maar die ze nu maar een paar dagen uitstelden: als er overal modder lag, was dat ook weer niets, dus morgen was ook geen optie. Gelukkig hadden ze nog meer dan genoeg tijd en lag er nog een stapel boeken te wachten om gelezen te worden, daar was dit weer dan wel weer perfect voor. Niet dat de pubers daar iets van begrepen, grapte Elias’ moeder in een mislukte poging reactie uit haar tieners los te krijgen.
‘Dat scheelt wel,’ zei Elias, om maar iets te zeggen. ‘Ik heb geen idee wat ik ga doen vandaag.’
‘We kunnen een spelletje spelen!’ opperde zijn moeder direct.
Elias knikte weinig enthousiast; Nadia stopte het laatste stukje boterham in haar mond en sprong overeind. ‘Ik heb met mensen afgesproken,’ verkondigde ze, waarna ze de regen in danste op weg naar haar nieuw gevonden vriendjes. Elias vroeg zich af of zijn vader zich ervan bewust was dat hij zuchtte.
De tijd kroop voorbij. Elias las een paar woorden in een boek dat zijn moeder hem had aangesmeerd, verloor zijn concentratie, ging verzitten, las nog een paar woorden, neuriede een niet-bestaand liedje, timmerde met zijn vingers een ritme op zijn dijbeen, begon opnieuw aan zijn pagina omdat hij geen idee had wat hij gelezen had –
‘Elias,’ zei zijn vader voorzichtig, na een uur. ‘Ben je zenuwachtig?’
‘Wat? Nee hoor.’ Hij haalde diep adem. ‘Hoezo?’
‘Je bent zo onrustig.’
‘Oh,’ en hij concentreerde zich extra hard op zijn boek – en verloor al die concentratie nogmaals, begon zonder het te merken weer met zijn vingers te drummen, te neuriën, tot zijn moeder een betere poging deed: ‘Zullen we anders toch maar een spelletje spelen?’
Tot haar grote spijt bleek haar zoon ook daar de focus niet voor op te kunnen brengen: hij vergat vier keer dat hij aan de beurt was en maakte twee keer een ongeldige zet voor zijn vader zijn keel schraapte: ‘Ga jij maar even je energie eruit lopen. Volgens mij heb je het nodig.’
Elias keek zijn vader even glazig aan, knikte toen en verdween zijn slaapcabine in, om even later in regenjas weer tevoorschijn te komen, direct door de tent uit, de regen in.
In gedachten hoorde hij zijn vader zuchten.
De bruine tent leek in de regen nog bruiner, alsof hij alle druppeltjes opzoog in plaats van afstootte. Elias stelde zich voor dat het binnen ook regende, dat de familie onder parapluutjes schuilde terwijl ze zichzelf voorhielden dat de tent niet volledig nutteloos was: ze zaten in ieder geval uit de wind.
Het duurde slechts een tel of twee – daarna maakte de gedachte plaats voor het echte drama: hoe kwam hij binnen? Je kon niet zomaar aankloppen op een tentzeil en Boris’ naam over de camping roepen was ook maar raar. Of moest hij gewoon het tentdoek openristen en zijn liefste glimlach op zijn gezicht toveren? Terwijl hij hierover nadacht, drong de regen rustig zijn Nikes binnen.
Al snel kwam het antwoord op alle vragen in de vorm van een man op middelbare leeftijd, die aan kwam lopen vanaf het toiletgebouw: ‘Kan ik je helpen?’
‘Huh?’ ontschoot Elias. ‘Nee, nee, dank u.’
‘Je staat voor mijn tent.’
‘Oh. Oh, ik, ja – ziet u, het regent zo en ik ben er net en Boris is de enige die ik ken hier op de camping dus ik dacht, aangezien er verder niets te doen is, dat ik misschien met hem een spelletje kon spelen of zo, als dat voor u niet te veel last is, natuurlijk, anders ga ik weer terug, dat is ook niet – ’
‘Boris?’ onderbrak de man ongelovig.
‘Ja, ik – hij beweerde gisteren dat hij hier woonde, maar misschien heb ik me vergist of het verkeerd begrepen –’
(Waarom was hij zo verdomd zenuwachtig aan het doen?)
‘Nee, je hebt gelijk. Het is meer… hij is nogal op zichzelf. Je bent ons niet van last, kom gerust binnen, we vatten nog kou – maar ik kan niet beloven dat hij zin heeft in gezelschap.’
‘Oh.’
De man leek Elias’ gebrek aan respons te zien als een kans om zichzelf de overdekking van de tent in te helpen. Hij gebaarde de jongen hem te volgen, hetgeen hij gelaten deed.
Boris zat in een hoek van de grote tent Crossroads of Twilight te lezen op een campingstoel, leek niet te merken dat er mensen binnenkwamen tot zijn vader hem erop attendeerde, en zelfs toen met vertraging. Zijn ogen gleden van zijn vader naar, achter hem, Elias – en de hele tent hield bijna merkbaar zijn adem in.
‘Boris, er is bezoek voor je. Is dat oké, of is je boek te spannend?’
‘Ik, eh – ja, ja, is goed,’ stamelde de jongen, die klunzig zijn boek naast zich op de grond neerlegde en in zijn haast bijna uit de klapstoel tuimelde. ‘Ja, ja, prima, hi, Elias, leuk, eh – hi,’ en er brak een verlegen glimlach door zijn verbijsterde gelaatstrekken heen.
‘Hi,’ glimlachte Elias breed terug, de regen plotseling vergeten.
De verbazing op het gezicht van Boris’ vader was eindeloos en hij mompelde: ‘Hij leest niet eens zijn pagina af,’ maar beide jongens waren te druk met glimlachen om de woorden te registeren.
Even later zaten ze met zijn vieren aan de thee: Boris, diens ouders, en Elias. ‘En wij maar denken dat je al je dagen in je eentje in het zwembad sleet,’ straalde de moeder.
‘Bedankt, mam.’
‘Nee, ik bedoel meer, voorgaande vakanties had je nooit vakantievriendjes en nu –’
‘Als je nou zo doorgaat, jaag je deze ook nog weg,’ kwam Boris ongekend scherp uit de hoek.
‘Nee, toch. Elias lijkt zo’n vriendelijke jongen. Die snapt wel dat een moeder blij is voor haar zoon. Zeg, Elias, hoe doe jij het altijd met de vakantievriendjes?’
Elias deed zijn best om zijn gezicht in de plooi te houden – (kinderachtig!) – en haalde zijn schouders op. ‘Wel oké.’
‘Nou, nou, niet zo bescheiden.’
‘Mam, alsjeblieft,’ smeekte Boris. ‘Je doet alsof ik je toekomstige schoondochter mee naar huis heb genomen.’
‘Schoonzoon zal je bedoelen, maar dat is natuurlijk –’
‘Mam!’
Zijn moeder keek hem gekwetst aan, maar Boris negeerde dat: ‘Ken je regenwormen?’
‘Sorry?’
‘Regenwormen.’
‘De beestjes?’
‘Nee, nee, het spel.’
‘Nooit van gehoord.’
Boris stond op en liep richting zijn slaapcabine, spreidde zijn lichaam uit over een donkerblauwe slaapzak en rommelde in zijn tas.
‘Hier!’ riep hij na een poosje, luider dan noodzakelijk, met een doosje in zijn hand. Zonder verdere woorden begon hij he doosje uit te pakken en het spel klaar te leggen.
‘Jullie mogen ook best hier spelen, hoor,’ vonden zijn ouders.
‘Dan gaan jullie je ermee bemoeien.’
‘Elias, je mag best –’
‘Is al goed,’ verzekerde de gast en hij propte zich naast Boris op het matje. De minuten daarna waren een waas van kletterende regen en speluitleg. De spelregels bleken bijzonder simpel. Gooien met acht dobbelstenen terwijl je op je buik ligt, was een ander verhaal.
Elias won met driekwart van de punten, Boris bestempelde het beginnersgeluk en eiste een herkansing. Die kreeg hij, maar Elias won opnieuw, al dan niet met minder verschil. De jongens speelden het spel opnieuw en opnieuw en opnieuw, maar Elias’ beginnersgeluk duurde de hele dag, zelfs toen Boris ongezien probeerde stenen van zowel het speelveld als Elias’ stapel te jatten. Het lukte hem één keer, toen Elias een verdwaalde dobbelsteen probeerde terug te vinden.
Zelfs toen won hij niet.
Lunch werd gegeten onder verbaasde blikken van de ouders; daarna verdwenen de jongens weer de slaapcabine in om tegen elkaar aangedrukt verder te regenwormen. Elias won het merendeel van de potjes, ondanks de constante afleiding van de druk tegen zijn linkerschouder en de vijf sterren die de verpakking het belang van “geluk” toekende.
Tegen etenstijd plensde het nog steeds, maar Elias registreerde het nauwelijks terwijl hij naar zijn eigen tent zweefde.
Reacties:
Dit is zo cheesy, en bij jou vertrouw ik dat dus niet. Where’s the poo, Bo???
"Hij leest niet eens zijn pagina af," wil wel echt heel veel zeggen.
Oh man, ik dacht dat Elias al een leuke ouder was, maar de ouders van Boris zijn ook echt tof. Dat zijn moeder zo supergewoontjes doet over een mogelijke schoonzoon enzo.
OH. Is dat waarom hij geen zin zou hebben in gezelschap nu? Of is het gewoon omdat hij zo'n introverte, lezende persoon is?
Anyway. Regen hoort bij de zomer, en het leven, enzo - somehow is dit je leukste hoofdstuk tot nu toe.
Als jij dialoog kan schrijven, dan wordt je stuk vanzelf heel wat levendiger en voelt het echter en. Ja.
Ik hou van dit verhaal en ben zo blij dat je het doet bestaan. <3