Hoofdcategorieën
Home » Tokio Hotel » Spread my wings » The story of a butterfly. [15]
Spread my wings
The story of a butterfly. [15]
Het feest is voorbij, iedereen is naar huis en mijn vader is naar zijn bed vertrokken. Helwig is net weggereden met zijn eigen stinkend dure auto, zelfs al wonen ze op tien minuten stappen hier vandaan. Goed voor het milieu, maar dat is even het laatste van mijn zorgen. De rode Mercedes sportwagen van Detlev staat nog op de oprijlaan.
Ik heb Detlev de rest van het feest zo goed en zo kwaad als het ging genegeerd, maar dat viel natuurlijk enorm hard op, tot mijn vader mij hard bij mijn elleboog greep, buiten gehoorsafstand van de journalisten trok en me op sissende fluistertoon vroeg wat er in Godsnaam aan de hand is. Detlev kwam erbij staan en even was ik ervan overtuigd dat hij mij en Bill zou verraden. Maar hij zei niets, kalmeerde mijn vader en liep weg met een onheilspellende knipoog naar mij.
Ik weet niet wat hij van plan is, maar ik besef nu wel dat Detlev Helwig meer is dan zomaar een irritant, onopgevoed, verwend rijkeluiszoontje. Hij is gestoord en zonder meer gevaarlijk. Ik word stilaan bang van hem, en dat wil ik niet. Ik wil hem niet in mijn hoofd, ik wil niet dat hij op om het even welke manier invloed op me kan uitoefenen. Want hij heeft nu wel genoeg bewezen dat hij elke kans zal grijpen om te krijgen wat hij wil. Mij.
‘Gaat het een beetje?’ vraagt Bruno bezorgd. Ik knik en zwijg, Bruno heeft vandaag al genoeg voor mij gedaan, en hij valt zowat om van de slaap. Het zou oneerlijk zijn om hem nog verder ongerust te maken. En daarbij, het is mijn eigen stomme schuld dat Detlev mij met Bill heeft gezien, ik had beter moeten opletten. Als ik hier problemen mee krijg, wil ik niet dat ze op Bruno zijn kop terechtkomen. Hij is de enige vriend die ik heb.
Bruno verdwijnt een beetje wankelend naar zijn kamer en ik blijf alleen achter in de grote, galmende hal. Ik doe mijn schoenen uit en loop op mijn tenen naar mijn slaapkamer, ik wil niemand wakker maken.
In mijn kamer is het fris, mijn raam staat nog open. Het licht van een halve maan werpt een zwak, blauwig schijnsel naar binnen. Ik loop in een rechte lijn van mijn deur naar het raam om het te sluiten, maar voor ik halverwege ben, zie ik iets bewegen vanuit mijn ooghoeken. Te laat om weer naar buiten te rennen, voor ik me zelfs maar heb omgedraaid wordt er een hand stevig over mijn mond geslagen.
‘Betrapt,’ fluistert Detlevs stem in mijn oor. Ik probeer te gillen, schop naar hem, bijt in zijn hand, maar behalve een gesiste vloek reageert hij er niet op. Hij gooit ons samen op het bed, de lucht wordt uit mijn longen geslagen als hij met zijn volle gewicht op me neerkomt. Nu heeft hij geen problemen meer met me vast te houden, hij pint me moeiteloos aan de matras, ik kan geen kant op. Nog even spartel ik met mijn benen, maar als ik voel dat het alleen maar een nutteloze verspilling van energie is, stop ik ermee en staar hem zo hatelijk aan als ik maar kan.
‘Ben je klaar?’ grinnikt hij. ‘Jammer, ik vind het heerlijk als je vecht.’ Hij laat zijn hand van mijn mond glijden en streelt zacht langs mijn wang. Ik schud wild met mijn hoofd, ontwijk zijn vingers.
‘Wat moet je van me?’ snauw ik. ‘Rot toch op, gast! Laat me met rust!’ Zijn minachtende grijns smelt weg en maakt plaats voor een strak, apathisch masker. Dan brengt hij de hand die me daarnet nog streelde met een ruk achteruit en slaat me met de achterkant vlak in het gezicht. Mijn hoofd knikt opzij en ik geef een geschrokken gil van de pijn. Bloed op mijn tong. Voor mijn schreeuw echter volledig omhoog kan komen, klemt hij zijn hand stevig om mijn keel.
‘Hoeveel keer moet ik het nog zeggen, zo praat je niet tegen me,’ fluistert hij met zijn gezicht vlak tegen het mijne. Ik knijp mijn ogen dicht, richt alle kracht die ik heb op het terugdringen van de pijntranen. Bloed welt op uit mijn onderlip.
‘Vecht maar, spartel maar tegen, maar die arrogantie knijp ik uit je,’ sist hij in mijn oor. ‘Hoeveel keer moet ik het herhalen, Skitt? Je kent de regels van dit spel intussen toch wel? Ik win.’ Hij drukt zijn mond hard op mijn kapotte lippen en kust me. Zoals steeds ga ik na een paar seconden overstag, het is niet mogelijk om weerstand te bieden aan hem als hij kust. Mijn lijf en mijn hoofd hebben verschillende meesters op dit moment, en hoe hard mijn hoofd ook bij hem vandaan wil, mijn lijf wil zich alleen maar aan hem overgeven.
Zijn tong gaat langs mijn onderlip, likt het bloed weg dat hij er een paar seconden geleden nog eigenhandig heeft uitgeslagen. Een hoge, bijna smekende zucht komt uit mijn binnenste omhoog als zijn handen beginnen te dwalen. Langs mijn heupen, mijn rug, mijn schouders, mijn hals, omlaag over mijn borsten, naar mijn buik. Ik ril, van afschuw en opwinding tegelijk. Hij maakt me gek in zoveel betekenissen.
‘Calli...’ Hij kreunt mijn naam met zijn lippen nog tegen de mijne. Het bloeden is gestopt, maar ik proef de smaak nog in zijn en mijn mond. Zonder het te willen sla ik mijn twee met kippenvel overdekte armen om hem heen. Hij grijnst voelbaar en kust me opnieuw, langer, dieper, alsof de wereld morgen vergaat. Mijn hele lijf beeft, ik kan niet uitmaken of het komt door angst, verlangen, schaamte of één van die honderd andere gevoelens die haasje-over springen door mijn hoofd, borst en buik.
‘Je zal van me houden, Calli. Je zal er blijven tegen vechten, dat zit in jouw natuur, maar dat maakt het net zo spannend. Je wilt me, je weet het alleen nog niet. Maar heel binnenkort...’ Zijn hand glijdt langs mijn been omhoog, verdwijnt langzaam onder de stof van mijn jurkje. ‘Ik zal een vrouw van je maken, kleine Calli. En dan zal je eens wat zien. Ik zal je naar me laten verlangen tot je er gek van wordt. En dan zal je van me houden. Je zal wel zien. Je wordt van mij, en uiteindelijk zal je het niet anders willen.’ Zijn hand streelt mijn bovenbeen, kippenvel skiet langs mijn ruggengraat naar beneden. Met zijn heupen werkt hij mijn benen uit elkaar tot hij ertussen ligt. Zijn lippen strelen de mijne, ik zie maanlicht weerkaatsen in zijn ogen. Geelgroen, een beetje schuin en met een ongrijpbare glans achter de pupillen. Wolvenogen. Detlev betekent letterlijk kind van de wolf.
Zijn adem is heet op mijn lippen, in zachte, korte stootjes. Zijn handen omvatten mijn heupen alsof ze op maat gemaakt zijn. Een warme golf breekt in mijn buik. Zijn lijf schroeit door onze lagen kleren heen op mijn huid, zijn gewicht duwt steeds zwaarder op me neer. Hij drukt zijn kruis heel zacht tegen het mijne, stopt, drukt opnieuw. Zelfs door zijn jeansbroek heen is zijn hitte voelbaar. Ik sla mijn hoofd achterover in het kussen, hap smekend naar lucht. Het is teveel, ik hou het niet meer, ik ga uit elkaar vallen van verlangen. Alles is warm, zo warm...
Hij drukt hard op me neer, kreunt tegen mijn lippen aan, gaat met zijn tong langs de mijne. Ik wil gillen, maar mijn stem blijft steken in mijn keel.
‘Weet je? Ik vraag me af... Als jij Bill kust, weet hij dat hij mij proeft?’ hijgt hij plots in mijn oor. Met een ruk open ik mijn ogen. Hij grijnst gemeen op me neer, genietend van de schok op mijn gezicht. Schuldgevoel laait op in mijn buik, verandert dan ik verblindende woede.
Vanuit mijn liggende positie haal ik heel plots uit naar zijn gezicht. Ik kan er niet genoeg kracht achter zetten dus de klap berokkent niet zoveel schade als ik had gehoopt, maar Detlev wordt wel uit evenwicht geduwd. Wild spartelend gooi ik hem van het bed af, duik hem dan achterna. Ik krijg er één goeie klap tussen, precies op de punt van zijn kaak. Hij vloekt, blokkeert mijn volgende uithaal en slaat me zo hard in mijn gezicht dat ik zijwaarts tegen de grond ga.
Zonder me aan te kijken loopt hij de kamer uit. Ik blijf liggen en staar naar de poten van mijn bed. Gebroken en geluidloos. Pas als ik hem de trap hoor afdalen, komen die vervloekte tranen dan toch.
Het begint langzaamaan te regenen. Ik heb me omgekleed, zwarte jeans en trui, maar geen regenbestendige kledij. Ik zit al een kwartier gehurkt op de dikste zijtak van de magnolia en tuur tussen de dikke bloesemknoppen door naar het hekken. Tien minuten geleden is de rode sportwagen door het hekken verdwenen en is overal in huis het licht uitgegaan.
Ik bibber van de kou, ik ben inmiddels doorweekt. Maar weer naar binnen gaan durf en wil ik niet. Omdat ik kan worden betrapt als ik nu teveel lawaai maak, maar de regen spoelt ook elk bewijs van mijn tranen weg. Huilen is voor zwakkelingen en dat ben ik niet, dat wil ik niet zijn.
Ik zie plots het bekende silhouet opduiken aan het hekken en klim zo snel als de glibberige takken het me toelaten naar beneden. Over de natte oprijlaan ren ik naar de poort en vlieg er in mijn haast bijna tegenaan.
‘Calli...’
‘Bill...’ Ik zet mijn schouder tegen het hekken, maar het geeft niet mee. Een dikke ketting met hangslot hangt pesterig te blinken. De lijfwacht die na Detlev de poort heeft gesloten, heeft dit er blijkbaar omheen gedaan.
‘Nee, nee, nee! Kom op! Fuck!’ Ik trap kwaad tegen de poort maar ze blijft even gesloten. Niet huilen. Godverdomme, niet huilen. Bill hoeft niet te zien wat voor een zielig geval je eigenlijk bent.
‘Calli, wat scheelt er? Waarom moest ik komen? Is het Detlev? Wat heeft hij je gedaan?’
‘Hij... heeft me opgewacht in mijn kamer en... net als de vorige keren... Hij zit aan me... en zegt de vreselijkste dingen... bedreigt me... Hij heeft me geslagen...’
‘Dat meen je niet.’ Bill steekt geschrokken zijn beide armen door de spijlen en neemt mijn handen, trekt me dichterbij. Ik kan geen volledige zinnen meer vormen, ik moet steeds stoppen om mijn tranen door te slikken.
‘Sloeg me... in mijn gezicht... op mijn bed... hij kuste me... en ik deed niks,’ fluister ik. ‘Ik kon niets doen, ik... ik genoot ervan. Ik haat hem... maar hij maakt me gek...’ De pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht scheurt aan me, maar dan trekt hij me voorzichtig tot tegen het hekken.
‘Het is jouw schuld niet. Detlev is gestoord, en jij hebt de pech dat je zijn prooi bent. Daar kan jij niets aan doen.’ Ik druk mijn gezicht tegen de spijlen en kus hem door het hekken heen. Ik voel dat hij gekwetst is door het nieuwtje dat Detlev mijn hoofd kan doen tollen zonder dat ik hem zelfs maar aardig vind. Wie zou dat niet zijn? Smaakt hij Detlev nog op mijn tong? In mijn gedachten hoor ik gejank. Wolvenprooi.
De regen klettert neer alsof de hele hemel is opengebarsten en de tranen huilt die ik verdring. Hij klemt zijn handen om mijn wangen en ik doe hetzelfde, het koude ijzer tegen mijn gezicht geperst om zo dicht mogelijk bij hem te zijn...
‘Calliope!’ De tuinverlichting gaat aan. Mijn hart schiet in mijn keel en ik draai me om. Een meter of vier achter me, in de gietende regen, staat mijn vader met zijn gsm in zijn handen. Ik hoef het scherm niet te kunnen zien om te weten dat hij net een gesprek met Detlev Helwig weg heeft geklikt. Smerige verrader.
‘Weg,’ sis ik tegen Bill.
‘Calli, nee. Ik-’
‘Weg!’ Hij kijkt me aan met ogen vol verdriet en spijt. Hij wil blijven, helpen, de verantwoordelijkheid op zich nemen, maar dat kan ik niet van hem vragen.
‘Ik hou van je,’ fluistert hij, verdwijnt dan in de regen. Ik kijk hem nog even na, sla dan mijn ogen neer en laat mijn schouders hangen.
oO. God, geen worden voor. Het is zo mooi. Ik kan niet wachten op het vervolg.