Hoofdcategorieën
Home » Overige » Lost in Neverland » 9.1 Hero for a day
Lost in Neverland
9.1 Hero for a day
Mary
Ik zwaai naar Daisy die door het tuinhekje verdwijnt en loop naar het einde van de straat, sla dan de zandweg in. Het is elke dag een halfuur stappen naar school, maar de weg door de velden naar onze boerderij net buiten de stad is voor mij het mooiste moment van de dag. Het kan me niet schelen dat de populaire meisjes op school me soms uitlachen omdat ik niet in het hippe centrum van Londen woon, ik ben dol op de natuur. Hier hoor je tenminste nog eens vogels en krekels in plaats van trams en schoolbellen.
Om de bocht met de drie berken kan ik het dak van de schuur al zien. Ik hang mijn schooltas over mijn andere schouder en haal in reflex mijn hand door mijn korte roodbruine haar. Ik weet dat ik niet het mooiste meisje van de klas ben, maar vandaag voel ik me lekker in mijn vel. Misschien omdat het een prachtige zomerdag is, of misschien omdat Bobby Parker tijdens Engels naast me kwam zitten en vroeg of ik al een date heb voor het bal. Hij heeft me niet gevraagd, maar hij lachte wel naar me toen ik zei dat ik nog vrij was, en het gezicht van Ariel Sullivan was geld waard.
Als ik het stenen brugje over de rivier oversteek, hoor ik een zacht miauwen. Fronsend buig ik me over de reling en zie het snuitje van een kleine zwart-witte poes uit de varens piepen.
‘Miauw,’ zegt hij weer en houdt zijn kopje scheef. Het lijkt bijna alsof hij me een vraag stelt.
‘Jij ook hallo,’ zeg ik. Voorzichtig kruip ik langs het talud naar beneden tot op de smalle, met varens bedekte oever. De poes zit een metertje verder en kijkt me nog steeds onbewogen aan.
‘Kom dan, kleintje,’ fluister ik en probeer het beest te lokken met zacht knippende vingers. Zonder aanleiding springt hij plots weg, in de schaduw van het bruggetje. Dan kijkt hij over zijn schouder en miauwt weer.
‘Al goed, al goed, ik kom wel,’ zucht ik en wring me door de begroeiing. Onder de brug groeien geen planten en de zanderige oever geeft niet veel houvast onder mijn zolen. Een paar keer glijd ik bijna uit en red mezelf van een nat pak door de ruwe stenen wand vast te grijpen.
‘Poes? Waar zit je, poes?’ roep ik zacht.
‘Miauw,’ klinkt het rechts van me. Ik kijk opzij en laat mijn ogen wennen aan het duister. Een smalle spleet wordt zichtbaar.
‘Een duiker?’ mompel ik verbaasd. Voorzichtig voel ik aan de randen. Ligt het aan mij of lijkt die opening plots breder? ‘Kom dan mee, poes.’ Vraag niet waarom ik zoveel moeite doe voor een poes, ik ben dol op beesten, ik kan het niet helpen. De duiker is veel dieper dan hij op het eerste zicht lijkt, ik kruip er op handen en knieën in en voel nog steeds geen muur. Het duurt even voor ik besef dat die veel dieper doorgaat dan zou moeten en ik begin net een beetje claustrofobisch te worden als ik mijn twee handen in een plas zet.
‘Yuk!’ roep ik uit. Dat is modder, of erger. Misschien wel het kwijl van een draak, of ben ik in het nest van een monster terechtgekomen... Oh, doe normaal, Mary Buckland! Moet je daar zestien jaar voor worden? Maar dan merk ik pas dat het langzaam aan lichter wordt... Ben ik door de hele duiker gekropen? Dan zou ik nu in onze weide moeten staan, maar daar zit helemaal geen duiker. Ik kijk omlaag en zie wat er onder mijn vingers zit. Een plas smeltende sneeuw?
‘Wow.’ Dat is alles wat ik kan uitbrengen. Langzaam kom ik overeind en kijk om me heen. Ik sta in een bos, aan het einde van de winter. Hoge bomen met sneeuw op de takken, maar op de grond wordt hij al wat waterachtig. Een paar meter verder blinkt iets en ik stap eropaf. Het is pas als ik de wind tegen mijn blote benen voel, dat ik besef hoe koud het hier is.
Het blinkende iets is een lantaarn, een echte ouderwetse Londense straatlantaarn. Het vlammetje flakkert vrolijk, maar verder is er geen teken van leven te bespeuren.
‘Oké, dit is een droom,’ zeg ik tegen mezelf. ‘Een heel levensechte, enorm freaky droom. Ik ben tijdens Engels in slaap gevallen in dat veel te warme lokaal en nu droom ik van winter. Dat is het. Gewoon rustig ademhalen en je ogen openen, Mary, en hopen dat je niet op Bobby Parkers boek hebt gekwijld.’ Iets zachts ritselt rond mijn benen en ik zie poes met een hoge rug langs mijn enkels schurken. Ik til hem op en hij nestelt spinnend zijn kopje tegen mijn hals.
‘Ja, en nu laat je je wel pakken, hè,’ zucht ik. ‘Wat doe jij trouwens in mijn droom? Ik kan me niet herinneren dat ik al eerder over een kat gedroomd heb...’ Ik hou het beest een eindje van me af. ‘Tenzij je Bobby Parker in vermomming bent, natuurlijk.’
Een zoevend geluid laat me opkijken. Een halve seconde later begraaft een pijl zich trillend in de stam van de boom links van me. Ik gil en kijk in de richting waar hij vandaan kwam, op zoek naar mijn aanvaller.
‘Wie was dat?’ roep ik, maar het enige antwoord is een krijsende vogel en het ruisen van de bomen. Een brekend twijgje laat me opschrikken, maar niet snel genoeg. Voor ik me zelfs kan omdraaien, prikt het lemmet van een zilveren dolk tegen mijn keel.
‘Wie ben jij, wat doe je hier en aan wiens kant sta je?’ sist een stem in mijn oor.
‘Mary Buckland,’ piep ik. ‘Ik weet niet hoe ik hier gekomen ben, ik volgde die kat en...’ De dolk wordt van mijn keel gehaald en een hand draait me ruw om. Ik hap naar adem.
Een meisje, of dat denk ik toch. Groter dan ik, lang witblond haar met lichtpaarse lokken. Ze is bijna onnatuurlijk dun, maar ze ziet er sterk uit. Een glanzende borstplaat en een groenblauw jurkje, hoge beenkappen, polsbanden, donkerblauwe ogen die me kwaad aankijken en een dolk die nog steeds vervelend precies mijn richting uit wijst. Om haar schouder hangt een pijlenkoker en een boog.
‘Nog een Dochter van Eva,’ gromt ze en stopt de dolk weg. ‘Dat klopt niet, de voorspelling heeft het over twee Dochters en twee Zonen, en die zijn al gevonden. Jij hoort hier niet te zijn. Ben je een handlanger van De Witte Heks?’
‘Dochter van Eva? Voorspelling? Heks? Waar heb je het over?’ roep ik uit. ‘Waar ben ik? Ik wil gewoon naar huis, ik ben al te laat…’ Ze klemt haar hand over mijn mond.
‘Stil eens.’ Ze spitst haar oren. Extreem lange oren trouwens, als van een elf. Ze is niet menselijk, dat zie ik nu ook wel. Maar wat is ze dan wel?
‘Dat ontbrak er nog aan, een patrouille,’ gromt ze. Ze trekt de pijl uit de boomstam en stopt hem weer in haar koker, kijkt me dan aan. ‘Op mijn rug, snel.’
‘Op jouw…?’
‘Geen tijd voor uitleg! Ik weet niet waarom je hier bent, maar in Narnia gebeurt niets zomaar. Zeker de laatste tijd niet. De oorlog staat op het punt van te beginnen en zolang ik niet weet aan wiens kant jij staat, laat ik je niet ronddwalen. Kom je nog of hoe zit het?’ Ik durf haar niet tegenspreken, vraag me zelfs niet af of ze me wel kan houden. Ik klem de poes alleen wat steviger tegen me aan, hijs mijn schooltas hoger op mijn arm en doe wat ze zegt.
Ze is inderdaad veel sterker dan ze eruitziet. Met mij op haar rug rent ze om de boom heen en wist onze sporen uit, springt dan naar de laagste takken en klimt in een mum van tijd omhoog naar de kruin. Nu hoor ik het ook, een zacht getrappel in de sneeuw, en een plots gehuil. Ik gluur tussen de takken door en zie een paar vage grijze schimmen voorbijflitsen.
‘Wat zijn dat?’ fluister ik.
‘De patrouille. De wolven van de Witte Heks maken dit deel van Narnia niet de meest veilige plek voor een Dochter van Eva zoals jij.’
‘Waarom zeg je steeds Dochter van Eva? Mijn moeder heet geen Eva.’
‘Dat is de naam die wij Narniërs gebruiken voor iemand van de andere wereld. Iemand zoals jij. Dochters van Eva en Zonen van Adam.’
‘Narniërs? Sorry, ik snap het even niet meer.’
‘Je bent niet meer in jouw wereld. Dit is Narnia. Soms worden er deuren tussen de werelden geopend en wie veel geluk heeft, of pech, het is maar hoe je het bekijkt, loopt vervolgens door zo’n deur en komt hier terecht. Narnia ligt in oorlog, Aslan is teruggekeerd om de Witte Heks voor eens en altijd te verslaan en met hem is ook de rest van de voorspelling uitgekomen. Twee Zonen van Adam en Twee Dochters van Eva hebben de oversteek gemaakt en zullen ons voorgaan. Maar dat jij hier bent staat niet in de voorspelling. En toch... denk ik dat je van pas zult komen.’
‘Van pas komen?’ Ik hou niet van die klank. Van zodra dat geschifte kind me uit die boom helpt, ga ik ervandoor, dank je feestelijk.
‘Mijn naam is Clover, ik sta onder bevel van Aslan. De Woudgeesten blijven gewoonlijk neutraal, maar ik heb een opdracht van hem aangenomen. Ik was toch al een eenzaat, dus veel maakte het niet uit. Terwijl Aslan de troepen samenroept, moeten mijn bondgenoot en ik de patrouilles van de Heks uitschakelen. Ze laat hen in het wilde weg moorden, zodat de Narniërs bang blijven en niet durven vechten. Als wij hen uitschakelen, kan Aslan meer van hen oproepen voor ons leger.’ Ik kijk haar met open mond aan en ze grinnikt.
‘En wat heb ik daarmee te maken?’
‘Wel, er is geen voorspelling over een derde Dochter van Eva, maar Aslan zei wel dat mijn bondgenoot en ik onderweg een derde gezel zouden vinden, iemand die het verschil zou maken tussen winnen of verliezen. En die iemand...’ Ze prikt haar vinger in mijn borst, ‘ben jij, Mary Buckland.’ Ik zit een paar seconden doodstil voor me uit te staren, hou poes stevig in mijn armen.
‘Je bent gek, Clover. Ik ben niet jouw derde gezel, ik kan niet vechten!’
‘Dan leer ik het je wel.’ Haar gezicht staat plots donker. ‘Je beseft blijkbaar niet goed waarover het gaat, een voorspelling van Aslan is niet iets dat je in de wind kan slaan. Als hij zegt dat we een derde gezel nodig hebben om te winnen, en ik kan met redelijk hoge zekerheid zeggen dat jij dat bent, dan is het zo. En ik geef deze overwinning niet aan de wolven omdat jij beweert dat je niet kunt vechten.’
‘Ik kan ook niet vechten!’
‘Iedereen kan vechten,’ schokschoudert ze. ‘En wat je niet weet, leer ik je wel onderweg.’
‘Heb ik hier ook maar enige inspraak in?’
‘Wat denk je?’ grijnst ze. Ik staar kwaad voor me uit. Dit is idioot, een uur geleden liep ik te dagdromen over Bobby Parker, nu zit ik in een vijftien meter hoge boom te ruziën met een woudgeest. Die brengt nu twee vingers naar haar mond en laat een zacht, melodieus fluitje horen. Ze luistert met gesloten ogen en glimlacht plots. Ik heb geen antwoord gehoord, maar zij duidelijk wel.
‘Kom op, Mary Buckland. Tijd om kennis te maken met de andere gezel.’ Zuchtend kruip ik weer op haar rug en doe mijn best om niet naar beneden te kijken. Poes spartelt even tegen, maar we staan snel weer met beide voeten op de grond. Ik kijk om me heen, op zoek naar een tweede woudgeest. Niets te zien... Of toch. Ik gil en val achterover in de sneeuw van het schrikken als er plots een sneeuwwitte wolf van achter een boom verschijnt.
‘Doe eens rustig, dat is Taika. Onze derde gezel.’ Clover rolt haar ogen naar me en de wolf komt dichterbij. Net als ik denk dat ze dicht genoeg is om aan te vallen en ik mijn gebeden begin op te zeggen, kijkt ze me strak aan... en praat.
‘Welkom, Dochter van Eva. Ik hoop dat die onopgevoede nimf je niet te grof heeft aangepakt?’
‘Hou je gemak, bontmuts. Ik boek tenminste vooruitgang. Ze gaat met ons mee.’ Ik kijk van de woudgeest naar de sprekende wolf en sla mijn ogen ten hemel. Wanneer word ik wakker?
Ah, Narnia! x'D Jeetje, lang geleden dat ik dí¡t gelezen heb. Maar ik herken het nu wel, met Aslan en dat hele gedoe.
Mary en die kat, omg, ik moest echt lachen. En die Bobby Parker die steeds terugkomt... De namen die je gekozen hebt voor de mensen (Mary Buckland, Bobby Parker, Ariel Sullivan) passen trouwens perfect bij de sfeer van Narnia, vraag me niet waarom maar zo voelt het.
Ik ben benieuwd naar de rest... Dus snel meer?
<3