Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » Run Away Star » Hoofdstuk 60
Run Away Star
Geschreven door:
Onderdeel van:
Laatst bijgewerkt:
20 aug 2009 - 21:09
Aantal woorden:
1316
Aantal reacties:
8
Aantal keer gelezen:
487
Hoofdstuk 60
* En ook Bill wist niet goed hoe hij er mee moest omgaan. Na twee lange maanden was het dan eindelijk zo ver. Vrijdag had ik een afspraak bij het ziekenhuis. Eindelijk zekerheid. Maar was dat wel zo goed dat er zoveel tijd voor nodig was? *
[ Bill PoV ]
Het wachten was vreselijk maar vandaag gaan Elle en ik eindelijk naar het ziekenhuis. Er spookt de laatste tijd niets anders door mijn gedachten. Elle kan het zich niet veroorloven om ziek te worden. De kindjes, en ze is zelf nog zo jong. Gelukkig moet ik niet rijden, maar rijdt Tom. Hij zit er zelf ook mee in zijn maag, net als de anderen trouwens. Iedereen hoopt op goed nieuws, en er is er maar één die dat niet verwacht en dat is Elle. We zijn er allemaal van overtuigd dat ze niets heeft, niets ernstigs in ieder geval. En wat moet ik dan zeggen? Het komt wel goed, terwijl ik dat zelf niet eens weet. Geen zorgen, daar zal ze niet naar luisteren, de zorgen krijgt ze toch niet uit haar hoofd. Kom hier. Ja, dat is wel de beste optie. “Kom hier.”¯ mompel ik en spreid mijn armen. Ze nestelt zich tegen me en legt haar hoofd op mijn borstkas. Dat voelt zoveel beter. Zo kan ik haar toch ietwat beschermen. Al was het maar tegen stof. Het gevoel haar te kunnen beschermen maakt me warm diep vanbinnen. “Ik ben bang.”¯ zucht ze. Ik kijk haar even aan, het metaal van haar beugel en haar piercing schittert door het licht dat erop valt. Ik wil zeggen dat ze dat niet moet zijn, maar dat helpt toch weer niet. Ik zit gevangen in mijn eigen gedachten en besluit maar gewoon door haar haren te woelen en het daarbij te laten.
Hoe vreselijk is het om een uur te moeten wachten in een kille, koude en vooral saaie wachtkamer. Juist ja, vreselijk. Vooral omdat ik niets durf te zeggen of een boekje durf te pakken, Elle ligt nog steeds in mijn armen. Haar lichtblonde haren kriebelen mijn kin en neus, maar met geen stokken laat ik haar los. Een groepje meisjes lopen van de gang, door de wachtkamer naar de ingang. Hun gepraat valt stil als ze mij zien zitten, ik heb geen tijd genomen een vermomming aan te doen, mijn bodyguards staan in de gang en buiten. Ze kijken me even aan, met grote ogen, maar zien me dan bezorgd naar Elle kijken en lopen door. Gelukkig. Elle wurmt zich los en kijkt omhoog. “Waar denk je aan?”¯ Ik druk een kus op haar voorhoofd en kijk even weg. “Ik dacht aan Tom en Fenna.”¯ Wat dank ik mijn hersenen voor die geniale inval. Meteen denkt ze aan iets anders. “Misschien heb ik wel een plan.”¯ zegt ze dan en krijgt een kwaadaardige, maar nog steeds onweerstaanbaar schattige, grijns op haar gezicht. Haar rechterhand, waaraan de zilveren verlovingsring met het rode steentje zit, knijpt even in mijn knie. “Zeg maar.”¯ mompel ik en wrijf met een pijnlijk gezicht over mijn knie.
“We sluiten ze op in een kamer. En doen het natuurlijk lijken als per ongeluk, en we komen er niet voorbij. Of de lift.”¯ Ik zie het zo voor me. Tom en Fenna, samen opgesloten in een lift, waar het warm is, en dan trekken ze allebei iets uit, een T-shirt, niet teveel doordenken, en dan komt die spanning en die magie… Ja, dit kan wel werken. “Een lift lijkt het minst opgezet spel.”¯ lach ik, mijn piercing tikt tegen mijn tanden. “Maar dan moeten we wel een lift vinden.”¯ Ja, dat was ik vergeten. In de villa is geen lift. Ik slaak een pijnlijke zucht, wat me iets doet te binnen schieten. “De opnamestudio bij Sony wel. En daar moeten we overmorgen toch eens heen.”¯ zeg ik en blaas haar bles uit haar ogen. “Goed plan. Gelukkig heb ik jou nog hé.”¯ Ze lacht weer lief, ik snap niet hoe ik de eerste 17 jaar van mijn leven heb kunnen doorbrengen zonder haar. Ik druk mijn lippen op die van haar, voel nog steeds hetzelfde tintelende gevoel onderin mijn maag als bij de eerste kus, en laat haar dan weer los. “Mevrouw Gommers? Meneer Kaulitz?”¯ Onze hoofden draaien meteen richting het geluid. Jerm staat bij ons, met het groepje meiden van net achter hem. Ze zwijgen, omdat het moet hier, anders zouden ze wel gillen. “Ze willen een handtekening. Ook van haar.”¯ Bij dat laatste knikt hij naar Elle, iets wat haar doet glimlachen.
“Kom maar.”¯ Ik kijk op, de vrouw van achter de receptie wenkt ons. Ik sta recht, trek Elle ook recht en loop dan met haar naar de vrouw. Ze opent de deur van de gang voor ons en wijst op een deur op het einde van de gang. Nog nooit ging wandelen zo moeilijk als nu. Ik trek Elle een beetje mee, al gaat haar het wandelen beter af. De deur komt gevaarlijk dicht en de drang om gillend weg te rennen neemt bijna de macht over mijn lichaam over. Maar uiteindelijk kan ik de moed er niet voor opbrengen, en ik wil Elle ook niet alleen laten gaan. De kamer van de dokter is, in tegenstelling tot de wachtkamer, gezellig warm. Zijn bureau staat centraal, met tegen de muren kasten vol boeken en posters met delen van het menselijke lichaam. Elle laat zich op een stoel vallen en legt haar handen op haar buik, die al een beetje opzwelt. Diezelfde buik waar ik elke avond mijn hoofd op leg en ingespannen luister op een klein, kloppend hartje. maar ik hoor niets, of toch. Vaag. Maar, als dat het hartje zou zijn, zou er wel iets mis zijn. Dus zal ik het wel verkeerd horen. Ze is nu al 6 en halve maand ver, maar mijn luidruchtige muziek tast mijn oren wel aan. Dat zal wel de verklaring zijn dat ik het zo slecht hoor.
Een stroom aan woorden glijd over me heen. Hij legt in kleuren en geuren uit wat er met haar bloed gebeurt is, waardoor ze wit wegtrekt bij het denken aan al dat bloed dat ze hebben afgetapt. Haar ogen draaien in haar kassen en ze zakt weg. Meteen spring ik recht om haar te ondersteunen. Ik ga op de stoel zitten en trek haar op mijn schoot om haar stevig bij me te houden. “Voel eens aan haar hoofd.”¯ Ik voel op haar hoofd, en trek die meteen weer weg. “Koorts.”¯ zegt de dokter en kijkt bedenkelijk in zijn papieren. Elle komt weer bij, en krijgt dan meteen een flesje cola in haar handen geduwd. “Gaat het?”¯ Elle knikt en drinkt van de cola. Ze laat zich weer op haar eigen stoel vallen. “Bij het vorige onderzoek hebben wij vanalles gedaan. Een röntgenonderzoek, een echografie, een CT-scan, een MRI-scan wat voor beeldvorming van de binnenkant van het lichaam zorgt, een Skeletscintigrafie wat zoveel betekend als een botscan en een PET-scan, die de isoptopen in de hersenen bestudeert.”¯ Ik zucht bij het horen van al die medische termen. Hoe moet ik ooit opletten. Ik kijk naar Elle, die wel aandachtig luistert.
Het gesprek loopt rustig verder. Ik zet mijn ellebogen op mijn knieën en laat mijn hoofd op mijn handen rusten. “Er is dus vastgesteld.”¯ Ik sper mijn oren en ogen open. Er is iets vastgesteld. Dat kan goed en slecht zijn. Ofwel is er vastgesteld dat er niets is, ofwel is er vastgesteld dat er iets is. Geen idee wat het kan zijn, maar iets. En of dat nu goed of slecht is. Dat is nog maar de vraag. De allerbelangrijkste vraag op dit moment. Ik richt mijn aandacht op de dokter. Zijn mond gaat open maar ik hoor niets. Zijn lippen bewegen maar de woorden gaan over me heen. Maar één woord dringt echt tot me door, laat me onzeker worden, doet me van mijn stoel vallen. Ik schuif naar achter en werk me omhoog met behulp van de deur. Elle’s ogen staan wijd open. Dan rollen de tranen over haar wangen en schokken haar schouders. Ikzelf kan het ook niet geloven en zak weer naar beneden. Het woord. Het moet eruit. Het woord. Kanker.
Het wachten was vreselijk maar vandaag gaan Elle en ik eindelijk naar het ziekenhuis. Er spookt de laatste tijd niets anders door mijn gedachten. Elle kan het zich niet veroorloven om ziek te worden. De kindjes, en ze is zelf nog zo jong. Gelukkig moet ik niet rijden, maar rijdt Tom. Hij zit er zelf ook mee in zijn maag, net als de anderen trouwens. Iedereen hoopt op goed nieuws, en er is er maar één die dat niet verwacht en dat is Elle. We zijn er allemaal van overtuigd dat ze niets heeft, niets ernstigs in ieder geval. En wat moet ik dan zeggen? Het komt wel goed, terwijl ik dat zelf niet eens weet. Geen zorgen, daar zal ze niet naar luisteren, de zorgen krijgt ze toch niet uit haar hoofd. Kom hier. Ja, dat is wel de beste optie. “Kom hier.”¯ mompel ik en spreid mijn armen. Ze nestelt zich tegen me en legt haar hoofd op mijn borstkas. Dat voelt zoveel beter. Zo kan ik haar toch ietwat beschermen. Al was het maar tegen stof. Het gevoel haar te kunnen beschermen maakt me warm diep vanbinnen. “Ik ben bang.”¯ zucht ze. Ik kijk haar even aan, het metaal van haar beugel en haar piercing schittert door het licht dat erop valt. Ik wil zeggen dat ze dat niet moet zijn, maar dat helpt toch weer niet. Ik zit gevangen in mijn eigen gedachten en besluit maar gewoon door haar haren te woelen en het daarbij te laten.
Hoe vreselijk is het om een uur te moeten wachten in een kille, koude en vooral saaie wachtkamer. Juist ja, vreselijk. Vooral omdat ik niets durf te zeggen of een boekje durf te pakken, Elle ligt nog steeds in mijn armen. Haar lichtblonde haren kriebelen mijn kin en neus, maar met geen stokken laat ik haar los. Een groepje meisjes lopen van de gang, door de wachtkamer naar de ingang. Hun gepraat valt stil als ze mij zien zitten, ik heb geen tijd genomen een vermomming aan te doen, mijn bodyguards staan in de gang en buiten. Ze kijken me even aan, met grote ogen, maar zien me dan bezorgd naar Elle kijken en lopen door. Gelukkig. Elle wurmt zich los en kijkt omhoog. “Waar denk je aan?”¯ Ik druk een kus op haar voorhoofd en kijk even weg. “Ik dacht aan Tom en Fenna.”¯ Wat dank ik mijn hersenen voor die geniale inval. Meteen denkt ze aan iets anders. “Misschien heb ik wel een plan.”¯ zegt ze dan en krijgt een kwaadaardige, maar nog steeds onweerstaanbaar schattige, grijns op haar gezicht. Haar rechterhand, waaraan de zilveren verlovingsring met het rode steentje zit, knijpt even in mijn knie. “Zeg maar.”¯ mompel ik en wrijf met een pijnlijk gezicht over mijn knie.
“We sluiten ze op in een kamer. En doen het natuurlijk lijken als per ongeluk, en we komen er niet voorbij. Of de lift.”¯ Ik zie het zo voor me. Tom en Fenna, samen opgesloten in een lift, waar het warm is, en dan trekken ze allebei iets uit, een T-shirt, niet teveel doordenken, en dan komt die spanning en die magie… Ja, dit kan wel werken. “Een lift lijkt het minst opgezet spel.”¯ lach ik, mijn piercing tikt tegen mijn tanden. “Maar dan moeten we wel een lift vinden.”¯ Ja, dat was ik vergeten. In de villa is geen lift. Ik slaak een pijnlijke zucht, wat me iets doet te binnen schieten. “De opnamestudio bij Sony wel. En daar moeten we overmorgen toch eens heen.”¯ zeg ik en blaas haar bles uit haar ogen. “Goed plan. Gelukkig heb ik jou nog hé.”¯ Ze lacht weer lief, ik snap niet hoe ik de eerste 17 jaar van mijn leven heb kunnen doorbrengen zonder haar. Ik druk mijn lippen op die van haar, voel nog steeds hetzelfde tintelende gevoel onderin mijn maag als bij de eerste kus, en laat haar dan weer los. “Mevrouw Gommers? Meneer Kaulitz?”¯ Onze hoofden draaien meteen richting het geluid. Jerm staat bij ons, met het groepje meiden van net achter hem. Ze zwijgen, omdat het moet hier, anders zouden ze wel gillen. “Ze willen een handtekening. Ook van haar.”¯ Bij dat laatste knikt hij naar Elle, iets wat haar doet glimlachen.
“Kom maar.”¯ Ik kijk op, de vrouw van achter de receptie wenkt ons. Ik sta recht, trek Elle ook recht en loop dan met haar naar de vrouw. Ze opent de deur van de gang voor ons en wijst op een deur op het einde van de gang. Nog nooit ging wandelen zo moeilijk als nu. Ik trek Elle een beetje mee, al gaat haar het wandelen beter af. De deur komt gevaarlijk dicht en de drang om gillend weg te rennen neemt bijna de macht over mijn lichaam over. Maar uiteindelijk kan ik de moed er niet voor opbrengen, en ik wil Elle ook niet alleen laten gaan. De kamer van de dokter is, in tegenstelling tot de wachtkamer, gezellig warm. Zijn bureau staat centraal, met tegen de muren kasten vol boeken en posters met delen van het menselijke lichaam. Elle laat zich op een stoel vallen en legt haar handen op haar buik, die al een beetje opzwelt. Diezelfde buik waar ik elke avond mijn hoofd op leg en ingespannen luister op een klein, kloppend hartje. maar ik hoor niets, of toch. Vaag. Maar, als dat het hartje zou zijn, zou er wel iets mis zijn. Dus zal ik het wel verkeerd horen. Ze is nu al 6 en halve maand ver, maar mijn luidruchtige muziek tast mijn oren wel aan. Dat zal wel de verklaring zijn dat ik het zo slecht hoor.
Een stroom aan woorden glijd over me heen. Hij legt in kleuren en geuren uit wat er met haar bloed gebeurt is, waardoor ze wit wegtrekt bij het denken aan al dat bloed dat ze hebben afgetapt. Haar ogen draaien in haar kassen en ze zakt weg. Meteen spring ik recht om haar te ondersteunen. Ik ga op de stoel zitten en trek haar op mijn schoot om haar stevig bij me te houden. “Voel eens aan haar hoofd.”¯ Ik voel op haar hoofd, en trek die meteen weer weg. “Koorts.”¯ zegt de dokter en kijkt bedenkelijk in zijn papieren. Elle komt weer bij, en krijgt dan meteen een flesje cola in haar handen geduwd. “Gaat het?”¯ Elle knikt en drinkt van de cola. Ze laat zich weer op haar eigen stoel vallen. “Bij het vorige onderzoek hebben wij vanalles gedaan. Een röntgenonderzoek, een echografie, een CT-scan, een MRI-scan wat voor beeldvorming van de binnenkant van het lichaam zorgt, een Skeletscintigrafie wat zoveel betekend als een botscan en een PET-scan, die de isoptopen in de hersenen bestudeert.”¯ Ik zucht bij het horen van al die medische termen. Hoe moet ik ooit opletten. Ik kijk naar Elle, die wel aandachtig luistert.
Het gesprek loopt rustig verder. Ik zet mijn ellebogen op mijn knieën en laat mijn hoofd op mijn handen rusten. “Er is dus vastgesteld.”¯ Ik sper mijn oren en ogen open. Er is iets vastgesteld. Dat kan goed en slecht zijn. Ofwel is er vastgesteld dat er niets is, ofwel is er vastgesteld dat er iets is. Geen idee wat het kan zijn, maar iets. En of dat nu goed of slecht is. Dat is nog maar de vraag. De allerbelangrijkste vraag op dit moment. Ik richt mijn aandacht op de dokter. Zijn mond gaat open maar ik hoor niets. Zijn lippen bewegen maar de woorden gaan over me heen. Maar één woord dringt echt tot me door, laat me onzeker worden, doet me van mijn stoel vallen. Ik schuif naar achter en werk me omhoog met behulp van de deur. Elle’s ogen staan wijd open. Dan rollen de tranen over haar wangen en schokken haar schouders. Ikzelf kan het ook niet geloven en zak weer naar beneden. Het woord. Het moet eruit. Het woord. Kanker.
waah nie leuk...
liefteren:c