Hoofdcategorieën
Home » Overige » Schrijfwedstrijd-stuff » -Ikweetgeentitel,dusditverhaaltjeistitelloos-
Schrijfwedstrijd-stuff
-Ikweetgeentitel,dusditverhaaltjeistitelloos-
Grijnzend klikte Rodriguez de veiligheidspal van zijn pistool weg.
‘Schiet, lafaard. Het enige wat je doodt is een mens,’ riep ik hem spottend toe, en ik spuugde naar hem. Recht in zijn gezicht, waar nu niet alleen spuug, maar ook zijn domme grijns vanaf droop. Ik lachte harteloos terwijl de man tegenover me zijn pistool omhoog bracht, zonder ook maar de moeite te nemen zijn gezicht schoon te vegen.
‘Vaarwel, Che.’
Een knal, een zwarte flits, en een leeg klaslokaal. Hetzelfde klaslokaal als vlak daarvoor, maar zonder een man met een pistool, zonder de touwen waarmee ik vast had gezeten. Uiterst verbaasd keek ik rond. Waarom schoot er niemand? Waar was iedereen? Waarom was ik niet dood? Heel voorzichtig zette ik een stap richting de deur. En nog één. Er gebeurde niets. Ik keek om het hoekje. Een lege gang. Hier was ook niemand. Het gaf me de rillingen. Aarzelend liep ik door de vervallen gang naar buiten. Niemand. Ik verwachtte ieder moment te worden neergeschoten, maar er gebeurde niets. Er was helemaal niemand. Nog steeds op mijn hoede liep ik langs een paar huizen. Ik tuurde door een van de ramen, maar binnen was ook niemand.
‘Che?’
Met een ruk draaide ik me om. Tot mijn grote verbazing zag ik daar de man met wie ik ooit een jaar lang had rondgereisd, de man die ik voor het laatst had gezien in Guatemala, de man waarvan ik dacht dat hij dood was.
‘Alberto?’
Hij glimlachte en liep op me af.
‘Wat - waarom - waarom ben je niet dood? En waarom ben ik niet dood?’
‘Ben je wel, amigo.’
Ik staarde mijn oude vriend vol ongeloof aan.
‘E-er schoot niemand - hoe kan ik dan dood zijn?’
‘Er schoot wel iemand, Che, je bent dood.’
‘Nee - maar - ik voelde niets!’
‘Ik weet niet, hoor, maar dat overleef je niet zomaar.’
Alberto wees met zijn wijs- en middelvinger naar mijn bovenlichaam.
Ik keek zijn vingers na en zag een gat, ongeveer ter hoogte van mijn hart. Geen bloederig gebeuren, alleen een volmaakt rond gaatje. Vol ontzetting staarde ik ernaar.
‘Hoe - ik - nee, dat - ben ik echt - dood?’
‘Jazeker.’
‘En jij? Jij ook?’
‘Ik ook.’
‘Ik droom zeker, hè? Jij bent er niet echt, en ik ben niet dood. Ik lig gewoon in bed en ik moet nu wakker worden.’
Ik probeerde mijn ogen open te doen, wakker te worden, maar het kon niet, het lukte niet.
‘Knijp me,’ piepte ik zachtjes, in de hoop dat ik echt sliep, dat alles een droom was.
Ik deed mijn ogen dicht.
‘AU!’
‘Je vroeg er zelf om.’
‘Ja maar - nou - ’
‘Luister naar me, Che, je bent hartstikke dood. Je leeft niet. Kijk naar jezelf.’
Langzaam tilde ik mijn hand op en keek ernaar. Mijn huid was beslist bleker dan een paar uur eerder, toen ik nog leefde - wakker was. Of in ieder geval, toen ik nog begreep wat en waar ik was.
‘Kijk, wij zijn nu in de wereld van de dode mensen, of hoe je dat dan ook wilt noemen. We zijn op dezelfde plek als we zouden zijn als we leefden, alleen zijn hier geen levenden, en denken de levenden dat wij er ook niet zijn. Jouw lichaam is, in de wereld van de levenden, waarschijnlijk nog steeds daarbinnen.’ Alberto wees, weer met wijs- en middelvinger, naar het oude schoolgebouw. ‘In onze wereld zijn alle dode mensen die nog geen nieuw leven hebben. Mijn vader was hier eerst ook, maar die is nu weg.’
Het duizelde me.
‘N-nieuw leven?’
‘Ja.’
‘Hoe?’
‘Kom maar mee,’ zei Alberto, en hij zweefde de lucht in. Mijn mond viel open.
‘Jij kan het ook, amigo, gewoon afzetten.’
Zachtjes sprong ik, en tot mijn grootste verbazing bleef ik een paar decimeter boven de grond hangen.
‘Kom je?’
Alberto was een paar meter verderop en keek over zijn schouder. Ik had geen idee hoe ik moest komen, dus deed ik alsof ik zwom. Het werkte, soort van. Langzaam ‘zwom’ ik naar Alberto toe, die mijn pols vastgreep en opeens wegschoot. Als een natte handdoek zwabberde ik achter hem aan. Onder mij schoten allemaal huizen, bossen, wegen, en kleine meertjes langs, tot we opeens stopten. Ik slingerde een stukje door en hield me vast aan een raar soort paal die uit de grond stak. Ondersteboven probeerde ik naar de grond te komen. Ik sputterde wat en probeerde weer te zwemmen. Opeens maakte ik een soort mislukte salto en ik plofte neer op het zachte gras. Opgelucht haalde ik adem en aaide het natte gras zowat. Nogal gracieus landde Alberto naast me, grinnikend. Ik lachte en stond op. Snel klopte ik de grassprietjes van mijn kleren en liep ik Alberto achterna, naar een klein blokhutje middenin het grote grasveld.
Binnen zat er een heel bleke, slungelige jongen, achter een raar apparaat met wel duizenden knopjes.
‘Wa kommie voor?’
‘Leven,’ antwoordde Alberto prompt.
‘U wee da u alles zal vegeete wa u in u voorge leve heb meegmaak?’
‘Jazeker.’
‘Nou, alles totumet tweeduizenduntwaaluf is beuzet gloof ik.’
‘We hebben de tijd.’
‘Wa u wil. Ik reesveer wel n plekkie.’
‘Bedankt.’
‘Graagdaan. Todan,’ mompelde de jongen en hij begon op de knopjes te tikken met zijn lange bleke vingers.
Ik mompelde een groet en schuifelde naar buiten. Tweeduizendtwaalf. Dan pas was deze rare droom eindelijk voorbij.
-57 jaar later-
Stralend kijk ik naar mijn nieuwe T-shirt. Ik heb het voor kerst gekregen en het is mijn mooiste cadeautje dit jaar. Het geeft me een raar gevoel, alsof het bij me hoort. Ik strijk zachtjes langs de print. Wauw; dat is het enige wat ik kan denken. En nu mag jij raden wat erop staat.
Reacties:
Ik heb nog niet gereageerd ofwat? >_>
Damn.
Ik vond hem kei leuk ^-^.
cool!!
hij is echt goed!!!