Hoofdcategorieėn
Home » Tokio Hotel » Schuilen onder de Regenboog » Twee.
Schuilen onder de Regenboog
Twee.
‘Woon je hier in de buurt?’ vraagt Esther na een stilte die langer duurde dan ze dacht, want ze beseft plots hoe koud haar billen worden van de meerpaal. De jongen knikt.
‘Nog niet zo lang. Een paar maanden. Ik kom niet vaak buiten.’
‘En woon je alleen?’ Hij schudt traag van neen. Natuurlijk niet, bedenkt Esther en ze bijt op haar onderlip. Hij is dan wel blind, maar hij is knap. De gladde, gelijkmatige trekken van een Grieks standbeeld. Rechte neus, mooie lippen, perfecte jukbeenderen, een bijna vrouwelijke kaaklijn. En zelfs zijn ogen moeten ooit schitterend zijn geweest, dat is duidelijk te zien. Zelfs onder dat grijs lijkt het bruin nog een beetje te leven. Hij heeft zonder twijfel een vriendin.
‘Met mijn broer.’ De woorden komen er aarzelend uit, alsof hij zich afvraagt of hij teveel heeft gezegd. En voor Esther leggen ze inderdaad een link, een link waarvan ze dacht dat ze die vijf jaar geleden voor het laatst had gelegd. Ze neemt zijn gezicht nogmaals in zich op, maar dit keer tast ze het af naar andere punten, bijna vergeten braille die haar gelijk geeft.
Fender trekt aan de lijn en geeft haar een excuus om haar blik af te wenden, ook al kan hij niet zien dat ze aan het staren was. Ze schudt haar natte haren naar voren als een cocon en probeert haar opwippende hart weer onder haar ribben te slikken. Zou het…?
Hij gaat staan, in een soepele beweging. Hij is groter dan hij leek, misschien omdat hij zich nu niet zo opkrult. Even strelen zijn schoenen gevaarlijk dicht langs de afgrond, maar hij stapt zonder twijfelen naar het pad. Uit de mouw van zijn jas komt een opvouwbare blindenstok tevoorschijn, makkelijk te verstoppen voor mensen die zich niet hoeven te bemoeien met zijn handicap. Hij klikt hem naar zijn volle lengte met een gebaar waar zowel routine, afhankelijkheid en afkeer uit spreken. Fender geeft meteen nog een ruk aan de lijn, die denkt dat hij mag apporteren.
‘Ik moet naar huis, loop je mee?’
Uit angst om te vallen, uit reflex, of omdat hij gewoon wil weten waar ze is, naar het waarom is alleen maar te raden maar hij heeft Esthers vrije arm door die van hem gehaakt. Fender wandelt kwispelend mee en de stok tikt mee met de regen.
‘Waar woon je?’ vraagt ze.
‘Hier niet zo ver vandaan, twee blokken. Dit is de enige wandeling die ik ooit alleen doe, één keer in de zoveel dagen, wanneer ik behoefte heb aan frisse lucht. Mijn broer wil niet dat ik te ver weg ga, dus ik ga nooit voorbij die meerpaal. Naar het schijnt kan hij me dan zien vanuit het raam van de keuken.’
‘Lief dat hij zo voor je zorgt.’
‘Hij is alles dat ik heb. We moeten wel voor elkaar zorgen.’ Er verstrakt iets bij zijn mond. “Voor elkaar zorgen”¯ klinkt minder erg dan “Hij zorgt voor mij”¯, maar hij weet blijkbaar maar al te goed dat het zo is. De hulpeloosheid omdat je minder kan, iedereen wil voor je zorgen, ze zijn ofwel pijnlijk beleefd ofwel gruwelijk tactloos, en de afstand wordt bijna voelbaar. Tot je niet alleen minder kan, maar ook minder bent. Het is een weg die voor Esther meer dan bekend is.
‘Hier is het.’ Een onopvallend appartementsgebouw. Geen naamplaatje op de bel. Rust, privacy, anonimiteit. Maar hij heeft zich verraden, misschien zelfs met opzet. Esther kijkt toe hoe hij met zijn sleutels rommelt en naar de deurknop tast, en ze weet dat hij het is. De droom van duizenden meisjes. Het gezicht dat ooit op haar kamermuren als behang dienst deed. Lid van de band waar ze van haar vijftien tot haar negentien fan van was. De jongen die vijf jaar geleden van de aardbodem verdween.
‘Bedankt voor de wandeling,’ zegt hij met zijn gezicht nog steeds naar de grond gekeerd. ‘Tot de volgende keer?’
‘Ik laat Fender morgen weer uit,’ zegt ze stil. Hij glimlacht naar zijn schoenen.
‘Oké. Morgen is goed.’ Hij maakt een halfslachtig handgebaartje en loopt de gang in. Esther staart hem na door de langzaam dichtvallende glazen deur. Fender kijkt haar aan met zijn kop scheef, alsof hij haar iets probeert duidelijk te maken.
Ze schopt de punt van haar sportschoen tussen de dichtvallende deur, zet haar schouder er tegenaan en rent met de hond op sleeptouw naar de lift en de rug van de wachtende jongen met de blindenstok.
‘Wacht! Hoe heet je?’ hijgt ze. Hij lacht zachtjes. De liftdeuren glijden open met een zacht belgeluid.
‘Dat weet je best.’
‘Inderdaad,’ zegt ze ademloos. ‘Maar ik wil het uit jouw mond horen.’ Hij stapt zonder opkijken in de lift, drukt op een knop en begint zijn stok op te bergen. Tussen de dichtschuivende deuren tilt hij zijn gezicht naar haar op.
‘Bill.’
Reacties:
jou verhalen weten mij altijd te raken.
maakt niet uit hoe lang je bezig bent met het verhaal, het is meteen pakkend. je moet blijven lezen.
echt mooi, het zou me niks verbazen als je beroep later schrijfster zou worden.
Zo dat weet je best 'Bill'
is zo lekker leuk.
en ik hou van dit verhaal,
(nu al)
en ik ben er echt benieuwt naar.
Sneeeel verder :'D
JAAAAAAAAAAAA! IK WIST HET IK WIST HET!
Op een gegeven moment dacht ik: Het is Bill!
En toen vond ik mezelf dom dat ik daar niet eerder aan had gedacht x]
Maar... Daaaankje dat je hiermee verder bent gegaan =D
Ik vind het echt een gaaf verhaal.
Nu al.
xoxo <3
K.A.K. ! !
Wat doe je me aan???
En dan heb jij ooit in een reactie bij mij gezegd dat ik te minste originele verhalen verzin, maar wat is dit dan??
Ook al was het allemaal te verwachten, toch vind ik het zo raakend om zijn naam als laatste te lezen :'[
En ik vind het leuk dat er honden in een verhaal voorkomen [Boo en Silver].
Ikzelf wil zelf zo graag een hond, dat ik het maar beschrijf hoe ik denk dat een hond bij mij zou zijn <3
Maar oké, je deeltje is weer ongelooflijk goed!
Ondertussen moet je dat denk ik al weten
Love u and the story <33