Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » [500] Week #6
[500] Week #6
Bodine zei op 30 sep 2015 - 20:43:
[gisteren]
[500]
[also fuck you cap]
“Nee.
“Mijn favoriete woord is nee. Het symboliseert alle kracht die ik vroeger niet bezat, alle kracht die vader niet bezit, alle tegenstand die we hadden moeten bieden. Nee had zo veel kunnen voorkomen – pijn, verlies, dood. Liters bloed, oceanen van tranen en luchtballonnen gevuld met leugens.
“Wie macht wil uitoefenen, moet angst inboezemen. Perkamentus joeg Voldemort angst aan, Voldemort iedereen behalve Bellatrix. Zie je? Ik gebruik zijn naam, omdat je al die tijd gelijk had. Angst voor een naam veroorzaakt alleen maar meer angst voor het ding zelf. Angst kan uitmonden in macht en macht gun ik hem niet. Ik ben vrij. De tovenaarswereld is vrij.
“Nee zal nooit haar kracht verliezen. Het zal altijd het woord zijn dat we niet willen horen. Het zal tevens altijd het antwoord zijn dat we niet durven geven.
“‘Nee,’ zei je tegen me, toen ik vroeg of je me kon vergeven. Ik huilde mezelf in slaap, dagen achtereen, tot ik nee durfde te zeggen tegen de tranen.
“Nee zal nooit haar kracht verliezen, maar ze is ook niet onveranderlijk. Ik bewees je dat ik echt spijt had. Ik deed afstand van Vader en leerde van Moeder dat ze gelogen heeft, tegen Voldemort, over jou. Dat ze jou redde, voor mij. Nee, dacht ze, ook al uitte ze dat door ja te knikken. Door ja te zeggen, op het juiste moment, zeg je ook nee.
“Wanneer twee mannen samen aan het altaar staan, om elkaar het ja-woord te geven, is dat een manier om nee te zeggen tegen de samenleving: nee, ik luister niet naar je vooroordelen; nee, je kunt me niet vastketenen met verwijten, discriminatie en dreigementen. Nee, ik weiger me aan te passen aan jouw ideaal en me te maskeren met een stereotyp. Nee, nee, nee.
“Ja, ik wil trouwen met deze man, want nee, ik zal nooit van iemand anders houden zoals ik van hem houd.
“Nee is mijn favoriete woord omdat, sta me toe cliché te klinken, ik het van jou heb geleerd. Nee is wat ik tegen Vader zei, toen hij me vroeg om vergiffenis. Nee zal nooit haar kracht verliezen, maar ze is niet onveranderlijk. En jaren later, ongeveer een half jaar geleden, besloot ik mijn nee te veranderen in een ja.
“‘Nee,’ zei je tegen me, toen ik je vroeg of je het erg vond als ik hem uitnodigde. En gisteren nog spoorde je me aan om nee te zeggen tegen mijn schouders, die zich willen laten hangen wanneer ze zoeken naar de afkeuring, het nee, in zijn ogen.
“Nee zal altijd mijn favoriete woord zijn, maar vandaag zal ik het aan de kant leggen. Hoe machtig en angstaanjagend het ook is; het is maar een woord. Jij, lieve Harry, bent mijn favoriete persoon in de wereld. Mijn favoriet van alles. Jij bent voor mij belangrijk genoeg om ‘nee’ aan de kant te leggen, want vanavond zeg ik ja, Harry, ja!, ik wil graag met je trouwen.
“En nee, ik zal nooit meer van gedachten veranderen.”
[gisteren]
[500]
[also fuck you cap]
“Nee.
“Mijn favoriete woord is nee. Het symboliseert alle kracht die ik vroeger niet bezat, alle kracht die vader niet bezit, alle tegenstand die we hadden moeten bieden. Nee had zo veel kunnen voorkomen – pijn, verlies, dood. Liters bloed, oceanen van tranen en luchtballonnen gevuld met leugens.
“Wie macht wil uitoefenen, moet angst inboezemen. Perkamentus joeg Voldemort angst aan, Voldemort iedereen behalve Bellatrix. Zie je? Ik gebruik zijn naam, omdat je al die tijd gelijk had. Angst voor een naam veroorzaakt alleen maar meer angst voor het ding zelf. Angst kan uitmonden in macht en macht gun ik hem niet. Ik ben vrij. De tovenaarswereld is vrij.
“Nee zal nooit haar kracht verliezen. Het zal altijd het woord zijn dat we niet willen horen. Het zal tevens altijd het antwoord zijn dat we niet durven geven.
“‘Nee,’ zei je tegen me, toen ik vroeg of je me kon vergeven. Ik huilde mezelf in slaap, dagen achtereen, tot ik nee durfde te zeggen tegen de tranen.
“Nee zal nooit haar kracht verliezen, maar ze is ook niet onveranderlijk. Ik bewees je dat ik echt spijt had. Ik deed afstand van Vader en leerde van Moeder dat ze gelogen heeft, tegen Voldemort, over jou. Dat ze jou redde, voor mij. Nee, dacht ze, ook al uitte ze dat door ja te knikken. Door ja te zeggen, op het juiste moment, zeg je ook nee.
“Wanneer twee mannen samen aan het altaar staan, om elkaar het ja-woord te geven, is dat een manier om nee te zeggen tegen de samenleving: nee, ik luister niet naar je vooroordelen; nee, je kunt me niet vastketenen met verwijten, discriminatie en dreigementen. Nee, ik weiger me aan te passen aan jouw ideaal en me te maskeren met een stereotyp. Nee, nee, nee.
“Ja, ik wil trouwen met deze man, want nee, ik zal nooit van iemand anders houden zoals ik van hem houd.
“Nee is mijn favoriete woord omdat, sta me toe cliché te klinken, ik het van jou heb geleerd. Nee is wat ik tegen Vader zei, toen hij me vroeg om vergiffenis. Nee zal nooit haar kracht verliezen, maar ze is niet onveranderlijk. En jaren later, ongeveer een half jaar geleden, besloot ik mijn nee te veranderen in een ja.
“‘Nee,’ zei je tegen me, toen ik je vroeg of je het erg vond als ik hem uitnodigde. En gisteren nog spoorde je me aan om nee te zeggen tegen mijn schouders, die zich willen laten hangen wanneer ze zoeken naar de afkeuring, het nee, in zijn ogen.
“Nee zal altijd mijn favoriete woord zijn, maar vandaag zal ik het aan de kant leggen. Hoe machtig en angstaanjagend het ook is; het is maar een woord. Jij, lieve Harry, bent mijn favoriete persoon in de wereld. Mijn favoriet van alles. Jij bent voor mij belangrijk genoeg om ‘nee’ aan de kant te leggen, want vanavond zeg ik ja, Harry, ja!, ik wil graag met je trouwen.
“En nee, ik zal nooit meer van gedachten veranderen.”
xDevilBitch zei op 30 sep 2015 - 22:47:
Woordloos verdrag
Onze werelden waren als Pluto en Mercurius. We bevonden ons weliswaar in dezelfde ruimte, eindeloos draaiend om een gemeenschappelijk punt, maar desondanks was de afstand tussen ons beide onoverbrugbaar groot.
Behalve misschien die paar keren. Nog steeds konden we elkaar enkel zien, maar dat was het dichtsbij dat we konden naderen zonder de heersende orde in het universum te kunnen bewaren en geen natuurwetten hoefden te breken.
De ruimte was misschien niet zo oneindig uitgestrekt als we hadden gewild. Weerbarstige muren hielden de muffe lucht van ons zonnestelsel dat zich in de middelbare school bevond veilig binnen. Maar binnen dat onvermurwbare instituut was er één gebeurtenis zo speciaal dat hij natuurwetten in zulke onwaarschijnlijke hoeken kon buigen dat wij elkaar te zien kregen. Nablijfuur.
Als ik mijn ogen sluit hoor ik de geluiden nog. Ze vormden dan ook de absolute soundtrack van mijn middelbare schooltijd. Het regelmatige getik van de klok, in het doodse zwijgen luider dan waar dan ook, ritselende pagina’s van het boek dat de arme pummel die ons nu weer moest bewaken, het zachte gekreun van de enkeling die er nog het beste van probeerde te maken door zich over zijn wiskundehuiswerk te buigen.
Dat was jij in ieder geval niet. Brutale blik, vingers die het trommelen niet konden laten, waardoor je zit meteen met een dag verlengd werd. Dat had je haast sneller voor elkaar dan ik, maar ik wist dat ik je moeiteloos zou volgen. De laatste dag dat ik mijn eerste vrije uur daar niet had doorgebracht, kon ik toen al niet meer herinneren.
Nablijfvolk is interessant. Je hebt grofweg twee types: de arme braverikken die hier tot hun stomme verbazing beland zijn en bijna hun adem inhouden om maar niet meer terug te hoeven komen, en mensen zoals ik. We kennen de schoolregels uit ons hoofd, en pakken iedere mogelijkheid aan om ze te breken. Het is een spelletje, gevorderd tot het punt waar ik vermoed dat ik straf zal krijgen als ik niét in het straflokaal kom opdagen, zelfs al hoef ik er niet te zijn, simpelweg omdat ze me daar verwachten.
Zo niet jij. Ik had je onder de heilige boontjes geschat. Dat kon haast niet anders, met je engelachtige uiterlijk en de groepen waarmee jij je door de overvolle gangen verplaatste. Maar jouw blik was niet bang. Je zat niet vanaf het eerste moment klaar om weg te vluchten. Nee, je leek wel trots. Je straf was je erkenning, je prijs.
Dus ving ik je blik. Dat was doodeenvoudig: je wilde gezien worden. Kijk mij eens stoer zijn! Elke dag ving ik hem, probeerde hem te doorgronden. Tussen het onverstoorbare tikken van de verstrijkende tijd probeerde ik je gedachten uit je hoofd te trekken, en jij leek bij mij hetzelfde te doen. We sloten een zwijgend verdrag, maar konden dat enkel doen tijdens de doofstomme minuten van het nablijfuur.
Want wanneer de bel ging, verdween jouw planeet weer uit het zicht en viel het universum op zijn gewone manier verder.
500 woorden
Woordloos verdrag
Onze werelden waren als Pluto en Mercurius. We bevonden ons weliswaar in dezelfde ruimte, eindeloos draaiend om een gemeenschappelijk punt, maar desondanks was de afstand tussen ons beide onoverbrugbaar groot.
Behalve misschien die paar keren. Nog steeds konden we elkaar enkel zien, maar dat was het dichtsbij dat we konden naderen zonder de heersende orde in het universum te kunnen bewaren en geen natuurwetten hoefden te breken.
De ruimte was misschien niet zo oneindig uitgestrekt als we hadden gewild. Weerbarstige muren hielden de muffe lucht van ons zonnestelsel dat zich in de middelbare school bevond veilig binnen. Maar binnen dat onvermurwbare instituut was er één gebeurtenis zo speciaal dat hij natuurwetten in zulke onwaarschijnlijke hoeken kon buigen dat wij elkaar te zien kregen. Nablijfuur.
Als ik mijn ogen sluit hoor ik de geluiden nog. Ze vormden dan ook de absolute soundtrack van mijn middelbare schooltijd. Het regelmatige getik van de klok, in het doodse zwijgen luider dan waar dan ook, ritselende pagina’s van het boek dat de arme pummel die ons nu weer moest bewaken, het zachte gekreun van de enkeling die er nog het beste van probeerde te maken door zich over zijn wiskundehuiswerk te buigen.
Dat was jij in ieder geval niet. Brutale blik, vingers die het trommelen niet konden laten, waardoor je zit meteen met een dag verlengd werd. Dat had je haast sneller voor elkaar dan ik, maar ik wist dat ik je moeiteloos zou volgen. De laatste dag dat ik mijn eerste vrije uur daar niet had doorgebracht, kon ik toen al niet meer herinneren.
Nablijfvolk is interessant. Je hebt grofweg twee types: de arme braverikken die hier tot hun stomme verbazing beland zijn en bijna hun adem inhouden om maar niet meer terug te hoeven komen, en mensen zoals ik. We kennen de schoolregels uit ons hoofd, en pakken iedere mogelijkheid aan om ze te breken. Het is een spelletje, gevorderd tot het punt waar ik vermoed dat ik straf zal krijgen als ik niét in het straflokaal kom opdagen, zelfs al hoef ik er niet te zijn, simpelweg omdat ze me daar verwachten.
Zo niet jij. Ik had je onder de heilige boontjes geschat. Dat kon haast niet anders, met je engelachtige uiterlijk en de groepen waarmee jij je door de overvolle gangen verplaatste. Maar jouw blik was niet bang. Je zat niet vanaf het eerste moment klaar om weg te vluchten. Nee, je leek wel trots. Je straf was je erkenning, je prijs.
Dus ving ik je blik. Dat was doodeenvoudig: je wilde gezien worden. Kijk mij eens stoer zijn! Elke dag ving ik hem, probeerde hem te doorgronden. Tussen het onverstoorbare tikken van de verstrijkende tijd probeerde ik je gedachten uit je hoofd te trekken, en jij leek bij mij hetzelfde te doen. We sloten een zwijgend verdrag, maar konden dat enkel doen tijdens de doofstomme minuten van het nablijfuur.
Want wanneer de bel ging, verdween jouw planeet weer uit het zicht en viel het universum op zijn gewone manier verder.
500 woorden
Kayley zei op 30 sep 2015 - 23:10:
Ze mochten al niet meer naast elkaar zitten. De Griffoendors namen hun tornooien Knalpoker doodserieus en de Wemeltweeling had veel te vlugge vingers. Als ze naast elkaar zaten, wisselden kaarten meer en sneller van eigenaar dan zelfs met magie mogelijk zou mogen zijn.
Het bedrog werd pas ontdekt toen ze de Geduldronde speelden, waarbij paren gemaakt moesten worden, en George niet had doorgehad dat hij al een Bergtrolkaart had om die van Fred te matchen en zijn kaarten in zijn gezicht ontploften—tijdens de Geduldronde konden die pas ontploffen als ze op tafel gelegd werden.
Dus werden ze gedwongen een heel eind van elkaar te zitten, maar dat werkte ook niet helemaal. Het was nog moeilijker te ontdekken dat de tweeling een codetaaltje verzonnen had. Het waren zinsdeeltjes, variabel tot een zekere graad, en leenden zich er prima toe in het gewone taalgebruik opgenomen te worden.
Het bedrog werd pas ontdekt toen Leo er op begon te letten, gedwongen door de andere Griffoendors; al maanden had de tweeling de wekelijkse rondes gewonnen en dat hadden ze klaargespeeld zonder grootse, dramatische maatregelen—er moest dus al iets aan de hand zijn.
Dat Fred plots van gedacht veranderde omdat George iets zei over zijn toverstok of dat George zijn kaarten herschikte wanneer Fred een opmerking maakte over Oliviers haar was niet alleen vreemd, maar het kwam meerdere malen voor, een paar keer per avond zelfs.
Leo voelde zich best trots dat hij dat uitgevogeld had.
Dus nu hebben Fred en George een heel systeem van vlugge, stiekeme handgebaren en knikjes uiteen gezet. Want ze mogen niet meer praten.
Ron vroeg waarom ze niet gewoon gediskwalificeerd werden, maar zo gemakkelijk was het niet. Sowieso was Knalpoker veel minder leuk zonder de identieke Wemels, die dan misschien niet een natuurtalent hadden voor het spel maar het wel altijd interessant maakte. Daar bovenop kwam dat hun bedrog proberen ontdekken ondertussen deel uitmaakte van het spel.
Maar ze merken het niet. Ze zien niet dat George met zijn vingers op zijn kin tikt om in morse nummers door te geven, het valt hen niet op dat Fred steeds aan zijn haren zit te trekken nadat hij, zo subtiel mogelijk, opzij leunt om in de kaarten van zijn buren te kunnen spieken.
Met zijn duim tegen zijn kaak en zijn wijsvinger op zijn wang tekent de ene broer de initialen van het prentje van zijn kaarten, de andere broer zwiept met een theatrale zwaai de bijhorende kaarten op tafel en helpt zijn broer een hele hoop punten scoren.
Leo, Olivier en Katja wéten dat ze weer eens iets verzonnen hebben. Dat kan gewoon niet anders.
Maar elke keer ze naar Fred of George kijken, hebben de broers een opperst onschuldige gezichtsuitdrukking tevoorschijn gehaald.
Het gaat hen niet eens om de prijs. Chocokikkers, Smekkies in alle smaken, Knalbonbons, Ballonbruisballen, Pompoentaartjes, Zoutzuurtjes, Droptoverstokken, Karamelkevers… Mooie buit, maar die kunnen ze zelf ook kopen. Of uit de voorraad van Ron stelen.
De regels en het systeem bedriegen is verslavend leuk.
[x]—Knalpokerface—[x]
Ze mochten al niet meer naast elkaar zitten. De Griffoendors namen hun tornooien Knalpoker doodserieus en de Wemeltweeling had veel te vlugge vingers. Als ze naast elkaar zaten, wisselden kaarten meer en sneller van eigenaar dan zelfs met magie mogelijk zou mogen zijn.
Het bedrog werd pas ontdekt toen ze de Geduldronde speelden, waarbij paren gemaakt moesten worden, en George niet had doorgehad dat hij al een Bergtrolkaart had om die van Fred te matchen en zijn kaarten in zijn gezicht ontploften—tijdens de Geduldronde konden die pas ontploffen als ze op tafel gelegd werden.
Dus werden ze gedwongen een heel eind van elkaar te zitten, maar dat werkte ook niet helemaal. Het was nog moeilijker te ontdekken dat de tweeling een codetaaltje verzonnen had. Het waren zinsdeeltjes, variabel tot een zekere graad, en leenden zich er prima toe in het gewone taalgebruik opgenomen te worden.
Het bedrog werd pas ontdekt toen Leo er op begon te letten, gedwongen door de andere Griffoendors; al maanden had de tweeling de wekelijkse rondes gewonnen en dat hadden ze klaargespeeld zonder grootse, dramatische maatregelen—er moest dus al iets aan de hand zijn.
Dat Fred plots van gedacht veranderde omdat George iets zei over zijn toverstok of dat George zijn kaarten herschikte wanneer Fred een opmerking maakte over Oliviers haar was niet alleen vreemd, maar het kwam meerdere malen voor, een paar keer per avond zelfs.
Leo voelde zich best trots dat hij dat uitgevogeld had.
Dus nu hebben Fred en George een heel systeem van vlugge, stiekeme handgebaren en knikjes uiteen gezet. Want ze mogen niet meer praten.
Ron vroeg waarom ze niet gewoon gediskwalificeerd werden, maar zo gemakkelijk was het niet. Sowieso was Knalpoker veel minder leuk zonder de identieke Wemels, die dan misschien niet een natuurtalent hadden voor het spel maar het wel altijd interessant maakte. Daar bovenop kwam dat hun bedrog proberen ontdekken ondertussen deel uitmaakte van het spel.
Maar ze merken het niet. Ze zien niet dat George met zijn vingers op zijn kin tikt om in morse nummers door te geven, het valt hen niet op dat Fred steeds aan zijn haren zit te trekken nadat hij, zo subtiel mogelijk, opzij leunt om in de kaarten van zijn buren te kunnen spieken.
Met zijn duim tegen zijn kaak en zijn wijsvinger op zijn wang tekent de ene broer de initialen van het prentje van zijn kaarten, de andere broer zwiept met een theatrale zwaai de bijhorende kaarten op tafel en helpt zijn broer een hele hoop punten scoren.
Leo, Olivier en Katja wéten dat ze weer eens iets verzonnen hebben. Dat kan gewoon niet anders.
Maar elke keer ze naar Fred of George kijken, hebben de broers een opperst onschuldige gezichtsuitdrukking tevoorschijn gehaald.
Het gaat hen niet eens om de prijs. Chocokikkers, Smekkies in alle smaken, Knalbonbons, Ballonbruisballen, Pompoentaartjes, Zoutzuurtjes, Droptoverstokken, Karamelkevers… Mooie buit, maar die kunnen ze zelf ook kopen. Of uit de voorraad van Ron stelen.
De regels en het systeem bedriegen is verslavend leuk.
[x]—500 woorden—[x]
Merula zei op 30 sep 2015 - 23:26:
De jongen komt tevoorschijn en wenkt het meisje. Hij ziet het meisje oplichten en glimlacht even. Dan wenkt hij opnieuw. Het meisje kijkt even om zich heen, alsof ze iets zoekt of niet weet of hij haar bedoelt, en loopt dan naar hem toe. Ze omhelst hem. Weer glimlacht hij even voor hij zich losmaakt. Hij pakt haar hand en leidt haar door het bos. De takken lijken maar te komen, het is het enige wat hij ziet en brengt hem bijna in de war. Uiteindelijk is hij dan toch op de juiste plek. Hij maakt een stiltegebaar en wijst naar de groep die een eindje verderop staan. Ze kijken alert om zich heen en dragen opvallende kleding. Het meisje lijkt te schrikken. Ze wijst achter zich. Hij weet wat ze wilt zeggen, maar hij schudt zijn hoofd. Ze kunnen de dorpelingen niet waarschuwen, dat is te riskant. Er is een grote kans dat de groep daar ook naartoe gaat en hen ziet. Bovendien is het niet zijn verantwoordelijkheid. Niets is meer zijn verantwoordelijkheid, probeert hij zich voor te houden. Niet sinds hij is weggelopen. Dit is al te gevaarlijk. Hij vraagt zich even af waarom hij dit heeft laten zien in plaats van het gewoon te vertellen. Dan ziet hij haar bezorgde, zoekende blik weer voor zich en weet hij het weer. Nu weet ze waar ze precies zijn. Nu hoeft ze niet constant bang te zijn dat ze achter ze aanzitten.
Hoewel, nu kunnen ze alsnog achter ze aankomen en zodra ze de groep de rug toekeren, kan ze alsnog denken dat ze achter haar aanzitten. Hij wil haar hand loslaten, maar ze houdt hem stevig vast. In zijn hoofd klonk het veel logischer...
Hij probeert het van zich af te zetten en begint te lopen. Zijn gedachten gaan verder. Was het niet beter als ze haar zouden vinden? Zij lijkt het niet te willen, maar het is een lief meisje. Zo iemand kan toch niet uit een slechte familie komen? Misschien is het een misverstand of is er nog een familielid dat voor haar wil zorgen, of krijgt een bewaker medelijden. Misschien is dat beter dan met hem rondzwerven, wachtend op het moment dat hij haar definitief zal verlaten...
Hij weet niet hoe lang ze hebben gelopen. Hij weet alleen dat ze ver weg zijn van het dorp en dat hij moe is. En ook dat ze wel eens langer hebben gelopen. Sterker nog, meestal lopen ze langer...
Ze gaan zitten en het meisje rommelt wat in haar buidel. Ze haalt een stuk brood tevoorschijn. Zonder iets te zeggen houdt ze het hem voor. Hij schudt zijn hoofd, gaat liggen en zucht. Al snel voelt hij iets warms naast zich. Een hand komt op de zijne. Hij kijkt even opzij en staart naar het rode haar naast hem. Het meisje tuurt naar de lucht. Enkel brood ligt tussen ze in. Voorzichtig glimlacht hij. Deze keer kan hij zich niet inhouden en gaat hij even door haar haar.
500 weer
De jongen komt tevoorschijn en wenkt het meisje. Hij ziet het meisje oplichten en glimlacht even. Dan wenkt hij opnieuw. Het meisje kijkt even om zich heen, alsof ze iets zoekt of niet weet of hij haar bedoelt, en loopt dan naar hem toe. Ze omhelst hem. Weer glimlacht hij even voor hij zich losmaakt. Hij pakt haar hand en leidt haar door het bos. De takken lijken maar te komen, het is het enige wat hij ziet en brengt hem bijna in de war. Uiteindelijk is hij dan toch op de juiste plek. Hij maakt een stiltegebaar en wijst naar de groep die een eindje verderop staan. Ze kijken alert om zich heen en dragen opvallende kleding. Het meisje lijkt te schrikken. Ze wijst achter zich. Hij weet wat ze wilt zeggen, maar hij schudt zijn hoofd. Ze kunnen de dorpelingen niet waarschuwen, dat is te riskant. Er is een grote kans dat de groep daar ook naartoe gaat en hen ziet. Bovendien is het niet zijn verantwoordelijkheid. Niets is meer zijn verantwoordelijkheid, probeert hij zich voor te houden. Niet sinds hij is weggelopen. Dit is al te gevaarlijk. Hij vraagt zich even af waarom hij dit heeft laten zien in plaats van het gewoon te vertellen. Dan ziet hij haar bezorgde, zoekende blik weer voor zich en weet hij het weer. Nu weet ze waar ze precies zijn. Nu hoeft ze niet constant bang te zijn dat ze achter ze aanzitten.
Hoewel, nu kunnen ze alsnog achter ze aankomen en zodra ze de groep de rug toekeren, kan ze alsnog denken dat ze achter haar aanzitten. Hij wil haar hand loslaten, maar ze houdt hem stevig vast. In zijn hoofd klonk het veel logischer...
Hij probeert het van zich af te zetten en begint te lopen. Zijn gedachten gaan verder. Was het niet beter als ze haar zouden vinden? Zij lijkt het niet te willen, maar het is een lief meisje. Zo iemand kan toch niet uit een slechte familie komen? Misschien is het een misverstand of is er nog een familielid dat voor haar wil zorgen, of krijgt een bewaker medelijden. Misschien is dat beter dan met hem rondzwerven, wachtend op het moment dat hij haar definitief zal verlaten...
Hij weet niet hoe lang ze hebben gelopen. Hij weet alleen dat ze ver weg zijn van het dorp en dat hij moe is. En ook dat ze wel eens langer hebben gelopen. Sterker nog, meestal lopen ze langer...
Ze gaan zitten en het meisje rommelt wat in haar buidel. Ze haalt een stuk brood tevoorschijn. Zonder iets te zeggen houdt ze het hem voor. Hij schudt zijn hoofd, gaat liggen en zucht. Al snel voelt hij iets warms naast zich. Een hand komt op de zijne. Hij kijkt even opzij en staart naar het rode haar naast hem. Het meisje tuurt naar de lucht. Enkel brood ligt tussen ze in. Voorzichtig glimlacht hij. Deze keer kan hij zich niet inhouden en gaat hij even door haar haar.
500 weer
Bodine zei op 30 sep 2015 - 23:48:
[never thought i'd say this, maar thank god for internet explorer. chrome heeft het begeven smh maar dankzij ie kan ik nog steeds dit op tijd plaatsen.]
[500]
[ik vond deze heel moeilijk]
Het is de manier waarop je naar me kijkt.
Ik hou van je ogen; de bruine glans die ze er altijd ondeugend uit doet zien, de moeite die ik moet doen om de overgang van iris naar pupil te ontdekken, het excuus dat dit vormt om je eindeloos aan te staren. Het is de manier waarop je mondhoek een heel klein stukje omhoog krult, die mij vertelt dat je het niet erg vindt – dat je het leuk vindt. Dat je mij leukt vindt. Dat ik naar je mag staren tot ik in slaap val en dat je nog steeds bij me zal zijn wanneer ik wakker word.
Je nauwelijks zichtbaar omhoog krullende mondhoek kan me dat beter vertellen dan een heel woordenboek aan liefdevolle termen ooit zou kunnen.
De liefde heeft haar eigen taal. Het is een woordloze taal, een taal waarvoor sommige mensen een knobbel hebben en andere niet. Tegelijkertijd is het een globalere taal dan Engels of Chinees ooit zal zijn; een taal die alle andere talen met miljoenen jaren zal overleven.
Het is de taal van knikkende knieën, blozende wangen, gespitste oren, trillende vingers en struikelende voeten. Het is de manier waarop je met je vingers langs mijn onderarm gaat, een gebaar dat voor iedere buitenstaander als onbedoeld door kan gaan, wanneer we op een feestje zijn, die mij vertelt dat we er even tussenuit moeten knijpen omdat je anders je affectie voor mij publiekelijk zou kunnen maken. Het is de manier waarop je mijn hand pas loslaat op het moment dat de deur van de badkamer al open is.
Je hoeft me nooit te vertellen dat je niet naar huis wilt. Ik weet het omdat je je in de deuropening omdraait en de deur weer ver genoeg dicht doet, om de buitenwereld buiten te sluiten en mij nog één kusje te geven, waardoor je moet rennen om nog aan een scheldtirade van je moeder te ontkomen.
Het is een taal die voor iedereen hetzelfde is en toch een taal die alleen écht verstaan kan worden door de twee mensen die in een gesprek verwikkeld zijn. Buitenstanders zullen flarden opvangen; ze kunnen zien dat ik net iets te lang naar je kijk, merken dat ik net iets te vaak over je praat, waarnemen dat mijn wangen rood kleurden als jij onverwacht binnen kwam lopen.
Het is de manier waarop je woordeloos mijn sjaal dichtknoopt omdat je bang bent dat ik kouvat. Het is de manier waarop je me je het water in liet begeleiden, ondanks dat je watervrees hebt. Het is de manier waarop je uiteindelijk je ouders hebt geconfronteerd met je seksualiteit, ondanks het feit dat ze je wegens hun geloof niet met een jongen thuis zouden hebben willen zien komen. Het is de manier waarop je naar me lachte, ook al hadden zij je doen huilen.
Het is de manier waarop je mond openvalt, wanneer ik op mijn knieën ga, die me vertelt dat je antwoord al ja is voor ik mijn vraag gesteld heb.
[never thought i'd say this, maar thank god for internet explorer. chrome heeft het begeven smh maar dankzij ie kan ik nog steeds dit op tijd plaatsen.]
[500]
[ik vond deze heel moeilijk]
Het is de manier waarop je naar me kijkt.
Ik hou van je ogen; de bruine glans die ze er altijd ondeugend uit doet zien, de moeite die ik moet doen om de overgang van iris naar pupil te ontdekken, het excuus dat dit vormt om je eindeloos aan te staren. Het is de manier waarop je mondhoek een heel klein stukje omhoog krult, die mij vertelt dat je het niet erg vindt – dat je het leuk vindt. Dat je mij leukt vindt. Dat ik naar je mag staren tot ik in slaap val en dat je nog steeds bij me zal zijn wanneer ik wakker word.
Je nauwelijks zichtbaar omhoog krullende mondhoek kan me dat beter vertellen dan een heel woordenboek aan liefdevolle termen ooit zou kunnen.
De liefde heeft haar eigen taal. Het is een woordloze taal, een taal waarvoor sommige mensen een knobbel hebben en andere niet. Tegelijkertijd is het een globalere taal dan Engels of Chinees ooit zal zijn; een taal die alle andere talen met miljoenen jaren zal overleven.
Het is de taal van knikkende knieën, blozende wangen, gespitste oren, trillende vingers en struikelende voeten. Het is de manier waarop je met je vingers langs mijn onderarm gaat, een gebaar dat voor iedere buitenstaander als onbedoeld door kan gaan, wanneer we op een feestje zijn, die mij vertelt dat we er even tussenuit moeten knijpen omdat je anders je affectie voor mij publiekelijk zou kunnen maken. Het is de manier waarop je mijn hand pas loslaat op het moment dat de deur van de badkamer al open is.
Je hoeft me nooit te vertellen dat je niet naar huis wilt. Ik weet het omdat je je in de deuropening omdraait en de deur weer ver genoeg dicht doet, om de buitenwereld buiten te sluiten en mij nog één kusje te geven, waardoor je moet rennen om nog aan een scheldtirade van je moeder te ontkomen.
Het is een taal die voor iedereen hetzelfde is en toch een taal die alleen écht verstaan kan worden door de twee mensen die in een gesprek verwikkeld zijn. Buitenstanders zullen flarden opvangen; ze kunnen zien dat ik net iets te lang naar je kijk, merken dat ik net iets te vaak over je praat, waarnemen dat mijn wangen rood kleurden als jij onverwacht binnen kwam lopen.
Het is de manier waarop je woordeloos mijn sjaal dichtknoopt omdat je bang bent dat ik kouvat. Het is de manier waarop je me je het water in liet begeleiden, ondanks dat je watervrees hebt. Het is de manier waarop je uiteindelijk je ouders hebt geconfronteerd met je seksualiteit, ondanks het feit dat ze je wegens hun geloof niet met een jongen thuis zouden hebben willen zien komen. Het is de manier waarop je naar me lachte, ook al hadden zij je doen huilen.
Het is de manier waarop je mond openvalt, wanneer ik op mijn knieën ga, die me vertelt dat je antwoord al ja is voor ik mijn vraag gesteld heb.
CosmicPurple zei op 30 sep 2015 - 23:57:
[I should not be allowed to do prompts ever again...]
Donderdag: Je personage voert een gesprek met iets wat normaal niet kan praten. Een dier, een boom, de wind, een emotie…
[I should not be allowed to do prompts ever again...]
Donderdag: Je personage voert een gesprek met iets wat normaal niet kan praten. Een dier, een boom, de wind, een emotie…
Kayley zei op 1 okt 2015 - 20:52:
Het is nog donker wanneer hij wakker schrikt uit een nachtmerrie. Zijn pyjama kleeft tegen zijn huid door het zweet en zijn lakens zijn zo stevig om zijn lichaam gewikkeld dat het even duurt voor hij zich weet te ontwarren. Met zijn handen voelt hij zijn weg uit zijn kamer en de trap af, de achterdeur uit.
De frisse lucht doet hem goed. De dromen klotsten in zijn hoofd als ijskoud modderwater; nu filteren ze weg, laten niets over behalve heldere, zuivere gedachten.
Hij vist de sleutel uit de lege bloempot en doorkruist de tuin, naar de serre. Maanlicht breekt in duizenden regenboogkleurige stralen door het glas. Magische planten en kruiden vullen de lucht met meer dan de geur van aarde; zachte kreetjes komen van de fladderbladstruiken, bij elke ademhaling knalt er iets in de mond van een vuurwerkplant en dikke, roze Pufpeulpeulen worden heen en weer gegooid door de Boomtrullen die vast vertrek hebben ingenomen onder de bloembak vol Trampolinetulpen.
Elke stap van Marcel dieper de serre in wordt gedempt door een laagje oude, verwelkte bladeren, struiksnoeisels en gemorst zand. Hij rolt de mouwen van zijn T-shirt omhoog, omdat de hitte van de zomerdag nog steeds gevangen zit tussen het glas, en navigeert haast blindelings, zijn hoofd omhoog gericht om naar de maan te kunnen kijken.
“Nog even en de Flotekroodjes kunnen geplukt worden,” mompelt hij, hoewel er verder niemand in de ruimte is met hem. Tenzij je de planten meerekent—wat hij doet.
Zijn trouwe Mimbulus mimbeltonia staat op één van de beste plekjes in de serre, op een kruk recht tegen het raam. Marcel knielt zodra hij bij zijn cactusplantje is aangekomen en streelt het met twee vingers, zoals professor Stronk hem geleerd heeft.
Magische planten zijn uiterst intelligente wezens, wat velen niet verwachten. Daarom vindt Marcel Kruidenkunde zo fijn.
“Oma zit erover na te denken Duivelsstrik in de tuin te planten. Het is natuurlijk een dóm plan, maar…” Al sinds hij over Duivelsstrik geleerd had, was er buiten angst ook fascinatie voor de gevaarlijke plant geweest. Hoewel hij zeker was dat hij hulp nodig zou hebben om het te overleven, wilde Marcel niets liever dan het te kunnen bestuderen.
“Nou ja, er valt sowieso niets te zeggen tegen Oma, ze doet het toch wel. Al denk ik dat ze het pas zal planten als wij weer op Zweinstein zijn, maar dan hebben we iets om naar uit te kijken. Toch?”
Hij staat op om een zak mest van een plank te trekken en begint potten aarde bij te vullen. Sommige bloemen, planten en kruiden nemen hem dat in dank af; de geluiden en kreetjes die ze maken, is de allermooiste vorm van muziek die Marcel kent. Anderen slapen gewoon door. Hij eindigt, zoals elke nacht, bij de Mimbulus.
“Ik slaap beter als jij op de kamer staat…” fluistert hij zachtjes, tegen de bloempot tikkend. “Maar van Oma mag ’t niet meer.” Hij zucht en glimlacht zwakjes. “Ik kan niet wachten tot we weer op Zweinstein zijn.”
[x]—'s Nachts in de serre—[x]
Het is nog donker wanneer hij wakker schrikt uit een nachtmerrie. Zijn pyjama kleeft tegen zijn huid door het zweet en zijn lakens zijn zo stevig om zijn lichaam gewikkeld dat het even duurt voor hij zich weet te ontwarren. Met zijn handen voelt hij zijn weg uit zijn kamer en de trap af, de achterdeur uit.
De frisse lucht doet hem goed. De dromen klotsten in zijn hoofd als ijskoud modderwater; nu filteren ze weg, laten niets over behalve heldere, zuivere gedachten.
Hij vist de sleutel uit de lege bloempot en doorkruist de tuin, naar de serre. Maanlicht breekt in duizenden regenboogkleurige stralen door het glas. Magische planten en kruiden vullen de lucht met meer dan de geur van aarde; zachte kreetjes komen van de fladderbladstruiken, bij elke ademhaling knalt er iets in de mond van een vuurwerkplant en dikke, roze Pufpeulpeulen worden heen en weer gegooid door de Boomtrullen die vast vertrek hebben ingenomen onder de bloembak vol Trampolinetulpen.
Elke stap van Marcel dieper de serre in wordt gedempt door een laagje oude, verwelkte bladeren, struiksnoeisels en gemorst zand. Hij rolt de mouwen van zijn T-shirt omhoog, omdat de hitte van de zomerdag nog steeds gevangen zit tussen het glas, en navigeert haast blindelings, zijn hoofd omhoog gericht om naar de maan te kunnen kijken.
“Nog even en de Flotekroodjes kunnen geplukt worden,” mompelt hij, hoewel er verder niemand in de ruimte is met hem. Tenzij je de planten meerekent—wat hij doet.
Zijn trouwe Mimbulus mimbeltonia staat op één van de beste plekjes in de serre, op een kruk recht tegen het raam. Marcel knielt zodra hij bij zijn cactusplantje is aangekomen en streelt het met twee vingers, zoals professor Stronk hem geleerd heeft.
Magische planten zijn uiterst intelligente wezens, wat velen niet verwachten. Daarom vindt Marcel Kruidenkunde zo fijn.
“Oma zit erover na te denken Duivelsstrik in de tuin te planten. Het is natuurlijk een dóm plan, maar…” Al sinds hij over Duivelsstrik geleerd had, was er buiten angst ook fascinatie voor de gevaarlijke plant geweest. Hoewel hij zeker was dat hij hulp nodig zou hebben om het te overleven, wilde Marcel niets liever dan het te kunnen bestuderen.
“Nou ja, er valt sowieso niets te zeggen tegen Oma, ze doet het toch wel. Al denk ik dat ze het pas zal planten als wij weer op Zweinstein zijn, maar dan hebben we iets om naar uit te kijken. Toch?”
Hij staat op om een zak mest van een plank te trekken en begint potten aarde bij te vullen. Sommige bloemen, planten en kruiden nemen hem dat in dank af; de geluiden en kreetjes die ze maken, is de allermooiste vorm van muziek die Marcel kent. Anderen slapen gewoon door. Hij eindigt, zoals elke nacht, bij de Mimbulus.
“Ik slaap beter als jij op de kamer staat…” fluistert hij zachtjes, tegen de bloempot tikkend. “Maar van Oma mag ’t niet meer.” Hij zucht en glimlacht zwakjes. “Ik kan niet wachten tot we weer op Zweinstein zijn.”
[x]—500 woorden—[x]
Merula zei op 1 okt 2015 - 21:49:
“Waar gaan we heen?”
Nieuwsgierig volg ik mijn vriend, maar ze kijkt me enkel wijs aan en gaat verder.
“Is het nog ver?”
Het feit dat ik me nu net een kind voel, vind ik alleen maar leuk. Ze kijkt weer even om.
“Zijn we op zoek naar mensen? Of heb je dieren gevonden?”
Nu lijkt ze wat geïrriteerd te raken. Ze versnelt en ik moet moeite doen om haar bij te houden. Nou ja, even dan. Als ik eenmaal aan het tempo gewend ben geraakt, gaat het wel. Ik weet echter dat ik dit niet heel lang kan volhouden, dat rennen.
“Rustig aan! Ik ben al stil! Ik moet je toch bijhouden? Jij moet op me letten!”
Blijkbaar luistert ze want we gaan al wat langzamer.
Ik probeer mijn gedachten te verzetten door te kijken naar de omgeving om me heen. Het zijn mooie bomen, alleen nogal eentonig. Daardoor duurt het kijken niet erg lang, zoals alles bij mij niet erg lang duurt. Hoewel, dat is niet helemaal waar... “Je moet er maar aan wennen hoor, want ik klets soms de oren van iemands hoofd! Ik vind het gewoon gezellig. Nu ben ik tenminste niet alleen. Want als ik alleen zou zijn, zou ik in alle sloten tegelijk lopen! Dat denken ze, denk ik... Volgens mij valt dat best mee. Ik ben nog nooit in een sloot gelopen! Wel vaak in poep getrapt! Hoewel, ook weer niet heel vaak, aangezien er niet heel veel dieren in de buurt zijn van waar ik leefde... maar vaker dan dat ik in een sloot ben gevallen. Misschien vroeger wel... al kan ik me nog best veel herinneren van toen ik nog heel jong was, dus ik denk dat ik me dat dan ook zou moeten herinneren, bovendien waren er geen sloten in de buurt...”
Mijn gebazel komt me op een boze blik te staan.
“Wat? Ik dacht, ik help je met wennen. Praat mijn voogd dan zo weinig? Dat valt toch ook wel mee? Het is best een belangrijk verhaal hoor, want daardoor leer je me kennen en heb je de kans om vragen te stellen. Het verleden zegt namelijk veel over de keuzes die een mens nu maakt. Misschien kan je uitvissen waarom ik zoveel klets door naar mijn verleden te kijken. Denk je niet?”
Deze keer krijg ik geen enkele reactie. Toch voel ik me niet beledigd. Het maakt niet uit.
Misschien is geen reactie krijgen voor mij wel een manier om me stil te krijgen, want het laatste stukje ben ik stil, totdat ik zie waar ik naartoe word geleid. “Ah, daar zijn twee mensen! Was dat wat je wou laten zien?”
Ik kijk vragend naar boven. Het knipperen van haar ogen zegt me genoeg. Ik glimlach en ren naar het tweetal toe. Voor ik er ben, draai ik me nog om en zwaai ik naar de vogel. “Tot ziens, uil! Tot later!”
Zou ik maar direct vertellen dat ik hier naartoe ben geleid door een dier? Ach, welja!
500, and I like your prompts!
“Waar gaan we heen?”
Nieuwsgierig volg ik mijn vriend, maar ze kijkt me enkel wijs aan en gaat verder.
“Is het nog ver?”
Het feit dat ik me nu net een kind voel, vind ik alleen maar leuk. Ze kijkt weer even om.
“Zijn we op zoek naar mensen? Of heb je dieren gevonden?”
Nu lijkt ze wat geïrriteerd te raken. Ze versnelt en ik moet moeite doen om haar bij te houden. Nou ja, even dan. Als ik eenmaal aan het tempo gewend ben geraakt, gaat het wel. Ik weet echter dat ik dit niet heel lang kan volhouden, dat rennen.
“Rustig aan! Ik ben al stil! Ik moet je toch bijhouden? Jij moet op me letten!”
Blijkbaar luistert ze want we gaan al wat langzamer.
Ik probeer mijn gedachten te verzetten door te kijken naar de omgeving om me heen. Het zijn mooie bomen, alleen nogal eentonig. Daardoor duurt het kijken niet erg lang, zoals alles bij mij niet erg lang duurt. Hoewel, dat is niet helemaal waar... “Je moet er maar aan wennen hoor, want ik klets soms de oren van iemands hoofd! Ik vind het gewoon gezellig. Nu ben ik tenminste niet alleen. Want als ik alleen zou zijn, zou ik in alle sloten tegelijk lopen! Dat denken ze, denk ik... Volgens mij valt dat best mee. Ik ben nog nooit in een sloot gelopen! Wel vaak in poep getrapt! Hoewel, ook weer niet heel vaak, aangezien er niet heel veel dieren in de buurt zijn van waar ik leefde... maar vaker dan dat ik in een sloot ben gevallen. Misschien vroeger wel... al kan ik me nog best veel herinneren van toen ik nog heel jong was, dus ik denk dat ik me dat dan ook zou moeten herinneren, bovendien waren er geen sloten in de buurt...”
Mijn gebazel komt me op een boze blik te staan.
“Wat? Ik dacht, ik help je met wennen. Praat mijn voogd dan zo weinig? Dat valt toch ook wel mee? Het is best een belangrijk verhaal hoor, want daardoor leer je me kennen en heb je de kans om vragen te stellen. Het verleden zegt namelijk veel over de keuzes die een mens nu maakt. Misschien kan je uitvissen waarom ik zoveel klets door naar mijn verleden te kijken. Denk je niet?”
Deze keer krijg ik geen enkele reactie. Toch voel ik me niet beledigd. Het maakt niet uit.
Misschien is geen reactie krijgen voor mij wel een manier om me stil te krijgen, want het laatste stukje ben ik stil, totdat ik zie waar ik naartoe word geleid. “Ah, daar zijn twee mensen! Was dat wat je wou laten zien?”
Ik kijk vragend naar boven. Het knipperen van haar ogen zegt me genoeg. Ik glimlach en ren naar het tweetal toe. Voor ik er ben, draai ik me nog om en zwaai ik naar de vogel. “Tot ziens, uil! Tot later!”
Zou ik maar direct vertellen dat ik hier naartoe ben geleid door een dier? Ach, welja!
500, and I like your prompts!
Bodine zei op 1 okt 2015 - 23:54:
[500]
Ze slaapt onder zijn kussen. Ze is hard tegen zijn hoofd, maar dat herinnert hem er alleen maar aan dat ze er is, voor hem. Zijn kleine geheimpje.
Hij heeft haar gevonden op zolder. ‘Bill,’ had ze gefluisterd, doormiddel van tekeningen van kapsels en make-up en kleding op een plastic doos. ‘Bill, hier, kom!’
Hij had gehoorzaamd, had de doos onder het stof vandaan gehaald en geopend, om recht in de stralendste glimlach te kijken die hij ooit gezien had. Spierwitte tanden en helderblauwe ogen, een lichaam gehuld in een witte jurk met roze nepdiamantjes, haar blonde haren zorgvuldig gekamd in een waaier om haar hoofd, haar voeten gestoken in zilveren muiltjes mooier dan die van Assepoester.
Bill heeft altijd al in liefde op het eerste gezicht geloofd en op dat moment wist hij zeker dat hij recht in de plastic ogen van zijn nieuwe beste vriendin keek, had haar mee naar beneden genomen en onder zijn kussen gelegd, waar ze nog steeds elke nacht slaapt.
Tom weet er niet van. In de jongere jaren zou hij het wel geaccepteerd hebben, tegenwoordig twijfelt Bill er niet aan of hij hem uit zal lachen. En haar af zou pakken.
Ze heet Xenia; excentriek en toch mysterieus en mooi en alles wat zijn naam niet is. Ze is nog steeds zijn beste vriendin, zelfs al is hij veertien en gaat hij naar de middelbare school en zou hij haar allang ontgroeid moeten zijn.
‘Bill,’ fluistert ze naar hem, zoals ze altijd doet wanneer hij uit school komt met een zwaar hart. ‘Bill, kom hier. Praat met me.’
Hij gehoorzaamt; gaat op bed liggen en haalt haar onder zijn kussen vandaan zodat haar stralende glimlach hem moed in kan spreken.
‘Ik heb hem weer gezien vandaag.’
‘Nee!’
‘Ja, en hij… hij keek mijn kant op. Ik zwéér het je.’
‘Nou, waar wacht je dan op? Grijp je kans!’
‘Nee, je snapt het niet. Misschien keek hij wel toevallig mijn kant op.’
‘Geloof je in toeval, Bill?’
Hij haat het als ze zomaar midden in een conversatie met filosofische vragen begint te strooien, omdat dat meestal het punt is waarop ze van hem wint. En dit mag ze niet winnen. Xenia kent de situatie niet. Xenia weet niet dat de jongen ver boven Bills sociale rangorde staat en dat hij sportief is en dat hij vrienden heeft en dat hij waarschijnlijk dwars door de jongen heen zou kijken als ze tegenover elkaar stonden.
‘Bill!’
Eén van Xenia’s vervelende eigenschappen is dat ze zijn gedachten kan lezen. Hij hoeft maar gewoon iets te denken en zij zal het weten en hem met haar doordringende glimlach aanstaren tot hij gelooft in haar onwaarheden.
Hij schudt zijn hoofd, maar ze knippert niet eens met haar ogen: ‘Jawel.’
‘Nee.’
‘Jawel.’
Haar glimlach lijkt een millimeter breder te worden wanneer er gehaaste voetstappen op de trap klinken. ‘Oké,’ fluistert Bill snel. ‘Morgen.’
Daarna verstopt hij Xenia net op tijd onder zijn kussen om te voorkomen dat Tom haar ziet.
[500]
Ze slaapt onder zijn kussen. Ze is hard tegen zijn hoofd, maar dat herinnert hem er alleen maar aan dat ze er is, voor hem. Zijn kleine geheimpje.
Hij heeft haar gevonden op zolder. ‘Bill,’ had ze gefluisterd, doormiddel van tekeningen van kapsels en make-up en kleding op een plastic doos. ‘Bill, hier, kom!’
Hij had gehoorzaamd, had de doos onder het stof vandaan gehaald en geopend, om recht in de stralendste glimlach te kijken die hij ooit gezien had. Spierwitte tanden en helderblauwe ogen, een lichaam gehuld in een witte jurk met roze nepdiamantjes, haar blonde haren zorgvuldig gekamd in een waaier om haar hoofd, haar voeten gestoken in zilveren muiltjes mooier dan die van Assepoester.
Bill heeft altijd al in liefde op het eerste gezicht geloofd en op dat moment wist hij zeker dat hij recht in de plastic ogen van zijn nieuwe beste vriendin keek, had haar mee naar beneden genomen en onder zijn kussen gelegd, waar ze nog steeds elke nacht slaapt.
Tom weet er niet van. In de jongere jaren zou hij het wel geaccepteerd hebben, tegenwoordig twijfelt Bill er niet aan of hij hem uit zal lachen. En haar af zou pakken.
Ze heet Xenia; excentriek en toch mysterieus en mooi en alles wat zijn naam niet is. Ze is nog steeds zijn beste vriendin, zelfs al is hij veertien en gaat hij naar de middelbare school en zou hij haar allang ontgroeid moeten zijn.
‘Bill,’ fluistert ze naar hem, zoals ze altijd doet wanneer hij uit school komt met een zwaar hart. ‘Bill, kom hier. Praat met me.’
Hij gehoorzaamt; gaat op bed liggen en haalt haar onder zijn kussen vandaan zodat haar stralende glimlach hem moed in kan spreken.
‘Ik heb hem weer gezien vandaag.’
‘Nee!’
‘Ja, en hij… hij keek mijn kant op. Ik zwéér het je.’
‘Nou, waar wacht je dan op? Grijp je kans!’
‘Nee, je snapt het niet. Misschien keek hij wel toevallig mijn kant op.’
‘Geloof je in toeval, Bill?’
Hij haat het als ze zomaar midden in een conversatie met filosofische vragen begint te strooien, omdat dat meestal het punt is waarop ze van hem wint. En dit mag ze niet winnen. Xenia kent de situatie niet. Xenia weet niet dat de jongen ver boven Bills sociale rangorde staat en dat hij sportief is en dat hij vrienden heeft en dat hij waarschijnlijk dwars door de jongen heen zou kijken als ze tegenover elkaar stonden.
‘Bill!’
Eén van Xenia’s vervelende eigenschappen is dat ze zijn gedachten kan lezen. Hij hoeft maar gewoon iets te denken en zij zal het weten en hem met haar doordringende glimlach aanstaren tot hij gelooft in haar onwaarheden.
Hij schudt zijn hoofd, maar ze knippert niet eens met haar ogen: ‘Jawel.’
‘Nee.’
‘Jawel.’
Haar glimlach lijkt een millimeter breder te worden wanneer er gehaaste voetstappen op de trap klinken. ‘Oké,’ fluistert Bill snel. ‘Morgen.’
Daarna verstopt hij Xenia net op tijd onder zijn kussen om te voorkomen dat Tom haar ziet.
Kayley zei op 2 okt 2015 - 9:41:
Aangezien Captain nog altijd niet wakker lijkt te zijn, post ik haar prompt wel even voor haar.
Vrijdag: je personage is betrokken bij een gijzeling en heeft 500 woorden om de gijzelnemer te kalmeren en hem/haar ervan te overtuigen om de gijzelaars te laten gaan.
Aangezien Captain nog altijd niet wakker lijkt te zijn, post ik haar prompt wel even voor haar.
Vrijdag: je personage is betrokken bij een gijzeling en heeft 500 woorden om de gijzelnemer te kalmeren en hem/haar ervan te overtuigen om de gijzelaars te laten gaan.
Merula zei op 2 okt 2015 - 22:39:
“Laat me gaan!”
“Waarom zou ik dat doen?” vraagt de man die een pistool op me gericht heeft.
“Omdat ik hier weg wil! Omdat je niemand wilt vermoorden! Omdat het het juiste is!”
“O, ik moet maar weer luisteren omdat het het juiste is? Mijn leven is een puinhoop omdat ik het juiste heb gedaan! Dit is het enige wat het goed kan maken, dus hou je mond en waag het niet je te bewegen!”
“Oké, oké, ik blijf staan.” Ik kijk om me heen. Er is een tafel waar ik me onder zou kunnen verschuilen, maar het is te ver weg. Hij zou me al neergeschoten hebben voor ik er ben. Er is verder niets waarmee ik hulp kan inschakelen en de deur is nog verder weg.
“Mooi.” Hij wendt zich weer van me af.
Ik durf eigenlijk niet maar het gaat vanzelf. “Zo zou het niet horen te gaan.”
“Wat?”
“Zo zou het niet horen te gaan. Het zou beter moet gaan als je goede dingen doet. Misschien moet het nog komen, of... heb je het gemist...”
“Gemist?! Je denkt dat ik gewoon niet goed opgelet heb? Dat ik het goede gewoon heb gemist?”
Ik voel me nog kleiner worden. “Dat kan toch?”
Hij schudt zijn hoofd vol ongeloof.
“Oké, maar dan moet het misschien nog komen... Het is nog niet te laat. Er is nog niets gebeurd. Als je jouw pistool omlaag doet en vertelt wat er is, dan...”
“Dan komt alles ineens weer goed? Jeetje, wat ben je jong! Ik richt een wapen op je! Denk je nou echt dat ze me nu nog laten gaan? Ik kan niet meer terug!”
“Je kan altijd terug! Het is nooit te laat voor een nieuw begin.”
“O, zo cliché!”
“Het is waar! Je kunt altijd kiezen om goede beslissingen te maken. Hier zal je je altijd schuldig over voelen, zo wil je niet leven!”
Hij trekt zijn wenkbrauwen op . “Denk je nu ineens dat je me kent?”
“Nee, snap alleen hoe het is om wanhopig te zijn. Maar er zijn oplossingen. Vertel wat er is en ik kan proberen mee te denken. Ik kan je doorverwijzen. We zijn hier toch, wat kan het kwaad?”
“Dit is mijn oplossing! Hou nu eindelijk eens op!”
De vastberadenheid die ik in zijn stem hoorde, lijkt al wat minder te worden. “Nee, ik hou niet op! Ik wil helpen! Er is een reden dat je juist hier bent, op dit moment. Er is een reden dat ík hier ben, op dit moment. Het is geen toeval dat we elkaar zo ontmoeten. Ik zal niet beweren dat ik het antwoord heb, maar misschien zorgt iets wat ik zeg wel voor iets anders, waardoor jij het antwoord kan vinden. Misschien is het goede wel vlak voor je neus. Wil je echt het risico nemen, alleen voor een groot ego?”
Hij zucht en gaat op de tafel zitten. Dat is het moment dat ik weer hoop krijg. “Oké, als jij het zo goed weet...”
Still 500!
“Laat me gaan!”
“Waarom zou ik dat doen?” vraagt de man die een pistool op me gericht heeft.
“Omdat ik hier weg wil! Omdat je niemand wilt vermoorden! Omdat het het juiste is!”
“O, ik moet maar weer luisteren omdat het het juiste is? Mijn leven is een puinhoop omdat ik het juiste heb gedaan! Dit is het enige wat het goed kan maken, dus hou je mond en waag het niet je te bewegen!”
“Oké, oké, ik blijf staan.” Ik kijk om me heen. Er is een tafel waar ik me onder zou kunnen verschuilen, maar het is te ver weg. Hij zou me al neergeschoten hebben voor ik er ben. Er is verder niets waarmee ik hulp kan inschakelen en de deur is nog verder weg.
“Mooi.” Hij wendt zich weer van me af.
Ik durf eigenlijk niet maar het gaat vanzelf. “Zo zou het niet horen te gaan.”
“Wat?”
“Zo zou het niet horen te gaan. Het zou beter moet gaan als je goede dingen doet. Misschien moet het nog komen, of... heb je het gemist...”
“Gemist?! Je denkt dat ik gewoon niet goed opgelet heb? Dat ik het goede gewoon heb gemist?”
Ik voel me nog kleiner worden. “Dat kan toch?”
Hij schudt zijn hoofd vol ongeloof.
“Oké, maar dan moet het misschien nog komen... Het is nog niet te laat. Er is nog niets gebeurd. Als je jouw pistool omlaag doet en vertelt wat er is, dan...”
“Dan komt alles ineens weer goed? Jeetje, wat ben je jong! Ik richt een wapen op je! Denk je nou echt dat ze me nu nog laten gaan? Ik kan niet meer terug!”
“Je kan altijd terug! Het is nooit te laat voor een nieuw begin.”
“O, zo cliché!”
“Het is waar! Je kunt altijd kiezen om goede beslissingen te maken. Hier zal je je altijd schuldig over voelen, zo wil je niet leven!”
Hij trekt zijn wenkbrauwen op . “Denk je nu ineens dat je me kent?”
“Nee, snap alleen hoe het is om wanhopig te zijn. Maar er zijn oplossingen. Vertel wat er is en ik kan proberen mee te denken. Ik kan je doorverwijzen. We zijn hier toch, wat kan het kwaad?”
“Dit is mijn oplossing! Hou nu eindelijk eens op!”
De vastberadenheid die ik in zijn stem hoorde, lijkt al wat minder te worden. “Nee, ik hou niet op! Ik wil helpen! Er is een reden dat je juist hier bent, op dit moment. Er is een reden dat ík hier ben, op dit moment. Het is geen toeval dat we elkaar zo ontmoeten. Ik zal niet beweren dat ik het antwoord heb, maar misschien zorgt iets wat ik zeg wel voor iets anders, waardoor jij het antwoord kan vinden. Misschien is het goede wel vlak voor je neus. Wil je echt het risico nemen, alleen voor een groot ego?”
Hij zucht en gaat op de tafel zitten. Dat is het moment dat ik weer hoop krijg. “Oké, als jij het zo goed weet...”
Still 500!
Kayley zei op 2 okt 2015 - 22:43:
“Vader—”
“Olivander is altijd goed voor ons geweest. Voor heel de familie. We hoeven hem niet in de kelder te houden. Als de Heer van het Duister klaar is met hem— als we—
“Als we hem vrijlaten, zal hij bij ons in het krijt staan. Kunt u zich dat inbeelden? De allerbeste toverstokkenmaker, die zijn leven aan ons te danken heeft. Uw nieuwe staf zal groots en magnifiek zijn. Hij zou een machtige bondgenoot kunnen zijn.”
“Nee, ik—”
“Sorry, Vader, ik bedoelde niet—”
“Natúúrlijk weet ik dat onze kant zal overwinnen, maar—”
“Vader, alsjeblieft, dat is niet wat ik bedoel. Ik dacht gewoon—”
“Oké, Vader.”
• • •
“Vader—”
“Heeft Loena Leeflang nog niet genoeg geleden? De Leeflangs zijn een puurbloedfamilie en nu iedereen denkt dat de Kibbelaar in Harry Potters kamp zit, kunnen we misschien hen subtiel beïnvloeden.”
“Nee, ik—”
“Sorry, Vader, ik bedoelde niet—”
“Xenofilius zal vast alles doen om zijn dochter terug te krijgen. Zo zwak is hij wel. Zoals ik al zei, zouden we dan de Kibbelaar bij de Ochtendprofeet kunnen voegen en dan hebben we alle voornaamste media in handen. Als u… Als dat u een slim plan lijkt.”
“Nee, ik weet… Ik weet dat u niet bepaald hoog aangeschreven staat bij de Heer van het Duister, maar ik ken u, Vader— Ik kijk al heel mijn leven naar u op. Als iemand het kan, bent u het.”
“Oké, Vader.”
• • •
Draco Malfidus weet niet eens waarom hij zo nodig de gegijzelden uit zijn kelder bevrijd wil zien.
Misschien omdat hij zich nog heel levendig herinnert hoe het was zijn toverstok te krijgen van de grijze tovenaar met de sombere ogen die hem nooit beschuldigend aankijken als hij hen eten komt brengen.
Misschien omdat Loena Leeflang ooit probeerde vrienden met hem te worden en zelfs toen hij haar had afgewezen vriendelijk bleef, hem zelfs een brief stuurde, ervoor zorgde dat een kerstcadeautje zijn weg vond tot onder de kerstboom in de Leerlingenkamer van Zwadderich.
Misschien is het omdat hij, elke keer hij voorbij de deur naar de kelders en cellen loopt, zijn hart zijn schoenen in voelt zakken. Niet omdat ze schreeuwen of huilen, of omdat ze smeken om eruit te mogen, maar omdat ze praten. Alsof ze ergens aan het picknicken zijn, niet alsof ze in een duistere cel zitten.
Soms zit hij tegen de deur aan en luistert hij mee.
• • •
“Vader, mogen ze op z’n minst even buiten? Ze zitten al zo lang binnen. Als ze dit overleven, dan zijn ze—”
“Ik weet dat u alles geprobeerd hebt binnen uw macht. Ik weet—“
“Nee, u weet even goed als ik dat ik volledig achter u sta, achter… Hém. Maar—”
“Oké, Vader. Als u het zegt.”
• • •
De laatste avond voor Harry Potter en diens vrienden zijn huis in gedumpt wordt, zit hij weer bij de deur en gaat hij alle woorden na die hij tegen zijn vader gezegd heeft—zich afvragend of hij meer had kunnen doen.
[x]—Vader——[x]
“Vader—”
“Olivander is altijd goed voor ons geweest. Voor heel de familie. We hoeven hem niet in de kelder te houden. Als de Heer van het Duister klaar is met hem— als we—
“Als we hem vrijlaten, zal hij bij ons in het krijt staan. Kunt u zich dat inbeelden? De allerbeste toverstokkenmaker, die zijn leven aan ons te danken heeft. Uw nieuwe staf zal groots en magnifiek zijn. Hij zou een machtige bondgenoot kunnen zijn.”
“Nee, ik—”
“Sorry, Vader, ik bedoelde niet—”
“Natúúrlijk weet ik dat onze kant zal overwinnen, maar—”
“Vader, alsjeblieft, dat is niet wat ik bedoel. Ik dacht gewoon—”
“Oké, Vader.”
• • •
“Vader—”
“Heeft Loena Leeflang nog niet genoeg geleden? De Leeflangs zijn een puurbloedfamilie en nu iedereen denkt dat de Kibbelaar in Harry Potters kamp zit, kunnen we misschien hen subtiel beïnvloeden.”
“Nee, ik—”
“Sorry, Vader, ik bedoelde niet—”
“Xenofilius zal vast alles doen om zijn dochter terug te krijgen. Zo zwak is hij wel. Zoals ik al zei, zouden we dan de Kibbelaar bij de Ochtendprofeet kunnen voegen en dan hebben we alle voornaamste media in handen. Als u… Als dat u een slim plan lijkt.”
“Nee, ik weet… Ik weet dat u niet bepaald hoog aangeschreven staat bij de Heer van het Duister, maar ik ken u, Vader— Ik kijk al heel mijn leven naar u op. Als iemand het kan, bent u het.”
“Oké, Vader.”
• • •
Draco Malfidus weet niet eens waarom hij zo nodig de gegijzelden uit zijn kelder bevrijd wil zien.
Misschien omdat hij zich nog heel levendig herinnert hoe het was zijn toverstok te krijgen van de grijze tovenaar met de sombere ogen die hem nooit beschuldigend aankijken als hij hen eten komt brengen.
Misschien omdat Loena Leeflang ooit probeerde vrienden met hem te worden en zelfs toen hij haar had afgewezen vriendelijk bleef, hem zelfs een brief stuurde, ervoor zorgde dat een kerstcadeautje zijn weg vond tot onder de kerstboom in de Leerlingenkamer van Zwadderich.
Misschien is het omdat hij, elke keer hij voorbij de deur naar de kelders en cellen loopt, zijn hart zijn schoenen in voelt zakken. Niet omdat ze schreeuwen of huilen, of omdat ze smeken om eruit te mogen, maar omdat ze praten. Alsof ze ergens aan het picknicken zijn, niet alsof ze in een duistere cel zitten.
Soms zit hij tegen de deur aan en luistert hij mee.
• • •
“Vader, mogen ze op z’n minst even buiten? Ze zitten al zo lang binnen. Als ze dit overleven, dan zijn ze—”
“Ik weet dat u alles geprobeerd hebt binnen uw macht. Ik weet—“
“Nee, u weet even goed als ik dat ik volledig achter u sta, achter… Hém. Maar—”
“Oké, Vader. Als u het zegt.”
• • •
De laatste avond voor Harry Potter en diens vrienden zijn huis in gedumpt wordt, zit hij weer bij de deur en gaat hij alle woorden na die hij tegen zijn vader gezegd heeft—zich afvragend of hij meer had kunnen doen.
[x]—500 woorden—[x]
Ladies and gentlemen, welkom bij week zes van de 500 challenge. En we blijven maar doorgaan, tot jullie om genade smeken.
B E L A N G R I J K
- Post de stukjes die je schrijft (tussen de 450 en 550 woorden) in dit topic. Anders telt het niet.
[- Als je niet online kunt komen maar wel iets geschreven hebt, stuur dan een foto via Whatsapp of zo, in pb kun je om nummers vragen.]
- Heb heel erg veel plezier. Like, zwaaien-met-een-dode-baby-veel-plezier.
P R O M P T S
• maandag: Schrijf een dialoog, en niets meer dan een dialoog. Geen omschrijvingen, geen derde persoon. Laat het hele verhaal zien door enkel de gesproken woorden van A en B.
• dinsdag: Lievelingswoorden. Wat vind jij het mooiste, leukste, meest betekenisvolle of inspirerende woord ooit? Heb je het? Goed. Gebruik dat nu als inspiratie om nog 500 woorden te schrijven.
• woensdag: Schrijf een stuk waarin je personages niet praten met elkaar, maar toch een volwaardige interactie hebben en een verhaal vertellen.
• donderdag: Je personage voert een gesprek met iets wat normaal niet kan praten. Een dier, een boom, de wind, een emotie…
• vrijdag: je personage is betrokken bij een gijzeling en heeft 500 woorden om de gijzelnemer te kalmeren en hem/haar ervan te overtuigen om de gijzelaars te laten gaan.
• zaterdag: Gebruik zoveel mogelijk woordspelingen/woordgrapjes in je stuk.
• zondag: Dit is de laatste keer dat je met ons kan praten, 500 woorden om aan ons te richten, om welke reden dan ook. Wat zijn jouw laatste woorden?
T U S S E N S T A N D
• Kay - 6,6
• Merula - 5,5
• Bo - 4,4
• Daan - 3,3
• Dezh - 3,3
• Elise - 1,1
(bericht aangepast door een moderator)