Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » 500 2.0
500 2.0
Chayenne zei op 11 juli 2018 - 22:50:
Aha Dan heb ik de regeltjes verkeerd gelezen. Toch zou het tof zijn als ik iets kon bedenken wat in mn universe past. Maar anders heb ik de time turner als backup!
Aha Dan heb ik de regeltjes verkeerd gelezen. Toch zou het tof zijn als ik iets kon bedenken wat in mn universe past. Maar anders heb ik de time turner als backup!
Kayley zei op 12 juli 2018 - 9:30:
I sat in your pocket for a long time, waiting. You were not my first owner, nor would you be my last; I had belonged to someone else for a short but beautiful time. His fingers had always been warm, hot-blooded as he used to be.
And then, cold. So cold. Dark all around me, so far removed from the world we used to be part of. No more fresh air, no more grass beneath us, no locks of hair getting tangled around me.
I used to be happy with him and then sad with him, and now I was both sad and happy with you, in your pocket, waiting.
You were nervous—I could feel it in the way you toyed with me when it was just us, your clammy thumb rubbing against my side. It was comforting; your father used to do the same thing when he was nervous—except he kept me on his ring finger and it was time you made that happen again.
It was not I that gave you the courage to finally do it, but your friend that held me so gently, as if she knew just what I meant. She probably did. She had smart fingers, I could tell.
-*-*-
And so, you ask, and tears splash onto me as I get slipped back onto a finger, right where I belong.
He is not as warm as my previous owner used to be. His finger is slender and thin, so that you need to tap me with your wand to make me shrink to a snug size. But this is home, now.
He doesn’t fidget with me, twist me around his finger, rub against me. But sometimes, when it’s just him and I, he cups me in his other hand and traces the edges of me, his fingertip so smooth but shaky, so very different from the confident man I used to belong, but not bad.
He wants to be worthy of me, and in wishing that so feverishly that even I can sense it, he becomes just that.
-*-*-
Last time, it was a small ceremony and I felt only a few palms in handshake. This time, there seem to be dozens, hundreds, all night long. There are happy shakes, excited ones, such strong ones I am glad for my golden sturdiness; there are also some that seem not so sure.
It doesn’t matter.
You hold me as you hold your new husband’s hand, press my twin against me. Lily and James are here through us and in you, Harry, and I have known them intimately—I know they would be proud.
Now here’s to hoping, as much as a ring can, that I will get to spend more years with you two. That I will get to spend a lifetime on Draco’s finger.
I sat in your pocket for a long time, waiting. You were not my first owner, nor would you be my last; I had belonged to someone else for a short but beautiful time. His fingers had always been warm, hot-blooded as he used to be.
And then, cold. So cold. Dark all around me, so far removed from the world we used to be part of. No more fresh air, no more grass beneath us, no locks of hair getting tangled around me.
I used to be happy with him and then sad with him, and now I was both sad and happy with you, in your pocket, waiting.
You were nervous—I could feel it in the way you toyed with me when it was just us, your clammy thumb rubbing against my side. It was comforting; your father used to do the same thing when he was nervous—except he kept me on his ring finger and it was time you made that happen again.
It was not I that gave you the courage to finally do it, but your friend that held me so gently, as if she knew just what I meant. She probably did. She had smart fingers, I could tell.
-*-*-
And so, you ask, and tears splash onto me as I get slipped back onto a finger, right where I belong.
He is not as warm as my previous owner used to be. His finger is slender and thin, so that you need to tap me with your wand to make me shrink to a snug size. But this is home, now.
He doesn’t fidget with me, twist me around his finger, rub against me. But sometimes, when it’s just him and I, he cups me in his other hand and traces the edges of me, his fingertip so smooth but shaky, so very different from the confident man I used to belong, but not bad.
He wants to be worthy of me, and in wishing that so feverishly that even I can sense it, he becomes just that.
-*-*-
Last time, it was a small ceremony and I felt only a few palms in handshake. This time, there seem to be dozens, hundreds, all night long. There are happy shakes, excited ones, such strong ones I am glad for my golden sturdiness; there are also some that seem not so sure.
It doesn’t matter.
You hold me as you hold your new husband’s hand, press my twin against me. Lily and James are here through us and in you, Harry, and I have known them intimately—I know they would be proud.
Now here’s to hoping, as much as a ring can, that I will get to spend more years with you two. That I will get to spend a lifetime on Draco’s finger.
Bodine zei op 12 juli 2018 - 21:18:
YES KAY. \*.*/
de mijne is af denk ik. alleen ik kan ‘m dit weekend pas intypen.
YES KAY. \*.*/
de mijne is af denk ik. alleen ik kan ‘m dit weekend pas intypen.
1Dzayn zei op 13 juli 2018 - 19:36:
Euuhhh, meer verdiept in Prince dan in dit? I'm sorry, ik zal kijken of ik nog iets kan schrijven 0:
Euuhhh, meer verdiept in Prince dan in dit? I'm sorry, ik zal kijken of ik nog iets kan schrijven 0:
Kayley zei op 13 juli 2018 - 20:55:
Maar je kan ook iets van in het Prince-universum schrijven! Of je gaat een scene herschrijven uit je verhaal maar dan vanuit het perspectief van een voorwerp dat erbij was ofzo. c:
Maar je kan ook iets van in het Prince-universum schrijven! Of je gaat een scene herschrijven uit je verhaal maar dan vanuit het perspectief van een voorwerp dat erbij was ofzo. c:
Bodine zei op 14 juli 2018 - 12:14:
Het leek allemaal zo zeker. Ik sleet mijn dagen in de zon, genoot van de warmte. Toeristen vermaakten me met flarden van hun gesprekken, met hun fleurige badmode en verder waren er wapperende boomblaadjes, onkruid dat naast me omhoog priemde, fluitende vogels.
Ik vond het niet erg dat mensen over me heen liepen. Ik vond het niet erg dat honden over me heen liepen. Ik vond het niet te koud in de winter, niet te warm in de zomer, niet te nat als het regende. Ik kon er geen genoeg van krijgen de lucht, de wolken, de regen gade te slaan. Ik zou me er eeuwig mee kunnen vermaken en ik zou me er eeuwig mee moeten vermaken. Dacht ik.
Ik vond het niet erg toen de zweterige vingers me van de grond plukten; ik genoot van de spanning die in de lucht hing en ik kon de wereld van boven zien!
‘Hier, voor nu. Ik maak het nog een keer goed, beloofd,’ zei de jongen. Ik werd overhandigd, zag de lucht en het gras, de bomen en de jongens, mijn neefjes en nichtjes op de grond, de tenten een stukje verderop, de zon nog veel verder (een half jaar reizen, had ik ooit van twee kampeerders afgeluisterd).
En daarna mocht ik mee in de broekzak van een linnen broek, waar ik doorheen kon kijken. Ik zag de parkeerplaats, de auto’s, ging een auto in. Ik bracht honderden kilometers door in klamme vingers; ik kon net uit het raam kijken naar de passerende auto’s en de lantaarnpalen die de sterren verborgen.
’s Nachts sliep ik in een hotel, in een bed, proefde ik tranen. Zo zout! net de zee.
’s Morgens reden we verder en ’s middags zag ik voor het eerst de stad van dichtbij, de flats en de schoorstenen, ik proefde de bevuilde lucht en ik hoorde de auto’s langsrazen, betrad een huis, de muren verblindend wit, alles zo mooi en ik kon mijn geluk niet op en toen –
werd ik op een plank gelegd. Mijn wereldreis was voorbij.
In het begin reisde ik alleen nog heen en weer tussen plank en bed; later verhuisde ik naar een ander huis, maar feitelijk veranderde er niets. In beide huizen waren de gordijnen vrijwel altijd gesloten, waardoor ik de zon bijna niet meer zag.
Toen kwam de vrouw. Eerst af en toe, toen steeds vaker en op een dag nam ze dozen mee, begon ze de hele inboedel daarin te stoppen. Ik keek toe, eerst verwonderd (eindelijk gebeurde er iets!), toen steeds meer gespannen naar mate de vrouw mijn richting op werkte, mijn plank bereikte, mij bereikte, vastpakte, naar de doos tilde –
‘Mieke.’
‘Hmm?’
‘Die niet.’
‘De steen?’
‘Ja, geef maar.’
En daarmee verdween ik weer in zijn broekzak, leefde in de duisternis van de spijkerstof tot ik werd bevrijd in een ander huis. Boris legde me op de schoorsteenmantel. Mieke zou daar nog vaak haar ongenoegen over uiten, maar hij hield vol en ik bleef liggen.
En in het nieuwe, gedeelde huis waren de gordijnen elke dag geopend.
Het leek allemaal zo zeker. Ik sleet mijn dagen in de zon, genoot van de warmte. Toeristen vermaakten me met flarden van hun gesprekken, met hun fleurige badmode en verder waren er wapperende boomblaadjes, onkruid dat naast me omhoog priemde, fluitende vogels.
Ik vond het niet erg dat mensen over me heen liepen. Ik vond het niet erg dat honden over me heen liepen. Ik vond het niet te koud in de winter, niet te warm in de zomer, niet te nat als het regende. Ik kon er geen genoeg van krijgen de lucht, de wolken, de regen gade te slaan. Ik zou me er eeuwig mee kunnen vermaken en ik zou me er eeuwig mee moeten vermaken. Dacht ik.
Ik vond het niet erg toen de zweterige vingers me van de grond plukten; ik genoot van de spanning die in de lucht hing en ik kon de wereld van boven zien!
‘Hier, voor nu. Ik maak het nog een keer goed, beloofd,’ zei de jongen. Ik werd overhandigd, zag de lucht en het gras, de bomen en de jongens, mijn neefjes en nichtjes op de grond, de tenten een stukje verderop, de zon nog veel verder (een half jaar reizen, had ik ooit van twee kampeerders afgeluisterd).
En daarna mocht ik mee in de broekzak van een linnen broek, waar ik doorheen kon kijken. Ik zag de parkeerplaats, de auto’s, ging een auto in. Ik bracht honderden kilometers door in klamme vingers; ik kon net uit het raam kijken naar de passerende auto’s en de lantaarnpalen die de sterren verborgen.
’s Nachts sliep ik in een hotel, in een bed, proefde ik tranen. Zo zout! net de zee.
’s Morgens reden we verder en ’s middags zag ik voor het eerst de stad van dichtbij, de flats en de schoorstenen, ik proefde de bevuilde lucht en ik hoorde de auto’s langsrazen, betrad een huis, de muren verblindend wit, alles zo mooi en ik kon mijn geluk niet op en toen –
werd ik op een plank gelegd. Mijn wereldreis was voorbij.
In het begin reisde ik alleen nog heen en weer tussen plank en bed; later verhuisde ik naar een ander huis, maar feitelijk veranderde er niets. In beide huizen waren de gordijnen vrijwel altijd gesloten, waardoor ik de zon bijna niet meer zag.
Toen kwam de vrouw. Eerst af en toe, toen steeds vaker en op een dag nam ze dozen mee, begon ze de hele inboedel daarin te stoppen. Ik keek toe, eerst verwonderd (eindelijk gebeurde er iets!), toen steeds meer gespannen naar mate de vrouw mijn richting op werkte, mijn plank bereikte, mij bereikte, vastpakte, naar de doos tilde –
‘Mieke.’
‘Hmm?’
‘Die niet.’
‘De steen?’
‘Ja, geef maar.’
En daarmee verdween ik weer in zijn broekzak, leefde in de duisternis van de spijkerstof tot ik werd bevrijd in een ander huis. Boris legde me op de schoorsteenmantel. Mieke zou daar nog vaak haar ongenoegen over uiten, maar hij hield vol en ik bleef liggen.
En in het nieuwe, gedeelde huis waren de gordijnen elke dag geopend.
xDevilBitch zei op 15 juli 2018 - 22:09:
Ik ga jullie morgen lezen, maar zo fijn dat dit weer bezig is! Mijn ding is helaas niet af gekomen, ik lig met een zonnesteek in bed ):
Ik ga jullie morgen lezen, maar zo fijn dat dit weer bezig is! Mijn ding is helaas niet af gekomen, ik lig met een zonnesteek in bed ):
Kayley zei op 16 juli 2018 - 6:38:
Week 29: beschrijf een stilleven (een scène waarin niets gebeurt)
Week 29: beschrijf een stilleven (een scène waarin niets gebeurt)
Kayley zei op 18 juli 2018 - 16:28:
Ik heb hiervan al 300/500 geschreven; vrijdag ga ik weer verder.
Ik heb hiervan al 300/500 geschreven; vrijdag ga ik weer verder.
Kayley zei op 20 juli 2018 - 8:51:
Time stood still around the boy. There was a girl, wisps of dirty blonde hair curling and unfurling, holding a cup of tea of which the steam hung still in the air, that thin foggy white mist scented heavily of honey and earl grey. There was another girl, holding tightly onto a notebook, lilac cover, paper pages gone soft at the edges.
There was also another boy, whose hand was halfway through his hair; his fingers were tense, the veins visible against the surface, locks twisting within his grip.
But it was the boy in the middle who looked the most worried; his whole posture taut, his frown a deep etch into his forehead, his fingers halted mid-tremble around the light-reflecting golden contraption holding some of the most powerful magic ever invented.
The room they were in was non-descript, barren except for one single, measly desk that had seen better times. It carried a tea pot, a stack of files, and a framed photograph on its surface. There was no chair—no anything beyond that and the four persons.
There was a whole world beyond that closed, mahogany door and golden, polished door-knob; a world that stood still, vibrating at a frequency of magic, holding its breath. Ministry clerks paused in their conversations, their ministrations, their job and day and life. And beyond that, the whole of London, the whole of Britain, the whole of the world. Even the stars sat unblinking in the sky, the planets frozen in their slow, eternal spin.
-*-*-
Time stood still around the boy. There was a fight raging. Spells hung dead in the air, bolts and streaks and flashes that looked painted onto the air, stationary images. There were people mid-fall, mid-groan, mid-dying.
There were students, some robed and some not. Worse, most were of age but some were not. A tiny head of blonde hair. Young eyes losing some of their innocent luster as they stood taking in the carnage and ugliness of battle.
Some of the corpses were heart-shatteringly small.
There were teachers, throwing rules to the wind, bringing out all that they had. There were curses on their tongue, powerful magic sparking from their wands. There were crystal balls and potted plants soaring through the air.
There was pandemonium.
From where the boy stood, he would be able to cut right through the thick of it, through the warm bodies and warmer magic, right through this battlefield unlike any the Wizarding World had ever seen or would ever see. No history books would get the descriptions quite right; no artist would be able to paint anything close to representational (the only one who can, put her brush down a long time ago, after Ministry people pulled her off the train and tumbled her into a nightmare).
There was blood on the grass, singe against the castle stones, acrid smoke clogging lungs.
There was one held breath.
-*-*-
And then time resumed.
Time stood still around the boy. There was a girl, wisps of dirty blonde hair curling and unfurling, holding a cup of tea of which the steam hung still in the air, that thin foggy white mist scented heavily of honey and earl grey. There was another girl, holding tightly onto a notebook, lilac cover, paper pages gone soft at the edges.
There was also another boy, whose hand was halfway through his hair; his fingers were tense, the veins visible against the surface, locks twisting within his grip.
But it was the boy in the middle who looked the most worried; his whole posture taut, his frown a deep etch into his forehead, his fingers halted mid-tremble around the light-reflecting golden contraption holding some of the most powerful magic ever invented.
The room they were in was non-descript, barren except for one single, measly desk that had seen better times. It carried a tea pot, a stack of files, and a framed photograph on its surface. There was no chair—no anything beyond that and the four persons.
There was a whole world beyond that closed, mahogany door and golden, polished door-knob; a world that stood still, vibrating at a frequency of magic, holding its breath. Ministry clerks paused in their conversations, their ministrations, their job and day and life. And beyond that, the whole of London, the whole of Britain, the whole of the world. Even the stars sat unblinking in the sky, the planets frozen in their slow, eternal spin.
-*-*-
Time stood still around the boy. There was a fight raging. Spells hung dead in the air, bolts and streaks and flashes that looked painted onto the air, stationary images. There were people mid-fall, mid-groan, mid-dying.
There were students, some robed and some not. Worse, most were of age but some were not. A tiny head of blonde hair. Young eyes losing some of their innocent luster as they stood taking in the carnage and ugliness of battle.
Some of the corpses were heart-shatteringly small.
There were teachers, throwing rules to the wind, bringing out all that they had. There were curses on their tongue, powerful magic sparking from their wands. There were crystal balls and potted plants soaring through the air.
There was pandemonium.
From where the boy stood, he would be able to cut right through the thick of it, through the warm bodies and warmer magic, right through this battlefield unlike any the Wizarding World had ever seen or would ever see. No history books would get the descriptions quite right; no artist would be able to paint anything close to representational (the only one who can, put her brush down a long time ago, after Ministry people pulled her off the train and tumbled her into a nightmare).
There was blood on the grass, singe against the castle stones, acrid smoke clogging lungs.
There was one held breath.
-*-*-
And then time resumed.
Bodine zei op 23 juli 2018 - 21:57:
Te laat maar ach:
’s Nachts behoort de camping de maan toe. De menselijke activiteit is gereduceerd tot het gesnurk van vaders en de nachtelijke wc-tripjes van moeders; in het toiletgebouw trotseren tl-balken dapper het donker, in het gezelschap van talloze muggen en een enkele wesp.
Het zwembad weerspiegelt het schijnsel van de maan, glad als een spiegel. Er staat geen wind en hoewel meerdere kinderen op dat moment dromen van avonturen in het water, zullen ze die pas over enkele uren tot uitvoering kunnen brengen. Nu kunnen ze het wateroppervlak niet doen golven, niet over de rand doen slaan, kunnen ze ook geen belletjes blazen onder water. Niets verroert zich in het zwembad.
De bomen kijken er verwonderd naar, fluisteren met ritselende bladeren over alle dromen die ze opvangen uit de wind. Alle nachtmerries houden ze tegen; de dromen over vakantievriendjes en stralende zon en ijsjes en geliefden en boswandelingen en tafeltennis verdelen ze over de donkere tenten. Daar hangen ze afwachtend in het tentdoek, tot de eigenaren in slaap vallen en voor hen open staan.
Bijna iedereen slaapt, op uitzondering van de vrouw die naar het toilet moest, de twee moeders die wakker liggen vanwege hun rugpijn en het stelletje dat zo verliefd is dat samen wakker zijn beter was dan dromen. En in twee gezinstenten, niet ver van elkaar vandaan, liggen twee pubers naar het tentdoek te staren; ze weten niet dat hun dromen daarin op hen hangen te wachten. Hun ogen volgen de schaduwen van de insecten die over de buitenkant van de tent lopen: een rups, een spin, een tor. Ze luisteren naar de ritselende boombladeren, de voetstappen van de vrouw die net terugkomt van het toiletgebouw. Ze ademen de zware lucht die om hen heen hangt, vol met waterdamp maar ook vol onuitgesproken beloftes en vol angst, hoop, angst, hoop –
Het zijn de dingen waar mensen om lachen, die ze onder puberaal gedrag classificeren, die ze geloven achter zich te hebben gelaten tot ze hen onverwachts weer inhalen. Het is het verliefd zijn, het niet kunnen slapen van de spanning, van wat morgen, van wat als hij niet – van wat als hij ook? Het is het niet durven vragen, het wel wíllen vragen, het niet willen weten maar wel willen weten, het overdenken van elk woord dat je gezegd hebt en elk woord dat hij gezegd heeft en op wat voor toon en hoe hij daar dan bij keek.
’s Nachts behoort de camping de maan toe. De jongens staren naar het tentdoek, roerloos, vertwijfeld. De bomen fluisteren: die jongens, hè, die willen onze dromen helemaal niet hebben. En de maan zegt: wat ondankbaar.
En de jongens twijfelen, wakker.
En de bomen fluisteren, beledigd.
En de dromen in het tentdoek lossen op in het maanlicht.
En de jongens twijfelen te lang.
Te laat maar ach:
’s Nachts behoort de camping de maan toe. De menselijke activiteit is gereduceerd tot het gesnurk van vaders en de nachtelijke wc-tripjes van moeders; in het toiletgebouw trotseren tl-balken dapper het donker, in het gezelschap van talloze muggen en een enkele wesp.
Het zwembad weerspiegelt het schijnsel van de maan, glad als een spiegel. Er staat geen wind en hoewel meerdere kinderen op dat moment dromen van avonturen in het water, zullen ze die pas over enkele uren tot uitvoering kunnen brengen. Nu kunnen ze het wateroppervlak niet doen golven, niet over de rand doen slaan, kunnen ze ook geen belletjes blazen onder water. Niets verroert zich in het zwembad.
De bomen kijken er verwonderd naar, fluisteren met ritselende bladeren over alle dromen die ze opvangen uit de wind. Alle nachtmerries houden ze tegen; de dromen over vakantievriendjes en stralende zon en ijsjes en geliefden en boswandelingen en tafeltennis verdelen ze over de donkere tenten. Daar hangen ze afwachtend in het tentdoek, tot de eigenaren in slaap vallen en voor hen open staan.
Bijna iedereen slaapt, op uitzondering van de vrouw die naar het toilet moest, de twee moeders die wakker liggen vanwege hun rugpijn en het stelletje dat zo verliefd is dat samen wakker zijn beter was dan dromen. En in twee gezinstenten, niet ver van elkaar vandaan, liggen twee pubers naar het tentdoek te staren; ze weten niet dat hun dromen daarin op hen hangen te wachten. Hun ogen volgen de schaduwen van de insecten die over de buitenkant van de tent lopen: een rups, een spin, een tor. Ze luisteren naar de ritselende boombladeren, de voetstappen van de vrouw die net terugkomt van het toiletgebouw. Ze ademen de zware lucht die om hen heen hangt, vol met waterdamp maar ook vol onuitgesproken beloftes en vol angst, hoop, angst, hoop –
Het zijn de dingen waar mensen om lachen, die ze onder puberaal gedrag classificeren, die ze geloven achter zich te hebben gelaten tot ze hen onverwachts weer inhalen. Het is het verliefd zijn, het niet kunnen slapen van de spanning, van wat morgen, van wat als hij niet – van wat als hij ook? Het is het niet durven vragen, het wel wíllen vragen, het niet willen weten maar wel willen weten, het overdenken van elk woord dat je gezegd hebt en elk woord dat hij gezegd heeft en op wat voor toon en hoe hij daar dan bij keek.
’s Nachts behoort de camping de maan toe. De jongens staren naar het tentdoek, roerloos, vertwijfeld. De bomen fluisteren: die jongens, hè, die willen onze dromen helemaal niet hebben. En de maan zegt: wat ondankbaar.
En de jongens twijfelen, wakker.
En de bomen fluisteren, beledigd.
En de dromen in het tentdoek lossen op in het maanlicht.
En de jongens twijfelen te lang.
W A T
Jullie kennen het misschien nog wel: 500. De uitdaging om 500 woorden te schrijven. Nu was het drie jaar geleden (ja, echt, zo lang geleden) zo dat we dit dagelijks deden. Dat werkte niet zo goed, zeker niet nu we allemaal die drukke volwassen leventjes erop na houden. Niet getreurd, daar hebben we iets op bedacht: we doen het nu per week! Dat kom nog steeds neer op 52x500=26K per jaar.
H O E
Jullie mods nemen het voor hun rekening om elke zondag een opdrachtje te plaatsen voor de week erop. Dan voeren jullie (en wijzelf) dat opdrachtje uit en plaatsen het resultaat in het topic (en eventueel ook op je profiel, als je dat wilt). Het idee is dat de opdrachten uit te voeren zijn binnen het universe van je eigen verhaal; dus hoewel het niet altijd in je verhaal terecht zal komen, zal het jou als schrijver wel extra inzicht geven in je eigen verhaal + je motiveren om daaraan te schrijven. Uiteraard mag je ook 500 totaal losstaande woorden schrijven, dat is aan jou.
Je mag Engels, je mag non-fanfictie, je mag ook de ene week wel meedoen en de andere week niet. Allemaal lekker naar eigen invulling.
Het lijkt ons leuk als we elkaar te motiveren door elkaar stukjes te lezen, maar je krijgt geen officiële feedback van iemand. 't Is wel lief om niet meer dan een 10%-marge van de 500 woorden af te wijken, zodat het geen dagtaak wordt om bij te lezen.
W A N N E E R
Week 28: beschrijf een scène vanuit een voorwerp
Week 29: beschrijf een stilleven (een sc3ne waarin niets gebeurt)
Week 30: beschrijf de ergste nachtmerrie van één van je personages
P U N T E N
Iedereen die inlevert, krijgt 1 punt. Dit staat dus los van je kwaliteit, het gaat er alleen om dat je vóór zondag 23:59 iets hebt ingeleverd. +0,1 als het stukje exact 500 woorden telt!
- Kayley: 2
- Bodine: 2
- Daan: 0
- Iv: 0
- Jen: 0
(bericht aangepast door een moderator)