Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » [500] Week #3
[500] Week #3
MoonRocker zei op 9 sep 2015 - 20:52:
Luister
Grinnikend verstopten Tom en Georg zich onder het raam van het studiohok. Ze waren hier al in tijden niet geweest, dus was wat kattenkwaad wel op zijn plaats, vonden de twee. Georg probeerde aan de deur te luisteren, maar aangezien alle studiohokken geluidsdicht waren gemaakt, hoorde hij niks. Tom duwde zich vanuit zijn hurkpositie iets omhoog en spiedde door het raam. Helaas voor hem waren Bill, Gustav en David nog nergens te bekennen, dus zakte hij weer op de grond.
In stilte wachtten hij en Georg tot Tom ongeduldig werd en besloot nog eens te kijken. Opnieuw duwde hij zich voorzichtig omhoog en analyseerde zo snel hij kon wat hij zag voor hij weer naar beneden zakte. Weer niemand. Beide jongens waren nog altijd stil.
Georg frummelde aan de rand van zijn T-shirt, waar de naad stuk was gegaan. Toen hij Tom naar zijn vingers zag kijken, liet hij zijn shirt onmiddellijk los en keek naar zijn schoot. De gitarist zei niets en keek omhoog naar het raam. Hij vroeg zich af waar de anderen toch bleven.
Na nog een aantal minuten, dat ze niet konden bijhouden omdat er geen klok hing en ze allebei geen horloge droegen, kwam Tom opnieuw een stukje overeind om de gang te inspecteren. Vlug zakte hij weer naar beneden toen hij Bill als eerste de hoek om zag komen. Hij stootte Georg met zijn elleboog aan en gebaard met zijn hoofd naar de deur.
‘Het is tijd,’ fluisterde hij, hoewel niemand buiten het hok hen zou kunnen horen.
Als in slow motion zagen ze de deurklink omlaag gaan. Tom rommelde zo snel hij kon door zijn enorme broekzakken en vond net op tijd wat hij zocht. Beide jongens voelden hun hart kloppen; Georg zweette. Toen de deur openzwaaide en Bills stemgeluid naar binnen dreef, drukte Tom op een knop op de afstandsbediening die hij zojuist tevoorschijn getoverd had. Gauw zetten hij en Georg de koptelefoons op die ze naast zich hadden liggen.
Bill, Gustav en David schreeuwen van schrik door de plotseling dreunende muziek en drukten hun handen tegen hun oren. Te verbaasd om meteen te reageren, bleven de drie even staan, tot ze het idee kregen het hok te ontvluchten. Tom en Georg huilden nog net niet van het lachen toen de gitarist de stereo’s tenslotte weer uitschakelde.
‘Zag je Bills hoofd!’ gierde Georg.
‘Dat van David dan!’ brulde Tom.
Toen er aan hun slappe lach niets meer te redden viel, stampte Bill boos het hok weer in en trok de koptelefoons, die ze nog ophadden, van hun hoofden. Terwijl hij een scheldtirade hield, kwamen Georg en Tom nog altijd niet bij van het lachen.
‘... ernstige gehoorschade kunnen oplopen!’ ving Tom tenslotte op.
Sussend bewoog hij zijn handen op en neer en stond op van de vloer. Naast hem hikte Georg nog na.
‘Luister, Bill –’
‘Je hebt geluk dat ik dat nog kan!’
Tegen de tijd dat Georg ook omhoog gekrabbeld was, stonden ook David en Gustav woedend voor hun neus.
[500 woorden]
Luister
Grinnikend verstopten Tom en Georg zich onder het raam van het studiohok. Ze waren hier al in tijden niet geweest, dus was wat kattenkwaad wel op zijn plaats, vonden de twee. Georg probeerde aan de deur te luisteren, maar aangezien alle studiohokken geluidsdicht waren gemaakt, hoorde hij niks. Tom duwde zich vanuit zijn hurkpositie iets omhoog en spiedde door het raam. Helaas voor hem waren Bill, Gustav en David nog nergens te bekennen, dus zakte hij weer op de grond.
In stilte wachtten hij en Georg tot Tom ongeduldig werd en besloot nog eens te kijken. Opnieuw duwde hij zich voorzichtig omhoog en analyseerde zo snel hij kon wat hij zag voor hij weer naar beneden zakte. Weer niemand. Beide jongens waren nog altijd stil.
Georg frummelde aan de rand van zijn T-shirt, waar de naad stuk was gegaan. Toen hij Tom naar zijn vingers zag kijken, liet hij zijn shirt onmiddellijk los en keek naar zijn schoot. De gitarist zei niets en keek omhoog naar het raam. Hij vroeg zich af waar de anderen toch bleven.
Na nog een aantal minuten, dat ze niet konden bijhouden omdat er geen klok hing en ze allebei geen horloge droegen, kwam Tom opnieuw een stukje overeind om de gang te inspecteren. Vlug zakte hij weer naar beneden toen hij Bill als eerste de hoek om zag komen. Hij stootte Georg met zijn elleboog aan en gebaard met zijn hoofd naar de deur.
‘Het is tijd,’ fluisterde hij, hoewel niemand buiten het hok hen zou kunnen horen.
Als in slow motion zagen ze de deurklink omlaag gaan. Tom rommelde zo snel hij kon door zijn enorme broekzakken en vond net op tijd wat hij zocht. Beide jongens voelden hun hart kloppen; Georg zweette. Toen de deur openzwaaide en Bills stemgeluid naar binnen dreef, drukte Tom op een knop op de afstandsbediening die hij zojuist tevoorschijn getoverd had. Gauw zetten hij en Georg de koptelefoons op die ze naast zich hadden liggen.
Bill, Gustav en David schreeuwen van schrik door de plotseling dreunende muziek en drukten hun handen tegen hun oren. Te verbaasd om meteen te reageren, bleven de drie even staan, tot ze het idee kregen het hok te ontvluchten. Tom en Georg huilden nog net niet van het lachen toen de gitarist de stereo’s tenslotte weer uitschakelde.
‘Zag je Bills hoofd!’ gierde Georg.
‘Dat van David dan!’ brulde Tom.
Toen er aan hun slappe lach niets meer te redden viel, stampte Bill boos het hok weer in en trok de koptelefoons, die ze nog ophadden, van hun hoofden. Terwijl hij een scheldtirade hield, kwamen Georg en Tom nog altijd niet bij van het lachen.
‘... ernstige gehoorschade kunnen oplopen!’ ving Tom tenslotte op.
Sussend bewoog hij zijn handen op en neer en stond op van de vloer. Naast hem hikte Georg nog na.
‘Luister, Bill –’
‘Je hebt geluk dat ik dat nog kan!’
Tegen de tijd dat Georg ook omhoog gekrabbeld was, stonden ook David en Gustav woedend voor hun neus.
[500 woorden]
Kayley zei op 9 sep 2015 - 22:30:
Hij heeft al honderden keren een das moeten knopen, dus frustreert het hem dat het hem nu niet lukt. Zijn grip op het dunne materiaal verslapt steeds omdat zijn vingers wegglijden. Met gefronste wenkbrauwen probeert hij de kalmte van al die andere keren voor de geest te halen; nog nooit trilden zijn vingers zo erg. Zelfs niet toen—
Het is niet de eerste keer vandaag dat Hiro Hamada aan zijn overleden broer moet denken. Tadashi heeft een permanente plaats in zijn hart en zijn hoofd; de jongen komt altijd weer tevoorschijn, het langst dat hij al is weggeweest, is een maand. De drukste maand van zijn leven tot nu toe.
—Het schuldgevoel dat hij toen had; te druk om tante Cass te bezoeken, of Wasabi helpen met verhuizen, of het verlovingsfeestje van Honey Lemon en GoGo te bezoeken, tot daar aan toe—te druk om aan Tadashi te denken?
Maar hij denkt al heel de dag aan Tadashi. Denkt aan hoe trots hij zou zijn, vraagt zich af of hij advies zou krijgen, zo de laatste minuten voor zijn huwelijk, of dat hij zijn humor zou aanwenden om zijn jongere broertje te kalmeren.
—Als Tadashi nog leefde, zou Hiro nog steeds zijn jongere broertje zijn. Nu is hij ouder dan zijn broer ooit geworden is.
“Moet ik je helpen?” vraagt zijn getuige. Justins gebruikelijke gegrijns valt voor één keer niet in smaak, want hij begrijpt het niet. Natuurlijk niet, Hiro heeft het hem nooit verteld.
—Kun je iemand je beste vriend noemen als je hem nooit vertelt dat je broer dood is?
Hij draait zich naar zijn beste vriend om en zucht. “Nee, niet echt. Ik hang me nog eerder op dan dat ik er een degelijke knoop in krijg.”
Justin lacht, zijn donkere krullenbol schudt heen en weer, en hij duwt zich van de muur weg om te komen helpen. Dat was echter geen goed idee; de nabijheid van hem verstikt Hiro, zijn hart slaat op hol, elektriciteit weeft zich onder zijn huid en doet alles strak aanspannen.
“Hé, Hiro? Wat duurt er—oh nee.”
Natuurlijk heeft hij een aanval zoals hij er af en toe heeft, als hij te intens opgaat in zijn werk en vergeet pauzes te nemen of te slapen, en natuurlijk is het GoGo die het meteen doorheeft en er al hun vrienden bijhaalt.
Arme Justin, hij meent het nog zo oprecht.
En natuurlijk komt Hiro bij in de armen van de grote, bewegende marshmallow die evenmin ooit van zijn gedachten wijkt, die evengoed een permanente plaats in zijn hart en in zijn hoofd heeft.
“De aanbevolen hoeveelheid ingenomen suikers op een dag is vijfentwintig gram,” zegt Baymax in de toon die voor Hiro gelijkstaat aan liefde.
“Je hebt niet gegeten?!” GoGo rolt haar ogen en slaat Hiro tegen de achterkant van zijn hoofd. “Ga nu maar snel trouwen, dan kan ik drie stukken taart door je keel dwingen.”
Wasabi knikt. “Het is tijd, Hiro.”
—Zijn hele lichaam trilt nog steeds, maar het is tijd.
[x]—Knopen—[x]
Hij heeft al honderden keren een das moeten knopen, dus frustreert het hem dat het hem nu niet lukt. Zijn grip op het dunne materiaal verslapt steeds omdat zijn vingers wegglijden. Met gefronste wenkbrauwen probeert hij de kalmte van al die andere keren voor de geest te halen; nog nooit trilden zijn vingers zo erg. Zelfs niet toen—
Het is niet de eerste keer vandaag dat Hiro Hamada aan zijn overleden broer moet denken. Tadashi heeft een permanente plaats in zijn hart en zijn hoofd; de jongen komt altijd weer tevoorschijn, het langst dat hij al is weggeweest, is een maand. De drukste maand van zijn leven tot nu toe.
—Het schuldgevoel dat hij toen had; te druk om tante Cass te bezoeken, of Wasabi helpen met verhuizen, of het verlovingsfeestje van Honey Lemon en GoGo te bezoeken, tot daar aan toe—te druk om aan Tadashi te denken?
Maar hij denkt al heel de dag aan Tadashi. Denkt aan hoe trots hij zou zijn, vraagt zich af of hij advies zou krijgen, zo de laatste minuten voor zijn huwelijk, of dat hij zijn humor zou aanwenden om zijn jongere broertje te kalmeren.
—Als Tadashi nog leefde, zou Hiro nog steeds zijn jongere broertje zijn. Nu is hij ouder dan zijn broer ooit geworden is.
“Moet ik je helpen?” vraagt zijn getuige. Justins gebruikelijke gegrijns valt voor één keer niet in smaak, want hij begrijpt het niet. Natuurlijk niet, Hiro heeft het hem nooit verteld.
—Kun je iemand je beste vriend noemen als je hem nooit vertelt dat je broer dood is?
Hij draait zich naar zijn beste vriend om en zucht. “Nee, niet echt. Ik hang me nog eerder op dan dat ik er een degelijke knoop in krijg.”
Justin lacht, zijn donkere krullenbol schudt heen en weer, en hij duwt zich van de muur weg om te komen helpen. Dat was echter geen goed idee; de nabijheid van hem verstikt Hiro, zijn hart slaat op hol, elektriciteit weeft zich onder zijn huid en doet alles strak aanspannen.
“Hé, Hiro? Wat duurt er—oh nee.”
Natuurlijk heeft hij een aanval zoals hij er af en toe heeft, als hij te intens opgaat in zijn werk en vergeet pauzes te nemen of te slapen, en natuurlijk is het GoGo die het meteen doorheeft en er al hun vrienden bijhaalt.
Arme Justin, hij meent het nog zo oprecht.
En natuurlijk komt Hiro bij in de armen van de grote, bewegende marshmallow die evenmin ooit van zijn gedachten wijkt, die evengoed een permanente plaats in zijn hart en in zijn hoofd heeft.
“De aanbevolen hoeveelheid ingenomen suikers op een dag is vijfentwintig gram,” zegt Baymax in de toon die voor Hiro gelijkstaat aan liefde.
“Je hebt niet gegeten?!” GoGo rolt haar ogen en slaat Hiro tegen de achterkant van zijn hoofd. “Ga nu maar snel trouwen, dan kan ik drie stukken taart door je keel dwingen.”
Wasabi knikt. “Het is tijd, Hiro.”
—Zijn hele lichaam trilt nog steeds, maar het is tijd.
[x]—500 woorden—[x]
Rebella zei op 9 sep 2015 - 22:40:
500!
Zenuwen
Het geluid van duizenden stemmen dringt tot in de kleedkamers door. Tommy werpt een blik op de zanger en trekt dan zijn zwarte jack aan.
“Zenuwachtig?” De zanger knikt en veegt wat zweet van zijn bovenlip. Het is het eerste concert van de nieuwe tour. De eerste zonder hun oude manager. Adam draaide zich weg van de manshoge spiegel en pakte zijn riem, gepste hem om en plofte toen op de doorgezakte bank.
“Hey, Babyboy het komt wel goed, het is gewoon de zoveelste show.” Tommy zette zich naast zijn vriend op de bank.
“Het is gewoon… ik ben gewoon nerveus...”
“Nee, dat ben je niet.”
“Nee?” Tommy rolde met zijn ogen en trok hem overeind, de versleten kleedkamer verlatend.
“Waar gaan we heen?” Adam wrong zich niet los toen Tommy geen antwoord gaf. Hij was altijd al nieuwsgierig geweest. Tommy opende een deur naar een trap en klom omhoog. Adam volgde hem, ze hadden nog dertig minuten. De trap kwam uit op een dakterras en ze bleven even in het donker staan, hand in hand, tot hun ogen aan het duister gewend waren.
“Waarom breng je je me hier?” Adam keek de bassist vragend aan, Tommy zweeg en liep naar het muurtje en leunde er een beetje overheen.
“Frisse lucht doen zenuwen goed,” de zin was zonder aarzeling gezegd, zonder een spoortje van angst of sarcasme. Adam die de muzikant maar al te goed kende wist dat die zich net zo zat op te vreten van de zenuwen als hij. De dertiger ging naast hem staan en liet de winterlucht langs zich heen waaien.
“De papieren zijn getekend, ze verhuisd mijn spullen naar jouw huis met behulp van Danjo,” Tommy keek niet naar de lucht, maar naar de stenen onder zijn handen. Adam sloeg hem van terzijde gade.
“Heb je spijt?”
“Nee, ik voel me… vrij, opgelucht, blij dat de druk weg is,” Tommy keek hem nu wel aan. Er glinsterde een traan in zijn rechteroog die zich eenzaam een weg naar beneden vond. Adam spreidde zijn armen en Tommy dook erin. Zo stonden ze een poosje, zwijgend.
“Adam?”
“Ja, Glitter baby?”
“Wat deed je besluiten deze weg te gaan?”
“Ik heb tijdens de tour met Brian een paar mensen ontmoet die zeiden dat ze het jammer vonden dat er geen tour was van mijn eigen albums. Plus dat deze tour nooit plaats had kunnen vinden als ik bij RCA zou blijven, en zij wouden dat ik covers ging maken.”
“Alleen dat?”
“Nee, ze wilden dat ik je zou ontslaan,” Adam keek op Tommy neer die hem nu met grote ogen aankeek.
“En… dat weigerde je?”
“Ja,” Adam keek op zijn mobiel, pakte Tommy's hand, samen keerden ze terug naar beneden, volkomen kalm.
“Klaar, jongens?” Adam groette de band die al klaar stond. Adam trok zijn jack uit en verwisselde die voor de mantel waarmee ze de show zouden beginnen.
“Let's go!” De kreet galmde door de ruimte achter de coulissen.
“Het is tijd!” Adam voelde de kick losbarsten.
500!
Zenuwen
Het geluid van duizenden stemmen dringt tot in de kleedkamers door. Tommy werpt een blik op de zanger en trekt dan zijn zwarte jack aan.
“Zenuwachtig?” De zanger knikt en veegt wat zweet van zijn bovenlip. Het is het eerste concert van de nieuwe tour. De eerste zonder hun oude manager. Adam draaide zich weg van de manshoge spiegel en pakte zijn riem, gepste hem om en plofte toen op de doorgezakte bank.
“Hey, Babyboy het komt wel goed, het is gewoon de zoveelste show.” Tommy zette zich naast zijn vriend op de bank.
“Het is gewoon… ik ben gewoon nerveus...”
“Nee, dat ben je niet.”
“Nee?” Tommy rolde met zijn ogen en trok hem overeind, de versleten kleedkamer verlatend.
“Waar gaan we heen?” Adam wrong zich niet los toen Tommy geen antwoord gaf. Hij was altijd al nieuwsgierig geweest. Tommy opende een deur naar een trap en klom omhoog. Adam volgde hem, ze hadden nog dertig minuten. De trap kwam uit op een dakterras en ze bleven even in het donker staan, hand in hand, tot hun ogen aan het duister gewend waren.
“Waarom breng je je me hier?” Adam keek de bassist vragend aan, Tommy zweeg en liep naar het muurtje en leunde er een beetje overheen.
“Frisse lucht doen zenuwen goed,” de zin was zonder aarzeling gezegd, zonder een spoortje van angst of sarcasme. Adam die de muzikant maar al te goed kende wist dat die zich net zo zat op te vreten van de zenuwen als hij. De dertiger ging naast hem staan en liet de winterlucht langs zich heen waaien.
“De papieren zijn getekend, ze verhuisd mijn spullen naar jouw huis met behulp van Danjo,” Tommy keek niet naar de lucht, maar naar de stenen onder zijn handen. Adam sloeg hem van terzijde gade.
“Heb je spijt?”
“Nee, ik voel me… vrij, opgelucht, blij dat de druk weg is,” Tommy keek hem nu wel aan. Er glinsterde een traan in zijn rechteroog die zich eenzaam een weg naar beneden vond. Adam spreidde zijn armen en Tommy dook erin. Zo stonden ze een poosje, zwijgend.
“Adam?”
“Ja, Glitter baby?”
“Wat deed je besluiten deze weg te gaan?”
“Ik heb tijdens de tour met Brian een paar mensen ontmoet die zeiden dat ze het jammer vonden dat er geen tour was van mijn eigen albums. Plus dat deze tour nooit plaats had kunnen vinden als ik bij RCA zou blijven, en zij wouden dat ik covers ging maken.”
“Alleen dat?”
“Nee, ze wilden dat ik je zou ontslaan,” Adam keek op Tommy neer die hem nu met grote ogen aankeek.
“En… dat weigerde je?”
“Ja,” Adam keek op zijn mobiel, pakte Tommy's hand, samen keerden ze terug naar beneden, volkomen kalm.
“Klaar, jongens?” Adam groette de band die al klaar stond. Adam trok zijn jack uit en verwisselde die voor de mantel waarmee ze de show zouden beginnen.
“Let's go!” De kreet galmde door de ruimte achter de coulissen.
“Het is tijd!” Adam voelde de kick losbarsten.
xDevilBitch zei op 9 sep 2015 - 22:46:
Terug
Met onstuimige wiebelbenen zaten ze op de bank. Vier jongens die inmiddels uitgegroeid waren tot mannen. Vier idolen die zich al bijna weer vergeten hadden gewaand. Maar toch zaten ze hier nu zenuwachtig te zijn.
“Het is tijd,” zei hun tourmanager.
Vier zuchten uit vier monden. De weg stromende lucht gaf geen opluchting, leek de knoop in hun magen alleen maar strakker aan te trekken. Ze keken elkaar aan. Angst in hun ogen. Dit was het, het ging nu gebeuren. Al zo vaak hadden ze door deze momenten heen gewacht, maar nog nooit waren ze zo zenuwachtig geweest – zelfs niet voor hun allereerste concert.
2005, toen was het allemaal echt begonnen. Niet langer stonden ze in woonkamers, het dorpscafé en kleine zaaltjes in de achterafstraten van Magdeburg waar ze na lang zeuren en een voor hun aardige smak geld mochten optreden. Hun eerste keer op een echt podium, en lang niet hun laatste.
Vijf jaar spelen. Vijf jaar het gegil van duizenden meisjes en een enkele onverschrokken jongen. Vijf jaar lang spandoeken met nietsverbloemende aanboden en de eigenaressen die dat ’s avonds voor het hotel nog eens probeerden te herhalen. Vijf jaar van liedjes schrijven, de wereld zien, met je vrienden op pad.
Maar ook vijf jaar van altijd maar op elkaars lip zitten. Vijf jaar in een luchtbel: alleen hun groepje, amper familie en vrienden waren al helemaal ver te zoeken. Daarvoor was hun leven te snel, te vluchtig geworden. Zij reisden met lichtsnelheid over de planeet, terwijl Duitsland zich aan de normale valsnelheid van de planeet te houden had.
Gelukkig geen vijf jaar van ruzie. Dat zou pas niet om uit te houden zijn geweest. Maar in hun leven was het onvermijdelijk: ze renden te hard door een te kleine ruimte, en zelfs zij konden met hun middelbare schoolkennis van de scheikunde beredeneren dat dat botsingen en dus reacties zou geven.
Ze hadden de stekker er niet bewust uitgetrokken. Gewoon lekker op vakantie, dat was het plan geweest. Even niets, dan zien we wel weer.
Maar rust hebben terwijl het halve land in je nek loopt te hijgen: dat gaat niet. Dus was de tweeling vertrokken.
Ze hadden geworsteld met het nu echt alleen zijn, hun eerste stappen in het normale leven in ruim vijf jaar, überhaupt hun eerste echte stappen in het volwassen leven. De beschermers waren af: van het ene op het andere moment moesten ze op eigen benen staan.
Hoe lastig het ook was, ze hadden hun rust wel gevonden, zelfs niet meer los willen laten. Maar de muziek begon te sluimeren, kroop terug in hun hoofden en vingers, vloeide uit hun kelen zonder dat ze er erg in hadden.
En nu was het tijd. Wiebelbenen waren in springveren veranderd, handen hadden zich om hun instrument gesloten.
De stemmen gilden nog steeds. Spandoeken waren er ongetwijfeld ook. Nog één keer keken ze elkaar aan. Nog één diepe zucht. Terug konden ze niet. Terug wilden ze niet.
Het was tijd om het podium weer te betreden.
500 woorden
Terug
Met onstuimige wiebelbenen zaten ze op de bank. Vier jongens die inmiddels uitgegroeid waren tot mannen. Vier idolen die zich al bijna weer vergeten hadden gewaand. Maar toch zaten ze hier nu zenuwachtig te zijn.
“Het is tijd,” zei hun tourmanager.
Vier zuchten uit vier monden. De weg stromende lucht gaf geen opluchting, leek de knoop in hun magen alleen maar strakker aan te trekken. Ze keken elkaar aan. Angst in hun ogen. Dit was het, het ging nu gebeuren. Al zo vaak hadden ze door deze momenten heen gewacht, maar nog nooit waren ze zo zenuwachtig geweest – zelfs niet voor hun allereerste concert.
2005, toen was het allemaal echt begonnen. Niet langer stonden ze in woonkamers, het dorpscafé en kleine zaaltjes in de achterafstraten van Magdeburg waar ze na lang zeuren en een voor hun aardige smak geld mochten optreden. Hun eerste keer op een echt podium, en lang niet hun laatste.
Vijf jaar spelen. Vijf jaar het gegil van duizenden meisjes en een enkele onverschrokken jongen. Vijf jaar lang spandoeken met nietsverbloemende aanboden en de eigenaressen die dat ’s avonds voor het hotel nog eens probeerden te herhalen. Vijf jaar van liedjes schrijven, de wereld zien, met je vrienden op pad.
Maar ook vijf jaar van altijd maar op elkaars lip zitten. Vijf jaar in een luchtbel: alleen hun groepje, amper familie en vrienden waren al helemaal ver te zoeken. Daarvoor was hun leven te snel, te vluchtig geworden. Zij reisden met lichtsnelheid over de planeet, terwijl Duitsland zich aan de normale valsnelheid van de planeet te houden had.
Gelukkig geen vijf jaar van ruzie. Dat zou pas niet om uit te houden zijn geweest. Maar in hun leven was het onvermijdelijk: ze renden te hard door een te kleine ruimte, en zelfs zij konden met hun middelbare schoolkennis van de scheikunde beredeneren dat dat botsingen en dus reacties zou geven.
Ze hadden de stekker er niet bewust uitgetrokken. Gewoon lekker op vakantie, dat was het plan geweest. Even niets, dan zien we wel weer.
Maar rust hebben terwijl het halve land in je nek loopt te hijgen: dat gaat niet. Dus was de tweeling vertrokken.
Ze hadden geworsteld met het nu echt alleen zijn, hun eerste stappen in het normale leven in ruim vijf jaar, überhaupt hun eerste echte stappen in het volwassen leven. De beschermers waren af: van het ene op het andere moment moesten ze op eigen benen staan.
Hoe lastig het ook was, ze hadden hun rust wel gevonden, zelfs niet meer los willen laten. Maar de muziek begon te sluimeren, kroop terug in hun hoofden en vingers, vloeide uit hun kelen zonder dat ze er erg in hadden.
En nu was het tijd. Wiebelbenen waren in springveren veranderd, handen hadden zich om hun instrument gesloten.
De stemmen gilden nog steeds. Spandoeken waren er ongetwijfeld ook. Nog één keer keken ze elkaar aan. Nog één diepe zucht. Terug konden ze niet. Terug wilden ze niet.
Het was tijd om het podium weer te betreden.
500 woorden
Merula zei op 9 sep 2015 - 22:58:
Weet je nog, die zomerdagen?
De dag waarop ik je leerde kennen, waarop we meteen vrienden werden toen je hier nog maar een dag woonde?
Zonder wat te zeggen fietsten we op de eerste schooldag samen naar school.
We gingen elke keer naar onze geheime plek. Weet je dat nog? De plas waarin we zwommen? De heide waarover we renden? Die ene keer dat je een kikkertje vond en hem voor mijn neus hield en ik zo hard moest gillen dat je niet meer kon staan van het lachen?
Weet je nog dat je me beschermde tegen die jongens die steeds mijn bril afpakten? Je pakte mijn hand en liep gewoon weg. Vanaf toen mocht ik bij jou lunchen, zei je. Vanaf die tijd was ik bij jou te vinden, altijd.
Weet je nog dat we ouder werden en langer mochten wegblijven? Ik nam mijn gitaar mee en we bleven tot tien uur in het heide. Onze ouders waren woedend. Maar toch bleef je me zien. Zelfs toen je jongens leuk begon te vinden en relaties kreeg.
Ik bleef nog steeds in je buurt en maakte foto’s van jullie als je erom vroeg. Ik bedacht excuses voor je als je weer eens te laat kwam omdat je nog bij hem zat. Ik liep vlug de andere kant op als ik jullie zag zoenen in het fietsenhok.
Ik kende je niet lang, maar zo’n twee jaar, maar weet je nog dat ik naar je toe ging toen je ging verhuizen en je die foto gaf van één van onze eerste avonturen? Die ene foto die je toen zo leuk vond? Waar je zo lekker gek op deed.
Je glimlachte door de tranen heen en nam hem dankbaar aan.
Weet je dat ik dagen, nee, maanden heb gehuild nadat jij wegging? Dat ik nooit meer zo iemand als jij heb gevonden? Dat ik je nog steeds mis? Weet je dat ik van je hou?
Denk je er nog wel eens aan, of ben jij die paar jaar allang vergeten en heb je al een heel ander leven opgebouwd? Zou je me nog herinneren?
Ik weet dat jij het nu weet. Ik weet dat je me nooit bent vergeten want jaren later kom jij ineens naar mijn boerderij gereden met de foto in jouw hand. Je omhelst me en het is meteen zoals vroeger. We lachen, halen samen herinneringen op, praten over ons leven en over onze dromen. Sindsdien ben je niet meer bij me weggeweest.
“Het is tijd, vond ik.” Dat zei je. Het was eens tijd om eindelijk jouw hart te volgen en te doen waar je al tijden van droomt. Het is tijd om te doen wat ik niet durfde. Ik geef je groot gelijk. Het is tijd. Hoog tijd. Om samen nieuwe herinneringen te maken.
Ik pak jouw hand en neem je mee naar de heide en het meertje om te doen wat ik toen niet durfde. Ik zoen je. Want je hebt gelijk. Het is tijd. Hoog tijd.
500
Weet je nog, die zomerdagen?
De dag waarop ik je leerde kennen, waarop we meteen vrienden werden toen je hier nog maar een dag woonde?
Zonder wat te zeggen fietsten we op de eerste schooldag samen naar school.
We gingen elke keer naar onze geheime plek. Weet je dat nog? De plas waarin we zwommen? De heide waarover we renden? Die ene keer dat je een kikkertje vond en hem voor mijn neus hield en ik zo hard moest gillen dat je niet meer kon staan van het lachen?
Weet je nog dat je me beschermde tegen die jongens die steeds mijn bril afpakten? Je pakte mijn hand en liep gewoon weg. Vanaf toen mocht ik bij jou lunchen, zei je. Vanaf die tijd was ik bij jou te vinden, altijd.
Weet je nog dat we ouder werden en langer mochten wegblijven? Ik nam mijn gitaar mee en we bleven tot tien uur in het heide. Onze ouders waren woedend. Maar toch bleef je me zien. Zelfs toen je jongens leuk begon te vinden en relaties kreeg.
Ik bleef nog steeds in je buurt en maakte foto’s van jullie als je erom vroeg. Ik bedacht excuses voor je als je weer eens te laat kwam omdat je nog bij hem zat. Ik liep vlug de andere kant op als ik jullie zag zoenen in het fietsenhok.
Ik kende je niet lang, maar zo’n twee jaar, maar weet je nog dat ik naar je toe ging toen je ging verhuizen en je die foto gaf van één van onze eerste avonturen? Die ene foto die je toen zo leuk vond? Waar je zo lekker gek op deed.
Je glimlachte door de tranen heen en nam hem dankbaar aan.
Weet je dat ik dagen, nee, maanden heb gehuild nadat jij wegging? Dat ik nooit meer zo iemand als jij heb gevonden? Dat ik je nog steeds mis? Weet je dat ik van je hou?
Denk je er nog wel eens aan, of ben jij die paar jaar allang vergeten en heb je al een heel ander leven opgebouwd? Zou je me nog herinneren?
Ik weet dat jij het nu weet. Ik weet dat je me nooit bent vergeten want jaren later kom jij ineens naar mijn boerderij gereden met de foto in jouw hand. Je omhelst me en het is meteen zoals vroeger. We lachen, halen samen herinneringen op, praten over ons leven en over onze dromen. Sindsdien ben je niet meer bij me weggeweest.
“Het is tijd, vond ik.” Dat zei je. Het was eens tijd om eindelijk jouw hart te volgen en te doen waar je al tijden van droomt. Het is tijd om te doen wat ik niet durfde. Ik geef je groot gelijk. Het is tijd. Hoog tijd. Om samen nieuwe herinneringen te maken.
Ik pak jouw hand en neem je mee naar de heide en het meertje om te doen wat ik toen niet durfde. Ik zoen je. Want je hebt gelijk. Het is tijd. Hoog tijd.
500
Bodine zei op 9 sep 2015 - 23:08:
500! en hopelijk samenhangend want alcohol en zo
“Het is tijd.”
Verwikkelde benen en verstrengelde armen en de warmte van huid tegen huid, gehaaste ademhaling, borstkassen die bij elke ademhaling meer uitzetten dan normaal. Koude stenen die in zijn rug drukken, zijn schreeuwende spieren die de hele dag gerend hebben en de extra inspanning er eigenlijk niet bij kunnen hebben, zijn droge keel, zijn lege maag, het zweet dat in straaltjes langs zijn brandende huid naar beneden loopt.
Het lachje dat aan Newts lippen ontsnapt, de ondeugende glans in zijn ogen die verraad dat hij niet helemaal achter zijn woorden staat, de seconde die hij nodig heeft om de afstand tussen hun lippen opnieuw te overbruggen, om zich weer een paar minuten te verliezen in een wereld waarin er geen doolhof bestaat anders dan hetgeen de zenuwen blootleggen in hun hersenen.
Het is tijd. Nog heel even en moeten ze de Glade weer in rennen. Voor alle jongens in het doolhof naar hen zullen staren, terwijl ze de afstand van het doolhof tot het kaartgebouw afleggen.
(Omdat Alby hen terug verwacht.)
(Omdat de Deuren anders sluiten.)
(Omdat ze anders dood zijn.)
Het is bijna tijd om terug te gaan en dat betekent dat het tijd is voor de laatste kus, de laatste lijntjes die trillende vingers over naakte huid kunnen traceren, de laatste tekeningen die hun hijgende adem in de lucht kan tekenen, de laatste fluisteringen die het gekerm van de Grievers kunnen overstemmen.
“Het is tijd,” zegt Newt opnieuw, wanneer hij terugtrekt. Ze weten dat het waar is en dus rennen ze terug naar de Deuren.
(Maar niet voor ze nog een laatste kus van elkaar gestolen hebben.)
(Niet voor ze nog een laatste keer in elkaars ogen hebben gekeken om zeker te weten dat ze alle gevoelens van die dag goed over hebben gebracht.)
(Niet – )
“Ik moet nog even iets doen,” zegt Newt, als ze bijna bij de Deuren zijn.
“Wat?” vraagt Minho.
“Gewoon,” zegt Newt. “Ga maar alvast. Ik ben zo terug.”
“Er is geen zo terug, dat weet je best. Het is tijd. Nu of nooit.”
“Ja.”
“Newt, je gaat nu mee terug!”
“Ik moet – ”
“Je gaat mee.”
Newt gaat mee. Hij kan Minho niet uitleggen dat hij niet mee terug wil, dat hij niet van plan is terug te zijn voor de Deuren sluiten. Hij kan het niet uitleggen omdat hij weet dat Minho hem tegen zal houden en omdat hij weet dat Minho het zich, meer dan de andere jongens, aan zal trekken wat hij van plan is.
(Dat hoopt hij, althans.)
(Daarom voelt hij zich schuldig.)
(Maar het verandert niets aan de gapende leegte in zijn binnenste.)
Het is tijd. De jongens rennen pas door de Deuren heen wanneer ze al beginnen te bewegen, zijn net op tijd in de Glade om Alby’s bezorgde gezicht te zien, vlak voor ze zich uitgeput richting het kaartenhuis begeven.
Minho vraagt zich af wat Newt van plan was, niet wetend dat hij er pas achter zal komen als het te laat is.
500! en hopelijk samenhangend want alcohol en zo
“Het is tijd.”
Verwikkelde benen en verstrengelde armen en de warmte van huid tegen huid, gehaaste ademhaling, borstkassen die bij elke ademhaling meer uitzetten dan normaal. Koude stenen die in zijn rug drukken, zijn schreeuwende spieren die de hele dag gerend hebben en de extra inspanning er eigenlijk niet bij kunnen hebben, zijn droge keel, zijn lege maag, het zweet dat in straaltjes langs zijn brandende huid naar beneden loopt.
Het lachje dat aan Newts lippen ontsnapt, de ondeugende glans in zijn ogen die verraad dat hij niet helemaal achter zijn woorden staat, de seconde die hij nodig heeft om de afstand tussen hun lippen opnieuw te overbruggen, om zich weer een paar minuten te verliezen in een wereld waarin er geen doolhof bestaat anders dan hetgeen de zenuwen blootleggen in hun hersenen.
Het is tijd. Nog heel even en moeten ze de Glade weer in rennen. Voor alle jongens in het doolhof naar hen zullen staren, terwijl ze de afstand van het doolhof tot het kaartgebouw afleggen.
(Omdat Alby hen terug verwacht.)
(Omdat de Deuren anders sluiten.)
(Omdat ze anders dood zijn.)
Het is bijna tijd om terug te gaan en dat betekent dat het tijd is voor de laatste kus, de laatste lijntjes die trillende vingers over naakte huid kunnen traceren, de laatste tekeningen die hun hijgende adem in de lucht kan tekenen, de laatste fluisteringen die het gekerm van de Grievers kunnen overstemmen.
“Het is tijd,” zegt Newt opnieuw, wanneer hij terugtrekt. Ze weten dat het waar is en dus rennen ze terug naar de Deuren.
(Maar niet voor ze nog een laatste kus van elkaar gestolen hebben.)
(Niet voor ze nog een laatste keer in elkaars ogen hebben gekeken om zeker te weten dat ze alle gevoelens van die dag goed over hebben gebracht.)
(Niet – )
“Ik moet nog even iets doen,” zegt Newt, als ze bijna bij de Deuren zijn.
“Wat?” vraagt Minho.
“Gewoon,” zegt Newt. “Ga maar alvast. Ik ben zo terug.”
“Er is geen zo terug, dat weet je best. Het is tijd. Nu of nooit.”
“Ja.”
“Newt, je gaat nu mee terug!”
“Ik moet – ”
“Je gaat mee.”
Newt gaat mee. Hij kan Minho niet uitleggen dat hij niet mee terug wil, dat hij niet van plan is terug te zijn voor de Deuren sluiten. Hij kan het niet uitleggen omdat hij weet dat Minho hem tegen zal houden en omdat hij weet dat Minho het zich, meer dan de andere jongens, aan zal trekken wat hij van plan is.
(Dat hoopt hij, althans.)
(Daarom voelt hij zich schuldig.)
(Maar het verandert niets aan de gapende leegte in zijn binnenste.)
Het is tijd. De jongens rennen pas door de Deuren heen wanneer ze al beginnen te bewegen, zijn net op tijd in de Glade om Alby’s bezorgde gezicht te zien, vlak voor ze zich uitgeput richting het kaartenhuis begeven.
Minho vraagt zich af wat Newt van plan was, niet wetend dat hij er pas achter zal komen als het te laat is.
MoonRocker zei op 9 sep 2015 - 23:27:
(Het is weer bedtijd.)
P R O M P T 4
Haast! Personage A heeft geen tijd voor… wie/wat? En waarom?
(Het is weer bedtijd.)
P R O M P T 4
Haast! Personage A heeft geen tijd voor… wie/wat? En waarom?
Bodine zei op 10 sep 2015 - 16:28:
Zo, eindelijk tijd gehad om een beetje bij te lezen.
Mijn top 3's:
Maandag: Daan, Elise, Juul. Ik heb geen motivatie opgeschreven. Sorry.
Dinsdag: Roos (want het klonk cool, ook al snapte ik er weinig van omdat ik Star Wars niet ken), Kay (want de format was vet), Elise (bc fuck you).
Woensdag: Merula (want ik vond je stukje verbazingwekkend goed), Daan (want feels over mijn babies), Elise (want het was zo leuk neergezet).
Zo, eindelijk tijd gehad om een beetje bij te lezen.
Mijn top 3's:
Maandag: Daan, Elise, Juul. Ik heb geen motivatie opgeschreven. Sorry.
Dinsdag: Roos (want het klonk cool, ook al snapte ik er weinig van omdat ik Star Wars niet ken), Kay (want de format was vet), Elise (bc fuck you).
Woensdag: Merula (want ik vond je stukje verbazingwekkend goed), Daan (want feels over mijn babies), Elise (want het was zo leuk neergezet).
Bodine zei op 10 sep 2015 - 17:13:
500 sharp
SPOILERS voor Percy Jackson boek 1 + 2
(Hij houdt van me.)
(Hij houdt niet van me.)
(Hij houdt van me.)
(Hij houdt niet van me.)
Annabeth zit op het dek en plukt aan de blaadjes van het denkbeeldige madeliefje in haar handen. Dat heeft ze in films gezien, voor ze naar Kamp ging. Toen had het zo makkelijk geleken; alsof er maar één zorg in de wereld was met twee mogelijke uitkomsten. Zoals de wereld van een elfjarig meisje eruit hoort te zien.
Ze weet dat het niet uitmaakt of hij wel of niet van haar houdt. Ze weet dat ook het antwoord op haar andere vragen de situatie nauwelijks kan verbeteren en toch spoken ze de hele tijd door haar hoofd.
(Mist hij me?)
(Voelt hij zich schuldig?)
(Was hij dit altijd al van plan?)
(Had ik het kunnen voorkomen?)
Ze heeft tientallen bloemen nodig om antwoord te krijgen op al haar vragen, honderden uren om alle bloemblaadjes uit te trekken, honderden dagen om over de antwoorden heen te komen. Honderden dagen die ze niet heeft.
En dat zijn alleen maar haar gesloten vragen. De vragen waar de bloemen haar eventueel (foutief) antwoord op zouden kunnen geven. Als ze bloemen had. En tijd om ze kaal te plukken.
(Waarom?)
(Hoe kunnen we hem tegenhouden?)
Ze wil hem ervan overtuigen dat Kronos hem manipuleert, dat hij mee terug moet komen naar Kamp zodat hij weer kan waken over de kinderen in Hermes’ cabine. Ze wil dat hij naar huis komt zodat hij haar beste vriend kan zijn, zodat ze weer samen kunnen rouwen om Thalia, zodat ze iemand heeft op wie ze altijd onvoorwaardelijk kan bouwen.
Er zijn vragen waar noch de bloemen, noch haar vrienden, noch zijzelf – noch welke godheid of sterveling dan ook haar antwoord op kan geven. Vragen aan de Toekomst. Vragen aan het Lot.
(Zal hij ooit terugkomen?)
(Zal Kronos winnen?)
(Als Kronos verliest, zal Luke dan vergeven worden?)
(Zal hij vergeven willen worden?)
(Zal hij ooit van me houden?)
Ze wil dat de boot van koers verandert zodat ze terug kunnen varen naar Luke, hem kunnen overtuigen van Kronos’ en zijn eigen ongelijk. Ze wil Luke omhelzen tot hij zich herinnert hoe goed ze het samen hadden, ze wil -
(Ik wil dat hij van me houdt.)
Ze weet dat het te gevaarlijk is. Luke is niet alleen en al zijn gezelschap zal van plan zijn hen te vermoorden. Los daarvan is er de strijd tegen de tijd. Het is soms moeilijk voor te stellen dat ze haast hebben, terwijl ze maar op het dek zit te wachten tot ze eindelijk een keer in actie kunnen komen, maar ze hebben wel degelijk haast. Ze moeten Grover redden, voor hij door de Cycloop vermoord wordt en Percy mee de Onderwereld in sleurt. Ze kunnen niet terug.
Maar ze wil wel terug. Ze wil antwoord op alle vragen die haar ’s nachts wakkerhouden en overdag misselijk maken. Ze wil weten of –
Er is maar één ding dat ze zeker weet.
(Ik hou van hem.)
500 sharp
SPOILERS voor Percy Jackson boek 1 + 2
(Hij houdt van me.)
(Hij houdt niet van me.)
(Hij houdt van me.)
(Hij houdt niet van me.)
Annabeth zit op het dek en plukt aan de blaadjes van het denkbeeldige madeliefje in haar handen. Dat heeft ze in films gezien, voor ze naar Kamp ging. Toen had het zo makkelijk geleken; alsof er maar één zorg in de wereld was met twee mogelijke uitkomsten. Zoals de wereld van een elfjarig meisje eruit hoort te zien.
Ze weet dat het niet uitmaakt of hij wel of niet van haar houdt. Ze weet dat ook het antwoord op haar andere vragen de situatie nauwelijks kan verbeteren en toch spoken ze de hele tijd door haar hoofd.
(Mist hij me?)
(Voelt hij zich schuldig?)
(Was hij dit altijd al van plan?)
(Had ik het kunnen voorkomen?)
Ze heeft tientallen bloemen nodig om antwoord te krijgen op al haar vragen, honderden uren om alle bloemblaadjes uit te trekken, honderden dagen om over de antwoorden heen te komen. Honderden dagen die ze niet heeft.
En dat zijn alleen maar haar gesloten vragen. De vragen waar de bloemen haar eventueel (foutief) antwoord op zouden kunnen geven. Als ze bloemen had. En tijd om ze kaal te plukken.
(Waarom?)
(Hoe kunnen we hem tegenhouden?)
Ze wil hem ervan overtuigen dat Kronos hem manipuleert, dat hij mee terug moet komen naar Kamp zodat hij weer kan waken over de kinderen in Hermes’ cabine. Ze wil dat hij naar huis komt zodat hij haar beste vriend kan zijn, zodat ze weer samen kunnen rouwen om Thalia, zodat ze iemand heeft op wie ze altijd onvoorwaardelijk kan bouwen.
Er zijn vragen waar noch de bloemen, noch haar vrienden, noch zijzelf – noch welke godheid of sterveling dan ook haar antwoord op kan geven. Vragen aan de Toekomst. Vragen aan het Lot.
(Zal hij ooit terugkomen?)
(Zal Kronos winnen?)
(Als Kronos verliest, zal Luke dan vergeven worden?)
(Zal hij vergeven willen worden?)
(Zal hij ooit van me houden?)
Ze wil dat de boot van koers verandert zodat ze terug kunnen varen naar Luke, hem kunnen overtuigen van Kronos’ en zijn eigen ongelijk. Ze wil Luke omhelzen tot hij zich herinnert hoe goed ze het samen hadden, ze wil -
(Ik wil dat hij van me houdt.)
Ze weet dat het te gevaarlijk is. Luke is niet alleen en al zijn gezelschap zal van plan zijn hen te vermoorden. Los daarvan is er de strijd tegen de tijd. Het is soms moeilijk voor te stellen dat ze haast hebben, terwijl ze maar op het dek zit te wachten tot ze eindelijk een keer in actie kunnen komen, maar ze hebben wel degelijk haast. Ze moeten Grover redden, voor hij door de Cycloop vermoord wordt en Percy mee de Onderwereld in sleurt. Ze kunnen niet terug.
Maar ze wil wel terug. Ze wil antwoord op alle vragen die haar ’s nachts wakkerhouden en overdag misselijk maken. Ze wil weten of –
Er is maar één ding dat ze zeker weet.
(Ik hou van hem.)
xNadezhda zei op 10 sep 2015 - 21:53:
Weer 500 woorden precies. Also, ook al weet ik dat de meesten van jullie het al gezien hebben, spoilers voor ATLA vanaf boek 3, episode 10.
Het is niet moeilijk om een luchtballon onder de neuzen van zijn vaders soldaten vandaan te snaaien. Het is ook niet moeilijk om de luchtbizon te vinden – al duurt het wel een moment voordat Zuko zijn luchtballon om Azula’s zeppelin heen kan manoeuvreren – en het is zeker niet moeilijk om de koers van de Avatar te bepalen. Daarvoor hoeft Zuko de bizon niet eens in het oog te houden; er is vanaf hier toch maar één logisch toevluchtsoord. Hij is er zelf al eens geweest, in wat voelt als een vorig leven, en hopelijk werkt dat in zijn voordeel.
Hij moet er eerder zijn dan de Avatar. Hij mag zijn kans om met de Avatar te spreken niet verspelen.
De lucht in het mandje koelt aanzienlijk af en Zuko trekt zijn mantel om zich heen, hurkt naast de haard die de hete lucht door de ballon verspreidt. Af en toe stuurt hij meer vuur naar binnen, niet omdat hij bang is dat hij zal dalen, maar omdat het hem frustreert dat de ballon niet sneller gaat. Als hij over de rand van het mandje kijkt, ziet hij de bizon nog steeds. De afstand is moeilijk in te schatten in de lucht, maar de Avatar ligt duidelijk voor. Zuko zal een snellere route moeten vinden, minder pauzes moeten nemen, als hij zijn doel wil halen.
Starend in de vlammen denkt hij aan zijn vader. Aan Azula, aan zijn moeder, aan zijn oom. Hij kan niet anders dan het vuur associëren met alle fouten die hij heeft gemaakt. Zelfs de wetenschap dat hij nu het juiste pad inslaat helpt daar niet tegen. Zou de invasie wel gelukt zijn als hij eerder voor de Avatar had gekozen? Zou hij zijn oom hebben kunnen redden als hij zich niet achter Azula had geschaard? Heeft hij er goed aan gedaan om zijn vader in leven te laten?
Zijn maag trekt pijnlijk samen en Zuko krabbelt overeind, draait zich af van de vlammen. Koude lucht strijkt over zijn gezicht, langs de randen van het litteken waar geen gevoel meer zit. Hij krult zijn vingers om de randen van de mand en knijpt. Een schreeuw dringt zich op, rijst omhoog in zijn keel, maar hij durft hem niet te laten gaan. Hoe ver klinkt een schreeuw als er alleen wolken zijn om geluid tegen te houden? De Avatar mag geen moment vermoeden dat Zuko achter hem aan zit.
Achter hem aan zit. Bijna lacht hij, de ironie is te sterk. Deze keer wil hij de Avatar echter niet vangen. Hij weet nog niet precies hoe hij het gaat aanpakken, wat hij gaat zeggen – wat kan hij zeggen? Hij weet alleen dat hij moet. Dit is zijn lotsbestemming. De Avatar heeft zijn hulp nodig.
Onwillekeurig schudt Zuko zijn hoofd. Avatar. Nu hij dit pad heeft gekozen, moet hij ophouden zo over de ander te denken.
‘Aang,’ mompelt hij. Alsof de lucht hem gehoord heeft, wakkert de wind aan. De ballon vermeerdert vaart en zet er eindelijk haast achter.
Weer 500 woorden precies. Also, ook al weet ik dat de meesten van jullie het al gezien hebben, spoilers voor ATLA vanaf boek 3, episode 10.
Het is niet moeilijk om een luchtballon onder de neuzen van zijn vaders soldaten vandaan te snaaien. Het is ook niet moeilijk om de luchtbizon te vinden – al duurt het wel een moment voordat Zuko zijn luchtballon om Azula’s zeppelin heen kan manoeuvreren – en het is zeker niet moeilijk om de koers van de Avatar te bepalen. Daarvoor hoeft Zuko de bizon niet eens in het oog te houden; er is vanaf hier toch maar één logisch toevluchtsoord. Hij is er zelf al eens geweest, in wat voelt als een vorig leven, en hopelijk werkt dat in zijn voordeel.
Hij moet er eerder zijn dan de Avatar. Hij mag zijn kans om met de Avatar te spreken niet verspelen.
De lucht in het mandje koelt aanzienlijk af en Zuko trekt zijn mantel om zich heen, hurkt naast de haard die de hete lucht door de ballon verspreidt. Af en toe stuurt hij meer vuur naar binnen, niet omdat hij bang is dat hij zal dalen, maar omdat het hem frustreert dat de ballon niet sneller gaat. Als hij over de rand van het mandje kijkt, ziet hij de bizon nog steeds. De afstand is moeilijk in te schatten in de lucht, maar de Avatar ligt duidelijk voor. Zuko zal een snellere route moeten vinden, minder pauzes moeten nemen, als hij zijn doel wil halen.
Starend in de vlammen denkt hij aan zijn vader. Aan Azula, aan zijn moeder, aan zijn oom. Hij kan niet anders dan het vuur associëren met alle fouten die hij heeft gemaakt. Zelfs de wetenschap dat hij nu het juiste pad inslaat helpt daar niet tegen. Zou de invasie wel gelukt zijn als hij eerder voor de Avatar had gekozen? Zou hij zijn oom hebben kunnen redden als hij zich niet achter Azula had geschaard? Heeft hij er goed aan gedaan om zijn vader in leven te laten?
Zijn maag trekt pijnlijk samen en Zuko krabbelt overeind, draait zich af van de vlammen. Koude lucht strijkt over zijn gezicht, langs de randen van het litteken waar geen gevoel meer zit. Hij krult zijn vingers om de randen van de mand en knijpt. Een schreeuw dringt zich op, rijst omhoog in zijn keel, maar hij durft hem niet te laten gaan. Hoe ver klinkt een schreeuw als er alleen wolken zijn om geluid tegen te houden? De Avatar mag geen moment vermoeden dat Zuko achter hem aan zit.
Achter hem aan zit. Bijna lacht hij, de ironie is te sterk. Deze keer wil hij de Avatar echter niet vangen. Hij weet nog niet precies hoe hij het gaat aanpakken, wat hij gaat zeggen – wat kan hij zeggen? Hij weet alleen dat hij moet. Dit is zijn lotsbestemming. De Avatar heeft zijn hulp nodig.
Onwillekeurig schudt Zuko zijn hoofd. Avatar. Nu hij dit pad heeft gekozen, moet hij ophouden zo over de ander te denken.
‘Aang,’ mompelt hij. Alsof de lucht hem gehoord heeft, wakkert de wind aan. De ballon vermeerdert vaart en zet er eindelijk haast achter.
Eliros zei op 10 sep 2015 - 22:00:
[500 woorden]
Het dikke boek ligt op het besturingspaneel naar hem te knipogen terwijl iedere sirene die de TARDIS tot haar beschikking heeft op dat moment afgaat. Lampjes op het paneel knipperen groen en rood en blauw, en de ruimte baadt in geel en rood, afhangend van welke lamp er op dat moment knippert.
Negen zit op één van de de trappen. Hij staart geïrriteerd voor zich uit, probeert daarbij de lonkende handleiding zo goed mogelijk te ontwijken. Af en toe zucht hij eens diep als er een nieuwe sirene begint te janken.
“Hier heb ik geen tijd voor!” schreeuwt hij uiteindelijk richting het dak van de TARDIS, alsof het brein daar zit. Natuurlijk zit het daar niet, want dat zit onder het paneel, maar het lekt dusdanig glitter dat hij geen zin heeft om nog dichter in de buurt te komen. Waar al die glitter vandaan komt weet hij ook niet, maar hij vreest dat het iets te maken heeft met de verkleedkist vol pailletjes en glitterdoosjes die hij per ongeluk in reactor A had laten vallen.
De TARDIS knalt ergens tegenaan, waardoor het boek van het paneel valt en met een zware klap op de grond komt te liggen. Hij verdraait zijn nek net ver en pijnlijk genoeg dat hij kan zien dat het open ligt aan het begin van het hoofdstuk over dezelfde reactor die nu glitter loopt te braken.
“Nee! Nee, nee, nee!”
De dokter is ondertussen overeind gekomen en rommelt in zijn gereedschapskist tot hij zijn hamer vindt. Hij stapt op het paneel af en geeft een tik op één van de lampjes.
“Ah! Zie je wel! Niets aan de hand! Die handleiding is volstrekt overbodig!” roept hij triomfantelijk, terwijl het desbetreffende lampje braaf stopt met knipperen. Hij geeft de handleiding een schop.
Na enkele seconden begint datzelfde lampje — en tig anderen die ernaast liggen — weer te knipperen.
Negen ramt een ander deel van het paneel, maar het enige dat hij daarmee bereikt is dat alles nog meer op een kerstboom begint te lijken en de sirenes nog een decibel harder krijsen.
De TARDIS lijkt weer ergens tegenaan te stoten en gooit deze keer de dokter om, die vlak voor de handleiding op de vloer komt te liggen.
“Nee! Er staat alleen maar onzin in en ik heb geen tijd!” Hij duwt het boek van zich af. “Luister: er zit een kip in de oven en ik wil in de tussentijd naar de opening van Nieuw Nieuw Nieuw Nieuw New York.”
Zijn schip moppert door tegen iets nieuws te botsen.
“Ja, natuurlijk kan ik in de tijd reizen! Ik weet dat ik een andere keer naar de opening kan! Maar ik wil nu gaan!”
De kern spuwt een regen aan glitter over hem heen.
“Zoek het uit!” Met hernieuwde kracht gaat hij staan en grist de handleiding van de vloer. Hij loopt richting de deur en gooit hem open. Hij smijt de handleiding het schip uit, de ruimte in.
[500 woorden]
Het dikke boek ligt op het besturingspaneel naar hem te knipogen terwijl iedere sirene die de TARDIS tot haar beschikking heeft op dat moment afgaat. Lampjes op het paneel knipperen groen en rood en blauw, en de ruimte baadt in geel en rood, afhangend van welke lamp er op dat moment knippert.
Negen zit op één van de de trappen. Hij staart geïrriteerd voor zich uit, probeert daarbij de lonkende handleiding zo goed mogelijk te ontwijken. Af en toe zucht hij eens diep als er een nieuwe sirene begint te janken.
“Hier heb ik geen tijd voor!” schreeuwt hij uiteindelijk richting het dak van de TARDIS, alsof het brein daar zit. Natuurlijk zit het daar niet, want dat zit onder het paneel, maar het lekt dusdanig glitter dat hij geen zin heeft om nog dichter in de buurt te komen. Waar al die glitter vandaan komt weet hij ook niet, maar hij vreest dat het iets te maken heeft met de verkleedkist vol pailletjes en glitterdoosjes die hij per ongeluk in reactor A had laten vallen.
De TARDIS knalt ergens tegenaan, waardoor het boek van het paneel valt en met een zware klap op de grond komt te liggen. Hij verdraait zijn nek net ver en pijnlijk genoeg dat hij kan zien dat het open ligt aan het begin van het hoofdstuk over dezelfde reactor die nu glitter loopt te braken.
“Nee! Nee, nee, nee!”
De dokter is ondertussen overeind gekomen en rommelt in zijn gereedschapskist tot hij zijn hamer vindt. Hij stapt op het paneel af en geeft een tik op één van de lampjes.
“Ah! Zie je wel! Niets aan de hand! Die handleiding is volstrekt overbodig!” roept hij triomfantelijk, terwijl het desbetreffende lampje braaf stopt met knipperen. Hij geeft de handleiding een schop.
Na enkele seconden begint datzelfde lampje — en tig anderen die ernaast liggen — weer te knipperen.
Negen ramt een ander deel van het paneel, maar het enige dat hij daarmee bereikt is dat alles nog meer op een kerstboom begint te lijken en de sirenes nog een decibel harder krijsen.
De TARDIS lijkt weer ergens tegenaan te stoten en gooit deze keer de dokter om, die vlak voor de handleiding op de vloer komt te liggen.
“Nee! Er staat alleen maar onzin in en ik heb geen tijd!” Hij duwt het boek van zich af. “Luister: er zit een kip in de oven en ik wil in de tussentijd naar de opening van Nieuw Nieuw Nieuw Nieuw New York.”
Zijn schip moppert door tegen iets nieuws te botsen.
“Ja, natuurlijk kan ik in de tijd reizen! Ik weet dat ik een andere keer naar de opening kan! Maar ik wil nu gaan!”
De kern spuwt een regen aan glitter over hem heen.
“Zoek het uit!” Met hernieuwde kracht gaat hij staan en grist de handleiding van de vloer. Hij loopt richting de deur en gooit hem open. Hij smijt de handleiding het schip uit, de ruimte in.
Rebella zei op 10 sep 2015 - 22:34:
500
Warning: krijg geen medeleven met dit karakter
Ze haatte het…
Ze had het altijd al gehaten. De klok in het lokaal tikte de seconden één voor één weg. Ze hield een diepe zucht zorgvuldig verborgen. Niemand die het kon zien, de studenten zaten braaf over hun boeken gebogen. Behalve één leerling.
Maar ze negeerde haar, zoals alle afgelopen lessen weigerde ze één letter op te lezen en wist ze het hele boek uit haar hoofd.
Nog twintig minuten en dan kon ze eindelijk verder met haar eigenlijke werk in deze verdoemde school. Want, zoals ze ontdekt had, was het rot tot in de kern.
Lesgeven was gewoon een verspilling van haar kostbare tijd.
Af en toe zuchtte een leerling, verveeld waarschijnlijk. Misschien zouden ze dan eindelijk gaan begrijpen hoe zij zich zeven jaar lang gevoeld had. Elke les weer had ze hun gekreun, gezucht moeten aanhoren. Nu was ze er weer mee opgezadeld, maar om het hogere doel te bereiken offerde ze zich er maar wat graag voor op. Want het was hoog tijd dat het gezucht, geklaag en het stellen van domme vragen voorgoed voorbij was.
Nog een kwartier en dan was de laatste les voor de paasvakantie eindelijk aangebroken, dan kon ze de idioten eindelijk wegsturen, uiteraard hoorde daar huiswerk bij, misschien kon ze dat maar beter vast opschrijven. Heel zacht, om de zwakke breinen in de ruimte niet af te laten leiden pakte ze haar toverstok en gebaarde met een kort zwiepje naar het bord, waar uit het niets het huiswerk op verscheen.
Schrijf een samenvatting van hoofdstuk 56, 40 cm, maandag 13 april inleveren.
Neem de begrippen op bladzijde 255 over en voeg daar de betekenis, functie en een voorbeeld toe.
Ze draaide zich weer terug naar de leerlingen, legde haar toverstok weer keurig recht op haar bureau, de klok wees nog veertien minuten voor het einde van de les aan.
Ze moest eraan denken de Minister een nemo te sturen met het verzoek om haar volgende discreet actief te maken. In gedachten begon ze al de juiste woorden te formuleren. Geritsel dat haar te luid was deed haar opkijken en zag dat diverse studenten het belachelijke plan hadden opgevat om tien minuten voor tijd te gaan opruimen.
“Het is nog geen tijd, meneer Tomas en juffrouw Patil. Gaat u nog maar even verder met lezen.”
Ze liet geen enkele woedende trilling in haar stem door, dat ze dit onbeschaafde gedrag voor deze keer door de vingers zag was omdat de twee een van de weinigen waren die nog niet zo vaak strafwerk hadden gehad. Beide trokken een gezicht dat ze niet kon plaatsen en ze gingen zitten. Juffrouw Patil maakte aanstalte om haar tas te openen en haar boek eruit te halen. Ze keek de leerling even recht aan die zonder blikken of blozen een klein boekje uit haar tas haalde, onderuit zakte en het opsloeg. De titel schokte haar, meneer Tomas die naast haar zat deed niets en leek in diepe gedachtes verzonken.
Nog drie minuten dan kon ze eindelijk weg.
500
Warning: krijg geen medeleven met dit karakter
Ze haatte het…
Ze had het altijd al gehaten. De klok in het lokaal tikte de seconden één voor één weg. Ze hield een diepe zucht zorgvuldig verborgen. Niemand die het kon zien, de studenten zaten braaf over hun boeken gebogen. Behalve één leerling.
Maar ze negeerde haar, zoals alle afgelopen lessen weigerde ze één letter op te lezen en wist ze het hele boek uit haar hoofd.
Nog twintig minuten en dan kon ze eindelijk verder met haar eigenlijke werk in deze verdoemde school. Want, zoals ze ontdekt had, was het rot tot in de kern.
Lesgeven was gewoon een verspilling van haar kostbare tijd.
Af en toe zuchtte een leerling, verveeld waarschijnlijk. Misschien zouden ze dan eindelijk gaan begrijpen hoe zij zich zeven jaar lang gevoeld had. Elke les weer had ze hun gekreun, gezucht moeten aanhoren. Nu was ze er weer mee opgezadeld, maar om het hogere doel te bereiken offerde ze zich er maar wat graag voor op. Want het was hoog tijd dat het gezucht, geklaag en het stellen van domme vragen voorgoed voorbij was.
Nog een kwartier en dan was de laatste les voor de paasvakantie eindelijk aangebroken, dan kon ze de idioten eindelijk wegsturen, uiteraard hoorde daar huiswerk bij, misschien kon ze dat maar beter vast opschrijven. Heel zacht, om de zwakke breinen in de ruimte niet af te laten leiden pakte ze haar toverstok en gebaarde met een kort zwiepje naar het bord, waar uit het niets het huiswerk op verscheen.
Schrijf een samenvatting van hoofdstuk 56, 40 cm, maandag 13 april inleveren.
Neem de begrippen op bladzijde 255 over en voeg daar de betekenis, functie en een voorbeeld toe.
Ze draaide zich weer terug naar de leerlingen, legde haar toverstok weer keurig recht op haar bureau, de klok wees nog veertien minuten voor het einde van de les aan.
Ze moest eraan denken de Minister een nemo te sturen met het verzoek om haar volgende discreet actief te maken. In gedachten begon ze al de juiste woorden te formuleren. Geritsel dat haar te luid was deed haar opkijken en zag dat diverse studenten het belachelijke plan hadden opgevat om tien minuten voor tijd te gaan opruimen.
“Het is nog geen tijd, meneer Tomas en juffrouw Patil. Gaat u nog maar even verder met lezen.”
Ze liet geen enkele woedende trilling in haar stem door, dat ze dit onbeschaafde gedrag voor deze keer door de vingers zag was omdat de twee een van de weinigen waren die nog niet zo vaak strafwerk hadden gehad. Beide trokken een gezicht dat ze niet kon plaatsen en ze gingen zitten. Juffrouw Patil maakte aanstalte om haar tas te openen en haar boek eruit te halen. Ze keek de leerling even recht aan die zonder blikken of blozen een klein boekje uit haar tas haalde, onderuit zakte en het opsloeg. De titel schokte haar, meneer Tomas die naast haar zat deed niets en leek in diepe gedachtes verzonken.
Nog drie minuten dan kon ze eindelijk weg.
Kayley zei op 10 sep 2015 - 22:37:
“Waar denken we heen te gaan?”
Roxanne Wemel staat al met één been buiten het huis wanneer ze aan de achterkant van haar trui weer naar binnen getrokken wordt. Ze struikelt over de drempel, valt achterwaarts en kan nog net op tijd in zichzelf opkrullen om door te rollen en op haar knieën terecht te komen.
Wanneer ze opkijkt, staat haar grootmoeder met een deegroller en haar toverstok in haar handen op een verklaring te wachten. De frons op haar voorhoofd en de trek bij haar mond zeggen het jonge meisje genoeg; ofwel spint ze hier de beste leugen voor, ofwel wordt ze hardhandig weer naar bed gebracht.
Op Roxanne’s gezicht valt geen grijns te spotten, maar net onder het oppervlak bubbelt die wel al op. Liegen is gemakkelijk voor haar. Ze heeft George Wemel als vader en de laatste generatie Wemels is haast erger dan de familieleden die voor hen kwamen—in haar vingers houdt ze satijnen koordjes die vasthangen aan scenario’s en stukjes leven die ze al eerder gebruikte, ijzersterke leugens die, zodra ze in hun plaats klikken en ze er een verhaal van begint te rijgen, een onweerlegbare waarheid worden.
Ze is niet voor niets één van de weinige Wemels die bij Zwadderich gesorteerd werden.
“Ik heb net een Patronusbericht gekregen,” begint ze, omdat dat een communicatievorm is die niet getraceerd kan worden. Maar wie is belangrijk genoeg dat ze ervoor weg mag, maar niet belangrijk genoeg—zoals de Potters, bijvoorbeeld, of de Lubbermansen—dat Molly niet ook mee zal willen…
Razendsnel schieten haar mogelijkheden door haar hoofd. Ze besluit zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te blijven: “Van Teddy.”
“Teddy? Onze Teddy?” Iets van de lijnen in haar grootmoeders gezicht verdwijnen; de spanning in haar schouders en armen verzwakt en de toverstok zakt iets lager. “Wat is er met Teddy?”
Roxanne komt eindelijk overeind en wrijft over haar nek, die best wel pijnlijk aanvoelt na de duik die ze door de keuken gemaakt heeft.
“Hij wil graag—”
Wat is er binnenkort? Verjaardagen? Harry is net jarig geweest, dus daar is het te laat voor. Of—
Oh. Hiervoor gaat ze naar de hel.
“Hij wil graag het graf van zijn ouders bezoeken. Ik zei hem ook dat het er te laat voor is, dat ik bijna weer naar Zweinstein moet, dat—“
“Oké, ga maar.”
Ze blijft niet wachten, bang dat haar grootmoeder van gedachten zal veranderen, en holt de keuken uit. Ze voelt zich best slecht over welke leugen ze ervoor moest aanwenden, maar ze is maar wat blij dat ze de heuvel op kan rennen en daar Teddy vindt, in zijn armen kan duiken om samen weg te wervelen, door de nauwe buis en dan weg weg weg.
Molly kijkt door het keukenraam naar buiten. Haar zicht eindigt daar waar het glas begint, behalve voor de sterren aan de hemel, maar toch ziet ze dingen. Twee jongetjes die het hek over klimmen in hun haast om het bos in te gaan.
Roxanne lijkt meer op Fred dan haar broer die naar hem vernoemd is.
De eerste traan spat uiteen op het aanrecht.
[x]—weg weg weg—[x]
“Waar denken we heen te gaan?”
Roxanne Wemel staat al met één been buiten het huis wanneer ze aan de achterkant van haar trui weer naar binnen getrokken wordt. Ze struikelt over de drempel, valt achterwaarts en kan nog net op tijd in zichzelf opkrullen om door te rollen en op haar knieën terecht te komen.
Wanneer ze opkijkt, staat haar grootmoeder met een deegroller en haar toverstok in haar handen op een verklaring te wachten. De frons op haar voorhoofd en de trek bij haar mond zeggen het jonge meisje genoeg; ofwel spint ze hier de beste leugen voor, ofwel wordt ze hardhandig weer naar bed gebracht.
Op Roxanne’s gezicht valt geen grijns te spotten, maar net onder het oppervlak bubbelt die wel al op. Liegen is gemakkelijk voor haar. Ze heeft George Wemel als vader en de laatste generatie Wemels is haast erger dan de familieleden die voor hen kwamen—in haar vingers houdt ze satijnen koordjes die vasthangen aan scenario’s en stukjes leven die ze al eerder gebruikte, ijzersterke leugens die, zodra ze in hun plaats klikken en ze er een verhaal van begint te rijgen, een onweerlegbare waarheid worden.
Ze is niet voor niets één van de weinige Wemels die bij Zwadderich gesorteerd werden.
“Ik heb net een Patronusbericht gekregen,” begint ze, omdat dat een communicatievorm is die niet getraceerd kan worden. Maar wie is belangrijk genoeg dat ze ervoor weg mag, maar niet belangrijk genoeg—zoals de Potters, bijvoorbeeld, of de Lubbermansen—dat Molly niet ook mee zal willen…
Razendsnel schieten haar mogelijkheden door haar hoofd. Ze besluit zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te blijven: “Van Teddy.”
“Teddy? Onze Teddy?” Iets van de lijnen in haar grootmoeders gezicht verdwijnen; de spanning in haar schouders en armen verzwakt en de toverstok zakt iets lager. “Wat is er met Teddy?”
Roxanne komt eindelijk overeind en wrijft over haar nek, die best wel pijnlijk aanvoelt na de duik die ze door de keuken gemaakt heeft.
“Hij wil graag—”
Wat is er binnenkort? Verjaardagen? Harry is net jarig geweest, dus daar is het te laat voor. Of—
Oh. Hiervoor gaat ze naar de hel.
“Hij wil graag het graf van zijn ouders bezoeken. Ik zei hem ook dat het er te laat voor is, dat ik bijna weer naar Zweinstein moet, dat—“
“Oké, ga maar.”
Ze blijft niet wachten, bang dat haar grootmoeder van gedachten zal veranderen, en holt de keuken uit. Ze voelt zich best slecht over welke leugen ze ervoor moest aanwenden, maar ze is maar wat blij dat ze de heuvel op kan rennen en daar Teddy vindt, in zijn armen kan duiken om samen weg te wervelen, door de nauwe buis en dan weg weg weg.
Molly kijkt door het keukenraam naar buiten. Haar zicht eindigt daar waar het glas begint, behalve voor de sterren aan de hemel, maar toch ziet ze dingen. Twee jongetjes die het hek over klimmen in hun haast om het bos in te gaan.
Roxanne lijkt meer op Fred dan haar broer die naar hem vernoemd is.
De eerste traan spat uiteen op het aanrecht.
[x]—518 woorden—[x]
MoonRocker zei op 10 sep 2015 - 23:00:
Op tijd
Thermosfles in zijn hand, sleutels in zijn broekzak en telefoon en portemonnee in zijn tas. Gehaast trok Bill Kaulitz de voordeur van zijn appartement achter zich dicht en beende over de galerij van het complex naar de lift. In de hoop dat het ding sneller zou komen, drukte hij een paar keer achter elkaar op het knopje bij de deuren. Ongeduldig tikte hij met de punt van zijn schoen op de vloer, terwijl hij strak naar de nummertjes op het schermpje boven de deuren keek. Zodra het scherm versprong van nummer negen naar nummer tien, ging hij nog dichter bij de liftdeuren staan. Toen ze langzaam open schoven, zuchtte hij diep.
‘Ik heb hier geen tijd voor,’ murmelde hij ongeduldig.
Om maar iets te doen te hebben terwijl de lift naar beneden zoefde, keek hij onderzoekend rond. Hij zuchtte nog eens en rolde met zijn ogen toen de deuren in de kelder eindelijk weer open gingen. Gauw sprong hij de gang in en beende naar zijn auto. Met zijn vrije hand viste hij zijn sleutels uit zijn broekzak, haalde zijn auto van het slot en zette, voor hij ging zitten, zijn tas op de passagiersstoel.
Vijf minuten later stond de zwarte Audi al vast op de ringbaan. Geërgerd toeterde Bill, al wist hij dat de andere auto’s er niet sneller van in beweging zouden komen. Hij toeterde echter nog een keer, want misschien werkte het deze keer wel en er was toch niemand die hem door zijn geblindeerde ramen kon zien.
‘Hier heb ik al helemaal geen tijd voor - verdomme!’ bromde de zanger.
Toen hij na enkele minuten nog altijd geen centimeter vooruit was gekomen, haalde hij zijn telefoon uit zijn tas. Hij zette het ding in de handsfreesteun en schakelde de stembesturing in. Hij rolde met zijn ogen, zuchtte nog eens diep en gaf tenslotte echt toe.
‘Bel David,’ sprak hij monotoon.
Zijn telefoon bliepte om hem te laten weten dat hij naar het juiste contact zocht. Tenslotte hoorde Bill de telefoon overgaan.
‘Bill, waar ben je?’ zei David meteen.
De zanger zuchtte luid.
‘Het is niet mijn schuld: ik sta in de file,’ antwoordde hij geïrriteerd.
Er klonk wat vervormd gebrom.
‘Waar?’
‘Op de ringbaan, waar anders? Luister, ik kom niet op tijd, oké? Kan Tom niet gewoon beginnen?’
‘Bill!’ riep David zo hard dat het de lijn deed kraken. ‘Jij bent de frontman, ze willen jou dit horen vertellen!’
‘Ik ben niet magisch, dus dat is dan heel jammer!’ riep Bill terug.
Hij hoorde David zuchten.
‘Probeer hier zo snel mogelijk te zijn, oké? Ik probeer wel wat te rekken,’ zei hij tenslotte.
Bill humde.
‘Ik kan niks beloven,’ verzuchtte hij.
Toen de verbinding werd verbroken, sloeg de zanger met zijn vlakke hand nog eens op het stuur. Om zich heen hoorde hij enkele andere automobilisten ook toeteren en schudde verslagen zijn hoofd. Voor eens had hij deze ochtend op schema gelegen en de kans gehad op tijd te komen – natuurlijk werd het hem niet gegund.
[500 woorden]
Op tijd
Thermosfles in zijn hand, sleutels in zijn broekzak en telefoon en portemonnee in zijn tas. Gehaast trok Bill Kaulitz de voordeur van zijn appartement achter zich dicht en beende over de galerij van het complex naar de lift. In de hoop dat het ding sneller zou komen, drukte hij een paar keer achter elkaar op het knopje bij de deuren. Ongeduldig tikte hij met de punt van zijn schoen op de vloer, terwijl hij strak naar de nummertjes op het schermpje boven de deuren keek. Zodra het scherm versprong van nummer negen naar nummer tien, ging hij nog dichter bij de liftdeuren staan. Toen ze langzaam open schoven, zuchtte hij diep.
‘Ik heb hier geen tijd voor,’ murmelde hij ongeduldig.
Om maar iets te doen te hebben terwijl de lift naar beneden zoefde, keek hij onderzoekend rond. Hij zuchtte nog eens en rolde met zijn ogen toen de deuren in de kelder eindelijk weer open gingen. Gauw sprong hij de gang in en beende naar zijn auto. Met zijn vrije hand viste hij zijn sleutels uit zijn broekzak, haalde zijn auto van het slot en zette, voor hij ging zitten, zijn tas op de passagiersstoel.
Vijf minuten later stond de zwarte Audi al vast op de ringbaan. Geërgerd toeterde Bill, al wist hij dat de andere auto’s er niet sneller van in beweging zouden komen. Hij toeterde echter nog een keer, want misschien werkte het deze keer wel en er was toch niemand die hem door zijn geblindeerde ramen kon zien.
‘Hier heb ik al helemaal geen tijd voor - verdomme!’ bromde de zanger.
Toen hij na enkele minuten nog altijd geen centimeter vooruit was gekomen, haalde hij zijn telefoon uit zijn tas. Hij zette het ding in de handsfreesteun en schakelde de stembesturing in. Hij rolde met zijn ogen, zuchtte nog eens diep en gaf tenslotte echt toe.
‘Bel David,’ sprak hij monotoon.
Zijn telefoon bliepte om hem te laten weten dat hij naar het juiste contact zocht. Tenslotte hoorde Bill de telefoon overgaan.
‘Bill, waar ben je?’ zei David meteen.
De zanger zuchtte luid.
‘Het is niet mijn schuld: ik sta in de file,’ antwoordde hij geïrriteerd.
Er klonk wat vervormd gebrom.
‘Waar?’
‘Op de ringbaan, waar anders? Luister, ik kom niet op tijd, oké? Kan Tom niet gewoon beginnen?’
‘Bill!’ riep David zo hard dat het de lijn deed kraken. ‘Jij bent de frontman, ze willen jou dit horen vertellen!’
‘Ik ben niet magisch, dus dat is dan heel jammer!’ riep Bill terug.
Hij hoorde David zuchten.
‘Probeer hier zo snel mogelijk te zijn, oké? Ik probeer wel wat te rekken,’ zei hij tenslotte.
Bill humde.
‘Ik kan niks beloven,’ verzuchtte hij.
Toen de verbinding werd verbroken, sloeg de zanger met zijn vlakke hand nog eens op het stuur. Om zich heen hoorde hij enkele andere automobilisten ook toeteren en schudde verslagen zijn hoofd. Voor eens had hij deze ochtend op schema gelegen en de kans gehad op tijd te komen – natuurlijk werd het hem niet gegund.
[500 woorden]
xDevilBitch zei op 10 sep 2015 - 23:29:
Idunno, mate. Het is iets.
Racen naar huis
Op maandag had Mako naast zich gekeken en tot zijn verbazing moeten concluderen dat Korra er niet meer was. Ja, de gedimde lampen en monotone stem van de professor hadden hem slaperig gemaakt, maar hij was toch niet zo diep weggezakt dat hij Korra’s vertrek helemaal gemist had?
Kennelijk toch wel. Rijen studenten dromden over de trap naar beneden, de zaal uit, maar tussen de hoofden spotte hij Korra’s donkere haar niet. Zijn gefronste wenkbrauwen weerspiegelden in zijn smartphonescherm terwijl hij zich met de meute mee naar buiten liet voeren. Snel tikte hij een berichtje naar zijn beste vriendin.
Ze reageerde wel - uiteindelijk. Het was uren later en Mako zat diep over zijn studieboeken gebogen. Normaal zou hij het geluid uitgezet hebben om de verleiding zo klein mogelijk te houden, maar momenteel vond hij Korra’s vreemde gedrag iets belangrijker. Ze was nog nooit eerder weggegaan zonder iets van zich te laten horen.
Toen hij haar er ‘s avonds naar vroeg, verontschuldigde ze zich enkel met “ik bedacht me plotseling dat ik iets moest doen, sorry.” Hij had het daarbij gelaten. Korra was wel vaker een tikje chaotisch.
Maar de dagen erna was ze bijna net zo snel weer verdwenen. Hij was haar niet meer van het ene op het andere moment kwijt, maar voor rustig rondhangen met een beker koffie, wat ze normaal deden, had ze plotseling geen tijd. “Korra, relax, de examens zijn nog mijlenver weg!” riep hij haar op donderdag na. Ze reageerde echter niet.
Toen ze ook na het college van vrijdagmiddag meteen wegliep, had Mako er genoeg van gehad. Hij was wel met hun vriendengroep meegegaan om iets te gaan drinken, maar na één glas stond hij alweer op, excuseerde zich en pakte de bus naar Korra’s kamer.
Ze leek te schrikken toen ze de deur opendeed. “Ha, Mako! Wat doe jij hier?”
“Hé. We gingen wat drinken in de stad, maar je was meteen weg. Wil je misschien toch komen?” Eigenlijk wist hij al wat haar antwoord zou zijn, maar toch zette hij zijn vraag kracht bij met: “Er was geen bal aan zonder jou.”
“Sorry, ik kan niet!” zei Korra meteen. “Te druk, je kent het wel.”
“Korra, gaat het wel goed? Je hebt de hele week al zo’n haast om weg te komen na de colleges, hebt geen tijd om af te spreken. Is er iets?”
“Nee, dan had ik dat toch wel gezegd,” zei ze geïrriteerd.
Mako zuchtte. “Mag ik misschien binnenkomen? Ik heb toch niet zo’n zin om terug te gaan naar de stad.”
Korra leek te aarzelen. “Nou…”
“Er is dus wel iets. Waarom ontloop je me?”
“Ik ontloop je niet! Kom maar binnen.”
Met opgetrokken wenkbrauwen volgde hij haar. De kamer zag er niet anders uit dan anders: rommelig, met haar studieboeken als een onaangeraakte stapel in de hoek.
“Oké, dit klinkt misschien een beetje stom,” begon ze zacht, “maar ik moet je aan iemand voorstellen. Mako, dit is Asami.” De wereldberoemde autocoureur zwaaide vanaf het beeldscherm naar hem.
500 woorden
Idunno, mate. Het is iets.
Racen naar huis
Op maandag had Mako naast zich gekeken en tot zijn verbazing moeten concluderen dat Korra er niet meer was. Ja, de gedimde lampen en monotone stem van de professor hadden hem slaperig gemaakt, maar hij was toch niet zo diep weggezakt dat hij Korra’s vertrek helemaal gemist had?
Kennelijk toch wel. Rijen studenten dromden over de trap naar beneden, de zaal uit, maar tussen de hoofden spotte hij Korra’s donkere haar niet. Zijn gefronste wenkbrauwen weerspiegelden in zijn smartphonescherm terwijl hij zich met de meute mee naar buiten liet voeren. Snel tikte hij een berichtje naar zijn beste vriendin.
Ze reageerde wel - uiteindelijk. Het was uren later en Mako zat diep over zijn studieboeken gebogen. Normaal zou hij het geluid uitgezet hebben om de verleiding zo klein mogelijk te houden, maar momenteel vond hij Korra’s vreemde gedrag iets belangrijker. Ze was nog nooit eerder weggegaan zonder iets van zich te laten horen.
Toen hij haar er ‘s avonds naar vroeg, verontschuldigde ze zich enkel met “ik bedacht me plotseling dat ik iets moest doen, sorry.” Hij had het daarbij gelaten. Korra was wel vaker een tikje chaotisch.
Maar de dagen erna was ze bijna net zo snel weer verdwenen. Hij was haar niet meer van het ene op het andere moment kwijt, maar voor rustig rondhangen met een beker koffie, wat ze normaal deden, had ze plotseling geen tijd. “Korra, relax, de examens zijn nog mijlenver weg!” riep hij haar op donderdag na. Ze reageerde echter niet.
Toen ze ook na het college van vrijdagmiddag meteen wegliep, had Mako er genoeg van gehad. Hij was wel met hun vriendengroep meegegaan om iets te gaan drinken, maar na één glas stond hij alweer op, excuseerde zich en pakte de bus naar Korra’s kamer.
Ze leek te schrikken toen ze de deur opendeed. “Ha, Mako! Wat doe jij hier?”
“Hé. We gingen wat drinken in de stad, maar je was meteen weg. Wil je misschien toch komen?” Eigenlijk wist hij al wat haar antwoord zou zijn, maar toch zette hij zijn vraag kracht bij met: “Er was geen bal aan zonder jou.”
“Sorry, ik kan niet!” zei Korra meteen. “Te druk, je kent het wel.”
“Korra, gaat het wel goed? Je hebt de hele week al zo’n haast om weg te komen na de colleges, hebt geen tijd om af te spreken. Is er iets?”
“Nee, dan had ik dat toch wel gezegd,” zei ze geïrriteerd.
Mako zuchtte. “Mag ik misschien binnenkomen? Ik heb toch niet zo’n zin om terug te gaan naar de stad.”
Korra leek te aarzelen. “Nou…”
“Er is dus wel iets. Waarom ontloop je me?”
“Ik ontloop je niet! Kom maar binnen.”
Met opgetrokken wenkbrauwen volgde hij haar. De kamer zag er niet anders uit dan anders: rommelig, met haar studieboeken als een onaangeraakte stapel in de hoek.
“Oké, dit klinkt misschien een beetje stom,” begon ze zacht, “maar ik moet je aan iemand voorstellen. Mako, dit is Asami.” De wereldberoemde autocoureur zwaaide vanaf het beeldscherm naar hem.
500 woorden
Welkom bij de 500 Challenge! Week 3 inmiddels, so let's go!
B E L A N G R I J K
- Post de stukjes die je schrijft (tussen de 450 en 550 woorden) in dit topic. Anders telt het niet.
[- Als je niet online kunt komen maar wel iets geschreven hebt, stuur dan een foto via Whatsapp of zo, in pb kun je om nummers vragen.]
- Heb heel erg veel plezier.
P R O M P T S
- maandag: time warp! Personage(s) A/B/C/etc. gaat/gaan (figuurlijk) tijdreizen.
- dinsdag: snel! Wat doet/doen personage(s) A/B/C/etc. in slechts tien minuten?
- woensdag: gebruik de zin: “Het is tijd.”
- donderdag: haast! Personage A heeft geen tijd voor… wie/wat? En waarom?
- vrijdag: wacht! Personage A wacht op personage(s) B/C/D/etc.
- zaterdag: bedtijd! Personage(s) A/B/C/etc. is/zijn ’s nachts nog buiten.
- zondag: personage A denkt te kunnen genieten van een rustige zondagmiddag. Personage(s) B/C/D/etc. komt/komen zijn/haar rust verstoren.
T U S S E N S T A N D
1. Bo - 9,7
1. Daan - 9,7
1. Elise - 9,7
1. Julia - 9,7
5. Dezh - 9,6
5. Kayley - 9,6
7. Roos - 6,6
8. Iv - 4,4
9. Merula - 3,3
10. Kirsten - 1,1