Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » [500] Week #2
[500] Week #2
Eliros zei op 3 sep 2015 - 18:21:
Aquaris
M.v.T. Classificatie: XXX
...verkiest vijvers boven meren. Gedurende de wintermaanden kan een mozaïek aan stenen en dergelijke voorwerpen in het ijs op de aanwezigheid van een nest duiden...
Ze had haar zoektocht maanden geleden opgegeven, geaccepteerd dat ze haar ring nooit meer terug zou vinden. Ze hadden hem vervangen, natuurlijk, maar het was niet hetzelfde. Als ze naar haar ringvinger keek zag ze weliswaar een ring die sprekend op het origineel leek, maar het idee dat het niet degene was die hij ooit om haar vinger had geschoven bleef aan haar knagen.
Als ze nou eens wist waar ze hem had verloren...
Maar Loena, een warhoofd van nature, kon het zich niet meer herinneren, hoe lang en hard ze ook nadacht.
Het kwam dan ook als een verrassing toen ze op een koude decemberochtend door de tuin wandelde en toevallig een blik op de vijver wierp. Dat er een nest Aquari inzat had ze een aantal winters terug al ondervonden, maar het was voor het eerst deze winter dat ze aan de rand door haar knieën zakte en hun kunstwerk van dit jaar bewonderde. Deze keer waren ze voor golven gegaan. Loena bekeek het tafereel met een glimlach.
Ze stond op het punt om de kou weer uit te vluchten toen hij zijn hoofd uit de achterdeur stak en haar vertelde dat er thee was, maar iets trok haar blik weer terug naar het ijs. Ze boog iets verder naar voren, bekeek de bevroren kiezeltjes en schelpen eens goed.
Eerst zag ze het niet, hoe goed ze ook keek, maar toen...
Hij stond nog steeds half buiten, armen ongeduldig over elkaar geslagen.
“Draco!” riep ze hem toe. Ze gebaarde dat hij moest komen. Dat deed hij met tegenzin.
“Hm?” Hij kwam achter haar tot stilstand, armen nog steeds over elkaar geslagen, maar deze keer om zichzelf warm te houden.
“Mijn trouwring.” Ze wees naar het ijs.
Draco boog zich voorover, keek eens goed. Hij schudde uiteindelijk zijn hoofd. “Ik zie alleen maar stenen.”
Ze greep hem bij zijn hand, trok hem naar beneden tot hij met zijn knieën in de sneeuw zakte, en wees nog eens. “Kijk. Daar.”
Hij keek nog eens en zag toen wat Loena bedoelde. Haar trouwring zat inderdaad vast in het ijs, bij een vlak met witte steentjes. Hij fronste. “Maar je hebt accio ontelbare keren gebruikt, zelfs voordat de vijver bevroor. Ik snap het niet.”
Loena haalde haar schouders op, duidelijk meer geïnteresseerd in het feit dat haar ring deel uitmaakte van het kunstwerk dan de onverklaarbare reden waarom ze hem niet eerder had gevonden.
Hij pakte zijn stok tevoorschijn, wees op de ring.
“Nee!” ze pakte zijn pols vast en trok zijn stok weg. “Dan klopt het plaatje niet meer.”
Hij zuchtte. “Wil je je ring terug?”
Ze dacht even na. Uiteindelijk knikte ze.
“Nou dan.” Hij wees weer op het ijs.
“Wacht!”
Hij liet zijn stok zakken, zuchtte zo diep als hij kon en keek toe terwijl ze in de sneeuw begon te graven.
“Moet dat nou? Doe dan in ieder geval je handschoenen aan,” mopperde hij.
Uiteindelijk kwam ze terug met een steen ter grootte van haar ring. “Wisseltruc,” verkondigde ze.
Hij rolde alleen maar met zijn ogen.
Aquaris
M.v.T. Classificatie: XXX
...verkiest vijvers boven meren. Gedurende de wintermaanden kan een mozaïek aan stenen en dergelijke voorwerpen in het ijs op de aanwezigheid van een nest duiden...
Ze had haar zoektocht maanden geleden opgegeven, geaccepteerd dat ze haar ring nooit meer terug zou vinden. Ze hadden hem vervangen, natuurlijk, maar het was niet hetzelfde. Als ze naar haar ringvinger keek zag ze weliswaar een ring die sprekend op het origineel leek, maar het idee dat het niet degene was die hij ooit om haar vinger had geschoven bleef aan haar knagen.
Als ze nou eens wist waar ze hem had verloren...
Maar Loena, een warhoofd van nature, kon het zich niet meer herinneren, hoe lang en hard ze ook nadacht.
Het kwam dan ook als een verrassing toen ze op een koude decemberochtend door de tuin wandelde en toevallig een blik op de vijver wierp. Dat er een nest Aquari inzat had ze een aantal winters terug al ondervonden, maar het was voor het eerst deze winter dat ze aan de rand door haar knieën zakte en hun kunstwerk van dit jaar bewonderde. Deze keer waren ze voor golven gegaan. Loena bekeek het tafereel met een glimlach.
Ze stond op het punt om de kou weer uit te vluchten toen hij zijn hoofd uit de achterdeur stak en haar vertelde dat er thee was, maar iets trok haar blik weer terug naar het ijs. Ze boog iets verder naar voren, bekeek de bevroren kiezeltjes en schelpen eens goed.
Eerst zag ze het niet, hoe goed ze ook keek, maar toen...
Hij stond nog steeds half buiten, armen ongeduldig over elkaar geslagen.
“Draco!” riep ze hem toe. Ze gebaarde dat hij moest komen. Dat deed hij met tegenzin.
“Hm?” Hij kwam achter haar tot stilstand, armen nog steeds over elkaar geslagen, maar deze keer om zichzelf warm te houden.
“Mijn trouwring.” Ze wees naar het ijs.
Draco boog zich voorover, keek eens goed. Hij schudde uiteindelijk zijn hoofd. “Ik zie alleen maar stenen.”
Ze greep hem bij zijn hand, trok hem naar beneden tot hij met zijn knieën in de sneeuw zakte, en wees nog eens. “Kijk. Daar.”
Hij keek nog eens en zag toen wat Loena bedoelde. Haar trouwring zat inderdaad vast in het ijs, bij een vlak met witte steentjes. Hij fronste. “Maar je hebt accio ontelbare keren gebruikt, zelfs voordat de vijver bevroor. Ik snap het niet.”
Loena haalde haar schouders op, duidelijk meer geïnteresseerd in het feit dat haar ring deel uitmaakte van het kunstwerk dan de onverklaarbare reden waarom ze hem niet eerder had gevonden.
Hij pakte zijn stok tevoorschijn, wees op de ring.
“Nee!” ze pakte zijn pols vast en trok zijn stok weg. “Dan klopt het plaatje niet meer.”
Hij zuchtte. “Wil je je ring terug?”
Ze dacht even na. Uiteindelijk knikte ze.
“Nou dan.” Hij wees weer op het ijs.
“Wacht!”
Hij liet zijn stok zakken, zuchtte zo diep als hij kon en keek toe terwijl ze in de sneeuw begon te graven.
“Moet dat nou? Doe dan in ieder geval je handschoenen aan,” mopperde hij.
Uiteindelijk kwam ze terug met een steen ter grootte van haar ring. “Wisseltruc,” verkondigde ze.
Hij rolde alleen maar met zijn ogen.
MyReflection zei op 3 sep 2015 - 19:01:
Let it Snow
Clary slaat haar mantel stevig om haar heen. De gure wind waait hard tegen haar aan. Jace loopt een paar meter voor haar. Hij kijkt regelmatig achterom of zij hem nog volgt. Iets wat ze trouw blijft doen. Nadat hij heeft gecontroleerd of ze er nog steeds is, speurt hij de omgeving weer af. Zijn blik is zo scherp als een havik. Naast hun tweeën is er verder niemand op de onbewoonde vlakte die het sneeuwland met zich meebrengt.
Naarmate ze verder lopen, begint de lucht te betrekken. Clary kijkt angstig om haar heen. Nergens ziet ze enige beschutting. De sneeuwvlakte is zo leeg als iets. En ze verwacht ook niet dat daar snel verandering in komt. Ze ziet al uren niets om haar heen. Ze snapt ook niet hoe Jace weet dat ze de juiste kant oplopen. Ze ziet hem een paar blikken naar de lucht werpen en voelt zich nog onrustiger worden.
Haar voorgevoel blijkt te kloppen op het moment dat de eerste sneeuwvlokken naar beneden vallen. Vlokje voor vlokje valt rustig en sierlijk naar beneden. Het is een prachtig schouwspel. De wind speelt met de vlokjes en laat ze dansen. Plots veranderen de vlokjes in grotere vlokken. De wind gaat weer harder waaien. Clary krijgt volop een aantal sneeuwvlokken in haar gezicht. Ze voelt de wind snijden en kijkt paniekerig om haar heen. De harde sneeuwval maakt het onmogelijk om vooruit te kijken. Ze ziet nog net een schim van Jace. Ze probeert sneller richting hem te lopen om de afstand in te halen. Maar als ze dan opkijkt, ziet ze hem helemaal niet meer.
‘Jace,’ roept ze hard. ‘Waar ben je.’ Niet veel later voelt ze zijn vertrouwde hand op haar bovenarm. Hij pakt haar vast en trekt haar mee.
‘Kom hierheen.’ Ze laat zich leiden. Dan neemt de sneeuwval af, totdat hij helemaal stopt. Clary kijkt voorzichtig om haar heen en ziet dat ze in een soort grot staat. Voorbij de ingang lijkt het nog harder te stormen.
‘Het lijkt erop dat we hier moeten schuilen totdat de sneeuwstorm voorbij is. Het is onmogelijk om zo het juiste pad te bepalen.’ Clary knikt.
‘Ik vind het al knap dat je deze grot hebt gevonden. Ik kon helemaal niets meer zien.’
‘Dat had ik door ja. Gelukkig ben je veilig.’ Hij neemt haar in zijn armen.
‘Ik ga op verkenning uit.’ Clary loopt na de omhelzing een stukje de grot in. Het heksenlicht verlicht de randen. Alles om haar heen is van ijs gemaakt. Plots valt haar oog op iets. Het zijn donkere randen in een van de ijsblokken. Als ze dichterbij komt lijkt het een kistje te zijn. Ze pakt het ijsblok op en loopt er mee naar Jace die ondertussen een vuur heeft gemaakt. Hij kijkt naar het vreemde ding in haar handen. Meteen pakt hij zijn cilinder om het ijs te verwijderen. Het werkt niet. Clary hangt het boven het ijs en langzaam smelt het ijs. Daarna kunnen ze eindelijk het kistje openen.
- 500 woorden -
Let it Snow
Clary slaat haar mantel stevig om haar heen. De gure wind waait hard tegen haar aan. Jace loopt een paar meter voor haar. Hij kijkt regelmatig achterom of zij hem nog volgt. Iets wat ze trouw blijft doen. Nadat hij heeft gecontroleerd of ze er nog steeds is, speurt hij de omgeving weer af. Zijn blik is zo scherp als een havik. Naast hun tweeën is er verder niemand op de onbewoonde vlakte die het sneeuwland met zich meebrengt.
Naarmate ze verder lopen, begint de lucht te betrekken. Clary kijkt angstig om haar heen. Nergens ziet ze enige beschutting. De sneeuwvlakte is zo leeg als iets. En ze verwacht ook niet dat daar snel verandering in komt. Ze ziet al uren niets om haar heen. Ze snapt ook niet hoe Jace weet dat ze de juiste kant oplopen. Ze ziet hem een paar blikken naar de lucht werpen en voelt zich nog onrustiger worden.
Haar voorgevoel blijkt te kloppen op het moment dat de eerste sneeuwvlokken naar beneden vallen. Vlokje voor vlokje valt rustig en sierlijk naar beneden. Het is een prachtig schouwspel. De wind speelt met de vlokjes en laat ze dansen. Plots veranderen de vlokjes in grotere vlokken. De wind gaat weer harder waaien. Clary krijgt volop een aantal sneeuwvlokken in haar gezicht. Ze voelt de wind snijden en kijkt paniekerig om haar heen. De harde sneeuwval maakt het onmogelijk om vooruit te kijken. Ze ziet nog net een schim van Jace. Ze probeert sneller richting hem te lopen om de afstand in te halen. Maar als ze dan opkijkt, ziet ze hem helemaal niet meer.
‘Jace,’ roept ze hard. ‘Waar ben je.’ Niet veel later voelt ze zijn vertrouwde hand op haar bovenarm. Hij pakt haar vast en trekt haar mee.
‘Kom hierheen.’ Ze laat zich leiden. Dan neemt de sneeuwval af, totdat hij helemaal stopt. Clary kijkt voorzichtig om haar heen en ziet dat ze in een soort grot staat. Voorbij de ingang lijkt het nog harder te stormen.
‘Het lijkt erop dat we hier moeten schuilen totdat de sneeuwstorm voorbij is. Het is onmogelijk om zo het juiste pad te bepalen.’ Clary knikt.
‘Ik vind het al knap dat je deze grot hebt gevonden. Ik kon helemaal niets meer zien.’
‘Dat had ik door ja. Gelukkig ben je veilig.’ Hij neemt haar in zijn armen.
‘Ik ga op verkenning uit.’ Clary loopt na de omhelzing een stukje de grot in. Het heksenlicht verlicht de randen. Alles om haar heen is van ijs gemaakt. Plots valt haar oog op iets. Het zijn donkere randen in een van de ijsblokken. Als ze dichterbij komt lijkt het een kistje te zijn. Ze pakt het ijsblok op en loopt er mee naar Jace die ondertussen een vuur heeft gemaakt. Hij kijkt naar het vreemde ding in haar handen. Meteen pakt hij zijn cilinder om het ijs te verwijderen. Het werkt niet. Clary hangt het boven het ijs en langzaam smelt het ijs. Daarna kunnen ze eindelijk het kistje openen.
- 500 woorden -
1Dzayn zei op 3 sep 2015 - 20:42:
500 woorden
Het is lang geleden dat het meer bevroren is geweest. De laatste keer was in Harry’s eerste jaar op Zweinstein en nu zit hij al in de vijfde. Hij neemt er dus het beste van en bind de schaatsen onder. Er zijn al andere tovenaars op de plas, allen lachend en zwierend met vrienden. Sommigen hebben hun schaatsen zo betoverd dat zij vrolijke kleuren achterlaten. Harry glimlacht en gaat wankel staan. Voorzichtig maakt hij de eerste slag, krijgt er dan al snel plezier in. Vroeger, toen hij nog bij de Duffelingen woonde, heeft hij wel vaker geschaatst. Dit was dan wel op te kleine schaatsen, in te weinig lagen kleding, maar hij kan het wel.
Harry glimlacht, begint snellere en grotere slagen te maken. Met een grijns op zijn gezicht manoeuvreert hij tussen de andere Zweinsteiners door, maakt een paar cirkels. Hij raakt wat verder van de groep gedaan, maar hij vindt het niet erg. Hermelien is binnen aan het studeren en Ron heeft hij de hele dag al niet gezien, dus hij is alleen. Hij schaatst wat meer richting de kant, struikelt dan over een hobbel in het ijs en gaat plat. Hij schuift wat door, bijt op zijn tanden en komt tot stilstand. Even blijft hij liggen, dan krabbelt hij weer overeind. Hij klopt zich af en schaatst voorzichtig richting de hobbel. Hij hurkt, veegt het schoon.
‘Heu.’ Hij buigt zich wat voorover, observeert het.
‘Een ei.’
Zodra hij zich nog wat verder voorover wilt buigen, klinkt de stem van Ron.
‘Pas op!’
Harry duikt snel weg en Ron knalt met een harde klap op het ijs als hij over zijn eigen voeten struikelt. De roodharige jongen blijft even stil liggen, zucht dan diep. Harry lacht zachtjes.
‘Hee, wat is dat?’ vraagt Ron zodra hij weer overeind is gekrabbeld. De jongen buigt zich ook over het ei.
‘Het is een ei,’ zegt hij dan verbaasd. Harry knikt en Ron kijkt het aan.
‘We moeten het eruit halen.’
Harry kijkt hem verbaasd aan. ‘Wat? Waarom?’
‘Het is een drakenei. Ik herken ze uit de boeken voor Hagrid’s lessen.’
Harry kijkt nog verbaasder, schudt het dan van zich af. ‘Weet je het zeker?’
Ron knikt en Harry kijkt hem even aan. Dan knikt hij. ‘Goed. We halen het eruit en brengen het naar Hagrid.’
Ron begint meteen met de teen van zijn schaats rond het ei te hakken en Harry voegt zich er snel bij.
Al snel is het ei los en Harry pakt het voorzichtig uit het water. Hij wikkelt zijn Griffoendor sjaal rond het ding en kijkt Ron dan aan.
‘We moeten dit zo snel mogelijk bij Hagrid krijgen. We weten niet hoe lang het al in het ijs zit.’
Ron knikt en de twee beginnen weer richting de kant te schaatsen. Harry soepel, Ron wat minder, maar uiteindelijk komen ze er wel.
Ze schoppen hun schaatsen uit en rennen richting Hagrid’s hut. Ze overhandigen het ei aan Hagrid en hij belooft ze er goed voor te zorgen.
500 woorden
Het is lang geleden dat het meer bevroren is geweest. De laatste keer was in Harry’s eerste jaar op Zweinstein en nu zit hij al in de vijfde. Hij neemt er dus het beste van en bind de schaatsen onder. Er zijn al andere tovenaars op de plas, allen lachend en zwierend met vrienden. Sommigen hebben hun schaatsen zo betoverd dat zij vrolijke kleuren achterlaten. Harry glimlacht en gaat wankel staan. Voorzichtig maakt hij de eerste slag, krijgt er dan al snel plezier in. Vroeger, toen hij nog bij de Duffelingen woonde, heeft hij wel vaker geschaatst. Dit was dan wel op te kleine schaatsen, in te weinig lagen kleding, maar hij kan het wel.
Harry glimlacht, begint snellere en grotere slagen te maken. Met een grijns op zijn gezicht manoeuvreert hij tussen de andere Zweinsteiners door, maakt een paar cirkels. Hij raakt wat verder van de groep gedaan, maar hij vindt het niet erg. Hermelien is binnen aan het studeren en Ron heeft hij de hele dag al niet gezien, dus hij is alleen. Hij schaatst wat meer richting de kant, struikelt dan over een hobbel in het ijs en gaat plat. Hij schuift wat door, bijt op zijn tanden en komt tot stilstand. Even blijft hij liggen, dan krabbelt hij weer overeind. Hij klopt zich af en schaatst voorzichtig richting de hobbel. Hij hurkt, veegt het schoon.
‘Heu.’ Hij buigt zich wat voorover, observeert het.
‘Een ei.’
Zodra hij zich nog wat verder voorover wilt buigen, klinkt de stem van Ron.
‘Pas op!’
Harry duikt snel weg en Ron knalt met een harde klap op het ijs als hij over zijn eigen voeten struikelt. De roodharige jongen blijft even stil liggen, zucht dan diep. Harry lacht zachtjes.
‘Hee, wat is dat?’ vraagt Ron zodra hij weer overeind is gekrabbeld. De jongen buigt zich ook over het ei.
‘Het is een ei,’ zegt hij dan verbaasd. Harry knikt en Ron kijkt het aan.
‘We moeten het eruit halen.’
Harry kijkt hem verbaasd aan. ‘Wat? Waarom?’
‘Het is een drakenei. Ik herken ze uit de boeken voor Hagrid’s lessen.’
Harry kijkt nog verbaasder, schudt het dan van zich af. ‘Weet je het zeker?’
Ron knikt en Harry kijkt hem even aan. Dan knikt hij. ‘Goed. We halen het eruit en brengen het naar Hagrid.’
Ron begint meteen met de teen van zijn schaats rond het ei te hakken en Harry voegt zich er snel bij.
Al snel is het ei los en Harry pakt het voorzichtig uit het water. Hij wikkelt zijn Griffoendor sjaal rond het ding en kijkt Ron dan aan.
‘We moeten dit zo snel mogelijk bij Hagrid krijgen. We weten niet hoe lang het al in het ijs zit.’
Ron knikt en de twee beginnen weer richting de kant te schaatsen. Harry soepel, Ron wat minder, maar uiteindelijk komen ze er wel.
Ze schoppen hun schaatsen uit en rennen richting Hagrid’s hut. Ze overhandigen het ei aan Hagrid en hij belooft ze er goed voor te zorgen.
xNadezhda zei op 3 sep 2015 - 21:23:
548.
Met zijn blik op de grond voor zijn voeten liep Gustav langs het dichtgevroren Grote Meer. Voor buitenstaanders leek het misschien alsof hij met hangende schouders en een pesthumeur steentjes voor zich uitschopte, maar in werkelijkheid zochten zijn ogen elke centimeter van het ijs op het smalle strand af. Bij elk stukje dat iets meer glinsterde dan de omringende centimeters bleef hij staan en porde met een twijg in het ijs. Tot nu toe had hij zijn Klassenoudstebadge echter nog niet gevonden.
Knorrig dook Gustav weg in de kraag van zijn wintermantel en schopte een steentje voor zich uit. Het was allemaal Bills schuld. Als de Zwadderaar niet per se een sneeuwballengevecht met de Griffoendors aan had moeten gaan, had híj nu zijn badge gewoon nog gehad. Maar nee – Bill kon de provocaties van Andreas en zijn maatjes niet van zich afschudden en Tom moest natuurlijk voor zijn tweelingbroertje in de bres springen en Georg vond sneeuwballengevechten gewoon grappig, hij zat er niet mee dat het meer een wie-kan-zo-snel-mogelijk-wingardium-leviosa-roepen-gevecht was geworden. Zeker niet omdat hij als enige geoefend was in non-verbale spreuken en bijgevolg iedereen te snel af was.
Als alledrie zijn vrienden meededen, kon Gustav natuurlijk niet achterblijven. Hij wilde niet achterblijven. Hij wilde alleen dat de sneeuwprojectielen niet zijn badge van zijn mantel hadden geslagen. Hij wilde ook dat hij Bills aanbod om te helpen zoeken niet had afgewezen, want het was stervenskoud en de gestaag vallende sneeuw had alle sporen van hun schermutseling met Griffoendor bedekt; hij kon de precieze plek niet meer terugvinden en na een hele hoop diefstallen waren Klassenoudstebadges immuun gemaakt voor accio.
Net toen Gustav stil bleef staan, peinzend uitkijkend over het zwarte ijs van het Meer, klonk er achter hem een harde knal. Met een kleine luchtsprong draaide hij zich om. Twee kogelronde knalblauwe ogen staarden onschuldig naar hem omhoog. Een huis-elf, gekleed in het geblokte-theedoekuniform van Zweinstein.
‘Hé, Foelie,’ zei Gustav. ‘Wat doe jij hier?’
Wonen naast de keukens had zo zijn voordelen. Gustav kende heel wat huis-elfen bij naam en wist dat ze nog meer geneigd waren om te helpen als ze met die naam werden aangesproken. Foelie kwam soms zelfs ongevraagd koekjes en warme melk brengen in de leerlingenkamer van Huffelpuf.
De elf hield een emmertje en een kleine bijl omhoog. ‘Ik heb reuzeninktvisdienst,’ piepte hij opgewekt. ‘Een luik maken in het ijs en eten brengen.’
‘Een belangrijke taak,’ knikte Gustav ernstig. ‘Zeg, Foelie. Kunnen huis-elfen dingen sommeren als tovenaars dat niet kunnen?’
‘Bent u iets kwijt, meneer Schäfer?’ vroeg de huis-elf, terwijl hij voorzichtig het ijs op stapte. Ondanks zijn blote voetjes leek de kou hem niet te deren. Gustav vertelde hem kort het verhaal van Bill en de Griffoendors en Foelie kneep geconcentreerd zijn enorme ogen samen. Even flapperden zijn oren in de stevige bries – toen knipte hij met zijn vingers.
Er klonk een tweede knal en Gustav sprong achteruit. Zijn badge kwam aangeschoten over het ijs, remde veel te laat af en verdween in een berg sneeuw op het strand. Foelie krabde verontschuldigend achter een oor, maar Gustav viste de badge zonder aarzelen uit het koude grut en speldde het ding opgelucht weer op zijn mantel.
‘Bedankt, Foelie. En veel succes met de reuzeninktvis.’
De huis-elf maakte glimlachend een buiging. ‘Graag gedaan, meneer Schäfer.’
548.
Met zijn blik op de grond voor zijn voeten liep Gustav langs het dichtgevroren Grote Meer. Voor buitenstaanders leek het misschien alsof hij met hangende schouders en een pesthumeur steentjes voor zich uitschopte, maar in werkelijkheid zochten zijn ogen elke centimeter van het ijs op het smalle strand af. Bij elk stukje dat iets meer glinsterde dan de omringende centimeters bleef hij staan en porde met een twijg in het ijs. Tot nu toe had hij zijn Klassenoudstebadge echter nog niet gevonden.
Knorrig dook Gustav weg in de kraag van zijn wintermantel en schopte een steentje voor zich uit. Het was allemaal Bills schuld. Als de Zwadderaar niet per se een sneeuwballengevecht met de Griffoendors aan had moeten gaan, had híj nu zijn badge gewoon nog gehad. Maar nee – Bill kon de provocaties van Andreas en zijn maatjes niet van zich afschudden en Tom moest natuurlijk voor zijn tweelingbroertje in de bres springen en Georg vond sneeuwballengevechten gewoon grappig, hij zat er niet mee dat het meer een wie-kan-zo-snel-mogelijk-wingardium-leviosa-roepen-gevecht was geworden. Zeker niet omdat hij als enige geoefend was in non-verbale spreuken en bijgevolg iedereen te snel af was.
Als alledrie zijn vrienden meededen, kon Gustav natuurlijk niet achterblijven. Hij wilde niet achterblijven. Hij wilde alleen dat de sneeuwprojectielen niet zijn badge van zijn mantel hadden geslagen. Hij wilde ook dat hij Bills aanbod om te helpen zoeken niet had afgewezen, want het was stervenskoud en de gestaag vallende sneeuw had alle sporen van hun schermutseling met Griffoendor bedekt; hij kon de precieze plek niet meer terugvinden en na een hele hoop diefstallen waren Klassenoudstebadges immuun gemaakt voor accio.
Net toen Gustav stil bleef staan, peinzend uitkijkend over het zwarte ijs van het Meer, klonk er achter hem een harde knal. Met een kleine luchtsprong draaide hij zich om. Twee kogelronde knalblauwe ogen staarden onschuldig naar hem omhoog. Een huis-elf, gekleed in het geblokte-theedoekuniform van Zweinstein.
‘Hé, Foelie,’ zei Gustav. ‘Wat doe jij hier?’
Wonen naast de keukens had zo zijn voordelen. Gustav kende heel wat huis-elfen bij naam en wist dat ze nog meer geneigd waren om te helpen als ze met die naam werden aangesproken. Foelie kwam soms zelfs ongevraagd koekjes en warme melk brengen in de leerlingenkamer van Huffelpuf.
De elf hield een emmertje en een kleine bijl omhoog. ‘Ik heb reuzeninktvisdienst,’ piepte hij opgewekt. ‘Een luik maken in het ijs en eten brengen.’
‘Een belangrijke taak,’ knikte Gustav ernstig. ‘Zeg, Foelie. Kunnen huis-elfen dingen sommeren als tovenaars dat niet kunnen?’
‘Bent u iets kwijt, meneer Schäfer?’ vroeg de huis-elf, terwijl hij voorzichtig het ijs op stapte. Ondanks zijn blote voetjes leek de kou hem niet te deren. Gustav vertelde hem kort het verhaal van Bill en de Griffoendors en Foelie kneep geconcentreerd zijn enorme ogen samen. Even flapperden zijn oren in de stevige bries – toen knipte hij met zijn vingers.
Er klonk een tweede knal en Gustav sprong achteruit. Zijn badge kwam aangeschoten over het ijs, remde veel te laat af en verdween in een berg sneeuw op het strand. Foelie krabde verontschuldigend achter een oor, maar Gustav viste de badge zonder aarzelen uit het koude grut en speldde het ding opgelucht weer op zijn mantel.
‘Bedankt, Foelie. En veel succes met de reuzeninktvis.’
De huis-elf maakte glimlachend een buiging. ‘Graag gedaan, meneer Schäfer.’
Kayley zei op 3 sep 2015 - 22:02:
Ik dacht dat deze dag nog kutter zou worden omdat ik eerst niets geschreven heb. Then I let the angst flow.
Ron loopt met hangend hoofd en schouders het bordes af en schopt tegen de sneeuw, die zo hard aangestampt is door honderden paar voeten dat het niet meegeeft en hij zelfs bijna uitglijdt.
Meteen eigent de kou hem zich toe; zijn vingers en het puntje van zijn neus bevriezen, de rillingen doen hem nog erger beven dan Marcel deed tijdens zijn eerste lessen van Sneep, en zijn gedachten veranderen van waarom ben ik steeds zo kwaad? naar als ik doodvries, ga ik balen als een fluimsteen.
Niet dat hij niet meer kwaad is. Soms lijkt het alsof dat alles is dat hij ooit nog gaat zijn. Niet langer constante jaloezie of een schertsend gevoel van oneerlijkheid; gewoon woede. Steeds weer slaat alles, álles, om naar woede.
Maar zijn bloed kookt niet meer. De wind dunkt zijn temperatuur en zijn temperament in een zee van ijswater. Daarom is hij ook buiten; uiteindelijk dwingt de kou zijn hoofd altijd tot stilte.
Hij wandelt zijn gewoonlijke ronde—over het geplaveide koertje, over het bruggetje, via Hagrids huisje, naar het meer. Zijn voeten doen pijn en zijn sjaal is niet stevig genoeg vastgeknoopt, wind kietelt zijn hals op de meest onaangename manier.
Hij vindt het prima zo.
Soms staat hij op het punt hierover met iemand te praten. Niet Harry; want die zou er niets van snappen. Zeker niet één van zijn broers of Ginny, want dat zou te vreemd zijn. Niet Hermelien, want hoewel zij zo goed is in zich in de schoenen van iemand anders zetten, zal ze het waarschijnlijk niet begrijpen.
Maar iemand. Hij moet iemand kunnen vinden. Dat hij dat nog niet gedaan heeft, maakt hem alleen maar kwader.
Maar niet nu. Nu is hij één opgespannen ijspegel.
Een klein stootje wind en hij breekt uit elkaar.
Hij komt abrupt tot stilstand wanneer hij een schaduw ziet bewegen. Het is nog niet helemaal donker en hij beseft heus wel dat het terrein niet voor hem alleen is, maar deze silhouet zou hij uit duizenden herkennen.
"Viktor?”
De Bulgaar kijkt op van waar hij gehurkt aan de rand van het bevroren meer zit. De norse frons op zijn voorhoofd verdwijnt bijna, maakt bijna plaats voor een glimlach—het is enkel een lichte krulling omhoog van zijn rechtermondhoek, maar Ron herinnert zich de glimlach waarvan hij alleen de hint te zien krijgt vandaag.
“Jullie meer kent vreemde beschermingen,” mompelt hij, met zijn toverstok tikkend op het bijna zwarte ijs. “Daar zit iets.”
Ron, ondanks het kraken van zijn van ijs gemaakte ledematen, knielt naast de jongen—de mán, zijn idool, zijn… niet zíjn—en kijkt. Er zit inderdaad iets, maar in het meer zitten wel meerdere dingen. Dingen die gevaarlijk zijn. Dingen die bijten en knijpen en wurgen. “Je wilt niet weten wat er allemaal in het water zit.”
Daar komt niet eens een grap op terug, het kleinste lachje. De stilte is ijziger dan het winterweer.
Ron staat op om te vertrekken. Zoals hij had verwacht, houdt Viktor hem niet tegen.
Ik dacht dat deze dag nog kutter zou worden omdat ik eerst niets geschreven heb. Then I let the angst flow.
[x]—Niet zíjn—[x]
Ron loopt met hangend hoofd en schouders het bordes af en schopt tegen de sneeuw, die zo hard aangestampt is door honderden paar voeten dat het niet meegeeft en hij zelfs bijna uitglijdt.
Meteen eigent de kou hem zich toe; zijn vingers en het puntje van zijn neus bevriezen, de rillingen doen hem nog erger beven dan Marcel deed tijdens zijn eerste lessen van Sneep, en zijn gedachten veranderen van waarom ben ik steeds zo kwaad? naar als ik doodvries, ga ik balen als een fluimsteen.
Niet dat hij niet meer kwaad is. Soms lijkt het alsof dat alles is dat hij ooit nog gaat zijn. Niet langer constante jaloezie of een schertsend gevoel van oneerlijkheid; gewoon woede. Steeds weer slaat alles, álles, om naar woede.
Maar zijn bloed kookt niet meer. De wind dunkt zijn temperatuur en zijn temperament in een zee van ijswater. Daarom is hij ook buiten; uiteindelijk dwingt de kou zijn hoofd altijd tot stilte.
Hij wandelt zijn gewoonlijke ronde—over het geplaveide koertje, over het bruggetje, via Hagrids huisje, naar het meer. Zijn voeten doen pijn en zijn sjaal is niet stevig genoeg vastgeknoopt, wind kietelt zijn hals op de meest onaangename manier.
Hij vindt het prima zo.
Soms staat hij op het punt hierover met iemand te praten. Niet Harry; want die zou er niets van snappen. Zeker niet één van zijn broers of Ginny, want dat zou te vreemd zijn. Niet Hermelien, want hoewel zij zo goed is in zich in de schoenen van iemand anders zetten, zal ze het waarschijnlijk niet begrijpen.
Maar iemand. Hij moet iemand kunnen vinden. Dat hij dat nog niet gedaan heeft, maakt hem alleen maar kwader.
Maar niet nu. Nu is hij één opgespannen ijspegel.
Een klein stootje wind en hij breekt uit elkaar.
Hij komt abrupt tot stilstand wanneer hij een schaduw ziet bewegen. Het is nog niet helemaal donker en hij beseft heus wel dat het terrein niet voor hem alleen is, maar deze silhouet zou hij uit duizenden herkennen.
"Viktor?”
De Bulgaar kijkt op van waar hij gehurkt aan de rand van het bevroren meer zit. De norse frons op zijn voorhoofd verdwijnt bijna, maakt bijna plaats voor een glimlach—het is enkel een lichte krulling omhoog van zijn rechtermondhoek, maar Ron herinnert zich de glimlach waarvan hij alleen de hint te zien krijgt vandaag.
“Jullie meer kent vreemde beschermingen,” mompelt hij, met zijn toverstok tikkend op het bijna zwarte ijs. “Daar zit iets.”
Ron, ondanks het kraken van zijn van ijs gemaakte ledematen, knielt naast de jongen—de mán, zijn idool, zijn… niet zíjn—en kijkt. Er zit inderdaad iets, maar in het meer zitten wel meerdere dingen. Dingen die gevaarlijk zijn. Dingen die bijten en knijpen en wurgen. “Je wilt niet weten wat er allemaal in het water zit.”
Daar komt niet eens een grap op terug, het kleinste lachje. De stilte is ijziger dan het winterweer.
Ron staat op om te vertrekken. Zoals hij had verwacht, houdt Viktor hem niet tegen.
[x]—500 woorden—[x]
mistyflower zei op 3 sep 2015 - 22:19:
Het zwarte puntje tussen het wit
Daar zat het toch echt. Als spik in een vaatdoek. Als roet in de sneeuw. Als zwarte inkt op perkament. Sofie werd er misselijk van en tegelijkertijd ook erg boos. Het was al zo een rotdag geweest. Ze proefde nog wat vanille achter op haar tong. Ze wou het uitspugen. Maar dat dat kon ze niet maken.
‘Is het niet lekker.’ Dennis keek haar vrolijk aan.
‘Nou, ze hebben een extra ingrediënt toegevoegt.’
‘En je vind dat niet lekker, Sofietje.’
‘Niet echt, nee’
‘Misschien moet je het leren eten.’
‘Ik denk niet dat ik dit ooit lekker ga vinden. Jij ook niet.’
‘Nee?’
‘Echt niet’
‘Weet je het zeker.’ Sofie wierp Dennis een blik toe, die zei dat als hij door zou gaan, dat ze hem het ijs in zijn gezicht zou duwen.
‘Nou, wat is dat o zo geheime ingrediënt?’
‘Hier’ Sofie schoof Dennis haar ijscope toe. Hij bekeek het aandachtig.
‘Nou Sofietje, ik denk niet dat je je zo zou moeten aanstellen. Die zijn harstikken gezond. Lekker veel eiwitten.’
‘O, ja’ Sofie keek Dennis boos aan, maar hij ging gewoon verder.
‘Jazeker, heel veel mensen vinden het zelfs eerder een delicatessen.’
‘Als je dat vind. Eet je het toch lekker zelf op.’ Sofie was nu heel geïrriteerd.
‘Dat is goed,’ En Dennis schepte met de lepel een stuk haast sneeuwwit stuk vanille ijs waar duidelijk een dik zwart puntje in zit. En ja hoor. Met een hap stopt hij het in zijn mond.
‘Mmm, lekker hoor. Maar het is toch wel een vreemde combinatie. Ik vind het niet echt passen bij vanilleijs.’
Sofie kijkt Dennis vol verbazing aan. ‘Man, dat kun je toch niet eten.’
‘Jawel hoor, is erg lekker.’
‘Daar zitten bacteriën aan en zo.’
‘Nee hoor, sofietje’
‘Jewel, dat had ik nog pas over gelezen. Dat wanneer zoiets er in zit dat je dat beter niet kan opeten.’
‘Ach wel nee, Sofietje’
‘Noem me niet zo. En ik heb het echt gelezen, je hebt geen idee waar die dingen zijn geweest.’
‘ Sofiet…Sofie, het is misschien niet het gezondste ,maar je wordt er heus niet ziek van.’
‘Het kan besmet zijn met van allerlei bacterieën en virussen. Je kunt er wel ziek van worden. En ik ga echt niet met jou op de eerste hulp zitten, omdat jij zo stom bent.’ Sofie ergerde zich nu mateloos.
‘Er kan een poepbacterië opzitten of misschien wel de spaanse griep of malaria. Vanalles. En ik heb…’
‘Sofie….tje, kijk eens ik heb er nog meer.’ Sofie stopte met haar preek en keek Dennis half geïrriteerd half onbegrijpend aan. Dennis lachte echter en haalde een zak met zwart spul uit zijn zak. Drop vliegen. Zeiden de letters op de zak.
‘Hé’
‘1 april Sofietje, je bent er ingetrapt.’
‘Wat?’
‘Het was een dropvlieg.’
‘Eikel’
Dennis schaterlachte. Maar Sofie keek steeds bozer.
‘Hou op. Kappen met lachen.’
Dennis lachte harder.
‘Ik maak het uit.’ In een keer was Dennis gestopt met lachen. Schaapachtig keek hij haar aan.
‘Meen je dat?’
‘1 april’
500 woorden....
eh... zou ik niet 3.3 moeten hebben, nu 4.4.... of is dat nog niet aangepast...
Het zwarte puntje tussen het wit
Daar zat het toch echt. Als spik in een vaatdoek. Als roet in de sneeuw. Als zwarte inkt op perkament. Sofie werd er misselijk van en tegelijkertijd ook erg boos. Het was al zo een rotdag geweest. Ze proefde nog wat vanille achter op haar tong. Ze wou het uitspugen. Maar dat dat kon ze niet maken.
‘Is het niet lekker.’ Dennis keek haar vrolijk aan.
‘Nou, ze hebben een extra ingrediënt toegevoegt.’
‘En je vind dat niet lekker, Sofietje.’
‘Niet echt, nee’
‘Misschien moet je het leren eten.’
‘Ik denk niet dat ik dit ooit lekker ga vinden. Jij ook niet.’
‘Nee?’
‘Echt niet’
‘Weet je het zeker.’ Sofie wierp Dennis een blik toe, die zei dat als hij door zou gaan, dat ze hem het ijs in zijn gezicht zou duwen.
‘Nou, wat is dat o zo geheime ingrediënt?’
‘Hier’ Sofie schoof Dennis haar ijscope toe. Hij bekeek het aandachtig.
‘Nou Sofietje, ik denk niet dat je je zo zou moeten aanstellen. Die zijn harstikken gezond. Lekker veel eiwitten.’
‘O, ja’ Sofie keek Dennis boos aan, maar hij ging gewoon verder.
‘Jazeker, heel veel mensen vinden het zelfs eerder een delicatessen.’
‘Als je dat vind. Eet je het toch lekker zelf op.’ Sofie was nu heel geïrriteerd.
‘Dat is goed,’ En Dennis schepte met de lepel een stuk haast sneeuwwit stuk vanille ijs waar duidelijk een dik zwart puntje in zit. En ja hoor. Met een hap stopt hij het in zijn mond.
‘Mmm, lekker hoor. Maar het is toch wel een vreemde combinatie. Ik vind het niet echt passen bij vanilleijs.’
Sofie kijkt Dennis vol verbazing aan. ‘Man, dat kun je toch niet eten.’
‘Jawel hoor, is erg lekker.’
‘Daar zitten bacteriën aan en zo.’
‘Nee hoor, sofietje’
‘Jewel, dat had ik nog pas over gelezen. Dat wanneer zoiets er in zit dat je dat beter niet kan opeten.’
‘Ach wel nee, Sofietje’
‘Noem me niet zo. En ik heb het echt gelezen, je hebt geen idee waar die dingen zijn geweest.’
‘ Sofiet…Sofie, het is misschien niet het gezondste ,maar je wordt er heus niet ziek van.’
‘Het kan besmet zijn met van allerlei bacterieën en virussen. Je kunt er wel ziek van worden. En ik ga echt niet met jou op de eerste hulp zitten, omdat jij zo stom bent.’ Sofie ergerde zich nu mateloos.
‘Er kan een poepbacterië opzitten of misschien wel de spaanse griep of malaria. Vanalles. En ik heb…’
‘Sofie….tje, kijk eens ik heb er nog meer.’ Sofie stopte met haar preek en keek Dennis half geïrriteerd half onbegrijpend aan. Dennis lachte echter en haalde een zak met zwart spul uit zijn zak. Drop vliegen. Zeiden de letters op de zak.
‘Hé’
‘1 april Sofietje, je bent er ingetrapt.’
‘Wat?’
‘Het was een dropvlieg.’
‘Eikel’
Dennis schaterlachte. Maar Sofie keek steeds bozer.
‘Hou op. Kappen met lachen.’
Dennis lachte harder.
‘Ik maak het uit.’ In een keer was Dennis gestopt met lachen. Schaapachtig keek hij haar aan.
‘Meen je dat?’
‘1 april’
500 woorden....
MoonRocker zei op 3 sep 2015 - 22:36:
Ijs/zers
Januari was koud dit jaar op Zweinstein, maar de studenten maakten gretig gebruik van het ijs. Waar een deel van de studenten experimenteerde met het smelten van stukken ijs op het Grote Meer, hadden enkele dreuzelgeborenen hun schaatsen tevoorschijn gehaald. Vooral de schaatsers trokken veel publiek aan, onder andere Harry Potter, Hermelien Griffel en Ron Wemel. Ze stonden met een hele hoop anderen vooral naar een roodharig Huffelpufmeisje te kijken, dat eerst achtjes maakte op het ijs, maar al gauw overging op sprongetjes en allerlei andere stunts.
Harry en Hermelien keken glimlachend toe, terwijl Ron met grote ogen en een open mond stond te staren.
‘Mijn vader heeft wel eens van die ijzers laten zien, maar ik wist niet dat je ze daarvoor gebruikte,’ zei hij tenslotte.
Hermelien lachte.
‘Heb je echt nog nooit geschaatst?’ vroeg ze.
‘Ik had het niet eens iemand zien doen!’ riep hij. ‘Jullie wel dan?’
Hermelien knikte enthousiast.
‘Ik hou van schaatsen! Ik bedoel – ik ben niet heel goed, maar het is leuk om te doen. En jij, Harry?’ ratelde ze.
Harry haalde zijn schouders op.
‘Ik weet wat schaatsen is, maar ik heb het nog nooit gedaan. Mijn neefje houdt niet van welke vorm van beweging dan ook en mijn oom en tante gingen echt geen schaatsen voor mij kopen.’
‘Oh,’ bracht Hermelien stilletjes uit, ‘dat spijt me voor je, Harry.’
Opnieuw haalde de jongen zijn schouders op. Voordat hij echter nog iets kon zeggen, hoorde ze de schaatsster schreeuwen. Samen met de helft van het andere publiek haastten ze zich het ijs op, waardoor enkelen al meteen uitgleden en op hun achterste terecht kwamen.
‘Er zit iets in het ijs!’ riep het Huffelpufmeisje geknield bij en stuk dunner en helderder ijs.
‘Sla het ijs kapot, dan halen we het eruit!’ opperde een Zwadderaar.
‘We kunnen beter eerst kijken wat het is,’ zei een Ravenklauw.
‘Maar het is beter te zien als het uit het ijs is!’ riep een Griffoendor.
‘Misschien moeten we inderdaad eerst uitvinden wat het is voor we het uit het ijs halen – voor het geval dat het gevaarlijk is,’ zei het Huffelpufmeisje.
De Zwadderaar duwde zich naar voren, zodat hij dicht bij het stuk ijs stond. Voor de andere studenten doorhadden wat hij van plan was, had hij zijn toverstok al op het meer gericht. Er ontstond een wak en de Huffelpuffer krabbelde gauw achteruit, opdat ze niet in het water zou vallen. De toekijkende studenten begonnen druk te speculeren en bogen zich zo goed en kwaad als het ging naar voren, om een glimp op te vangen van wat er uit het water kwam. De Zwadderaar hurkte neer en leunde naar voren. Met een grijns stak hij zijn hand in het wak, spetterde even rond in het water en trok er tenslotte iets zwarts uit dat hij schaterend het publiek in wierp. Enkele studenten slaakten een gilletje, maar al gauw was iedereen erachter wat er in het ijs had gezeten.
‘Het was maar een stomme handschoen!’ riep de Zwadderaar.
[500 woorden]
Ijs/zers
Januari was koud dit jaar op Zweinstein, maar de studenten maakten gretig gebruik van het ijs. Waar een deel van de studenten experimenteerde met het smelten van stukken ijs op het Grote Meer, hadden enkele dreuzelgeborenen hun schaatsen tevoorschijn gehaald. Vooral de schaatsers trokken veel publiek aan, onder andere Harry Potter, Hermelien Griffel en Ron Wemel. Ze stonden met een hele hoop anderen vooral naar een roodharig Huffelpufmeisje te kijken, dat eerst achtjes maakte op het ijs, maar al gauw overging op sprongetjes en allerlei andere stunts.
Harry en Hermelien keken glimlachend toe, terwijl Ron met grote ogen en een open mond stond te staren.
‘Mijn vader heeft wel eens van die ijzers laten zien, maar ik wist niet dat je ze daarvoor gebruikte,’ zei hij tenslotte.
Hermelien lachte.
‘Heb je echt nog nooit geschaatst?’ vroeg ze.
‘Ik had het niet eens iemand zien doen!’ riep hij. ‘Jullie wel dan?’
Hermelien knikte enthousiast.
‘Ik hou van schaatsen! Ik bedoel – ik ben niet heel goed, maar het is leuk om te doen. En jij, Harry?’ ratelde ze.
Harry haalde zijn schouders op.
‘Ik weet wat schaatsen is, maar ik heb het nog nooit gedaan. Mijn neefje houdt niet van welke vorm van beweging dan ook en mijn oom en tante gingen echt geen schaatsen voor mij kopen.’
‘Oh,’ bracht Hermelien stilletjes uit, ‘dat spijt me voor je, Harry.’
Opnieuw haalde de jongen zijn schouders op. Voordat hij echter nog iets kon zeggen, hoorde ze de schaatsster schreeuwen. Samen met de helft van het andere publiek haastten ze zich het ijs op, waardoor enkelen al meteen uitgleden en op hun achterste terecht kwamen.
‘Er zit iets in het ijs!’ riep het Huffelpufmeisje geknield bij en stuk dunner en helderder ijs.
‘Sla het ijs kapot, dan halen we het eruit!’ opperde een Zwadderaar.
‘We kunnen beter eerst kijken wat het is,’ zei een Ravenklauw.
‘Maar het is beter te zien als het uit het ijs is!’ riep een Griffoendor.
‘Misschien moeten we inderdaad eerst uitvinden wat het is voor we het uit het ijs halen – voor het geval dat het gevaarlijk is,’ zei het Huffelpufmeisje.
De Zwadderaar duwde zich naar voren, zodat hij dicht bij het stuk ijs stond. Voor de andere studenten doorhadden wat hij van plan was, had hij zijn toverstok al op het meer gericht. Er ontstond een wak en de Huffelpuffer krabbelde gauw achteruit, opdat ze niet in het water zou vallen. De toekijkende studenten begonnen druk te speculeren en bogen zich zo goed en kwaad als het ging naar voren, om een glimp op te vangen van wat er uit het water kwam. De Zwadderaar hurkte neer en leunde naar voren. Met een grijns stak hij zijn hand in het wak, spetterde even rond in het water en trok er tenslotte iets zwarts uit dat hij schaterend het publiek in wierp. Enkele studenten slaakten een gilletje, maar al gauw was iedereen erachter wat er in het ijs had gezeten.
‘Het was maar een stomme handschoen!’ riep de Zwadderaar.
[500 woorden]
xDevilBitch zei op 3 sep 2015 - 22:37:
Gevonden voorwerp
“Leg het terug! Nee echt, Harry, je moet het terugbrengen!” zei Hermelien zodra hij zijn verhaal had afgerond. Ze keek met grote ogen naar het voorwerp in zijn hand.
“Verpest het nou niet meteen, Hermelien!” zei Ron geïrriteerd. “Moet je die inscripties zien! Je zou toch zeggen dat jij daar meteen lyrisch over zou worden.”
“Maar het zou wel vervloekt kunnen zijn! Ik heb me bedacht Harry: ga ermee naar Anderling, misschien zelfs wel naar Perkamentus. Maar je moet het echt niet houden.”
Het voorwerp in kwestie was een diadeem. Verveeld door zijn huiswerk en aangespoord door de haantjeshormonen in zijn bloedbaan had Harry de leerlingenkamer ’s avonds met de onzichtbaarheidsmantel verlaten om op onderzoek uit te gaan. Dat had hem bij een vreemde kamer gebracht, vanbinnen helemaal gevuld met grote ijsblokken. Verwonderd had hij staan kijken. Maar warempel! Daar, in het ijs, zat wat. Hij had zijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en met een simpele spreuk had hij (tot zijn eigen verbazing) het ijsblok genoeg kunnen smelten om het te pakken.
Dat was gisteravond geweest. Meteen na hun lessen had hij Ron en Hermelien mee naar hun slaapzaal getrokken om het wonderlijke voorwerp te laten zien.
“Nee,” zei Harry resoluut. “Als ik ermee naar hen ga, gaan ze vragen hoe ik eraan kom.”
“Maar het kan vervloekt zijn!” zei Hermelien opnieuw, haar stem verheffend.
“Kom op, waarom zou het vervloekt zijn?” vroeg Ron.
“Het is niet logisch!” brieste Hermelien. “Waarom zou je zoiets in een kamer vol ijs stoppen, maar dan wel ijs dat met een basisspreuk weg te smelten is? Natuurlijk was Harry nieuwsgierig, dat was ongetwijfeld ook de bedoeling!”
“Foppe kan hem daar ook verstopt hebben,” kaatste Ron terug.
“In het ijs? Hoe dan? Het is mei, Ron. Normaal ijs zou al maanden geleden weggesmolten zijn en Foppe kan geen magie.”
“Misschien waren het Fred en George?” suggereerde Ron.
Hermelien slaakte een geërgerde zucht. “Dan had Harry nu waarschijnlijk op de ziekenzaal gelegen. Een vervloeking zo subtiel als deze, daartoe zijn ze niet in staat.”
“Wie zegt dat ik vervloekt ben!” riep Harry. “Ik voel me kiplekker.”
“Precies!” viel Ron hem bij. “Hij ziet er niet vervloekt uit!”
“Jullie twee zijn hopeloos!” riep Hermelien. Ze liep de slaapzaal uit.
Terwijl ze zich tegoed deden aan de chocoladepudding die net op de Griffoendortafel verschenen was, tikte iemand op hun rug. Ron en Harry draaiden zich om, en keken recht in het strenge gezicht van professor Anderling. “Wemel, Potter, mijn kantoor, nu.”
De jongens wierpen elkaar een verontwaardigde blik toe. Hermelien! Ze hadden het kunnen weten. Zwijgend volgden ze de professor naar boven.
Het diadeem lag al klaar op haar bureau. “Zo. Het kasteel neemt en het kasteel geeft, zo lijkt het. Dit diadeem is één van de twee die spontaan zijn verdwenen in haar geschiedenis. Voor altijd, leek het tot gisteren.” Ze wierp de twee jongens een ondoorgrondelijke blik toe. “Bedankt daarvoor, Potter. Toch moet ik je vragen voortaan keurig in bed te blijven, onzichtbaarheidsmantel of geen onzichtbaarheidsmantel.”
500 woorden
Gevonden voorwerp
“Leg het terug! Nee echt, Harry, je moet het terugbrengen!” zei Hermelien zodra hij zijn verhaal had afgerond. Ze keek met grote ogen naar het voorwerp in zijn hand.
“Verpest het nou niet meteen, Hermelien!” zei Ron geïrriteerd. “Moet je die inscripties zien! Je zou toch zeggen dat jij daar meteen lyrisch over zou worden.”
“Maar het zou wel vervloekt kunnen zijn! Ik heb me bedacht Harry: ga ermee naar Anderling, misschien zelfs wel naar Perkamentus. Maar je moet het echt niet houden.”
Het voorwerp in kwestie was een diadeem. Verveeld door zijn huiswerk en aangespoord door de haantjeshormonen in zijn bloedbaan had Harry de leerlingenkamer ’s avonds met de onzichtbaarheidsmantel verlaten om op onderzoek uit te gaan. Dat had hem bij een vreemde kamer gebracht, vanbinnen helemaal gevuld met grote ijsblokken. Verwonderd had hij staan kijken. Maar warempel! Daar, in het ijs, zat wat. Hij had zijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en met een simpele spreuk had hij (tot zijn eigen verbazing) het ijsblok genoeg kunnen smelten om het te pakken.
Dat was gisteravond geweest. Meteen na hun lessen had hij Ron en Hermelien mee naar hun slaapzaal getrokken om het wonderlijke voorwerp te laten zien.
“Nee,” zei Harry resoluut. “Als ik ermee naar hen ga, gaan ze vragen hoe ik eraan kom.”
“Maar het kan vervloekt zijn!” zei Hermelien opnieuw, haar stem verheffend.
“Kom op, waarom zou het vervloekt zijn?” vroeg Ron.
“Het is niet logisch!” brieste Hermelien. “Waarom zou je zoiets in een kamer vol ijs stoppen, maar dan wel ijs dat met een basisspreuk weg te smelten is? Natuurlijk was Harry nieuwsgierig, dat was ongetwijfeld ook de bedoeling!”
“Foppe kan hem daar ook verstopt hebben,” kaatste Ron terug.
“In het ijs? Hoe dan? Het is mei, Ron. Normaal ijs zou al maanden geleden weggesmolten zijn en Foppe kan geen magie.”
“Misschien waren het Fred en George?” suggereerde Ron.
Hermelien slaakte een geërgerde zucht. “Dan had Harry nu waarschijnlijk op de ziekenzaal gelegen. Een vervloeking zo subtiel als deze, daartoe zijn ze niet in staat.”
“Wie zegt dat ik vervloekt ben!” riep Harry. “Ik voel me kiplekker.”
“Precies!” viel Ron hem bij. “Hij ziet er niet vervloekt uit!”
“Jullie twee zijn hopeloos!” riep Hermelien. Ze liep de slaapzaal uit.
Terwijl ze zich tegoed deden aan de chocoladepudding die net op de Griffoendortafel verschenen was, tikte iemand op hun rug. Ron en Harry draaiden zich om, en keken recht in het strenge gezicht van professor Anderling. “Wemel, Potter, mijn kantoor, nu.”
De jongens wierpen elkaar een verontwaardigde blik toe. Hermelien! Ze hadden het kunnen weten. Zwijgend volgden ze de professor naar boven.
Het diadeem lag al klaar op haar bureau. “Zo. Het kasteel neemt en het kasteel geeft, zo lijkt het. Dit diadeem is één van de twee die spontaan zijn verdwenen in haar geschiedenis. Voor altijd, leek het tot gisteren.” Ze wierp de twee jongens een ondoorgrondelijke blik toe. “Bedankt daarvoor, Potter. Toch moet ik je vragen voortaan keurig in bed te blijven, onzichtbaarheidsmantel of geen onzichtbaarheidsmantel.”
500 woorden
Bodine zei op 3 sep 2015 - 22:40:
Het zwoele zomerbriesje blaast door zijn haren heen, net niet sterk genoeg om de zweetdruppeltjes langs zijn haargrens te verjagen. Zijn voeten vinden verkoeling in een teiltje water maar de rest van zijn lichaam heeft het er zwaar mee. Zelfs het ijs dat door zijn slokdarm glijdt, helpt er niet bij.
“Hé,” herinnert Bill, die naast hem zit, zich dan ineens. “Jij ging laatst ijs eten met Gé, toch? Daar heb je me niets meer over verteld.”
“Nah,” antwoordt Tom, de steen in zijn maag negerend. “Ik eh… het ging niet zo goed.”
“Wat?” (ontzet) “Maar het ging zo lekker tussen jullie.”
“Uhuh.”
“Wat ging er mis?”
“Het ijs eten,” zucht Tom. “Weet je nog dat we die dag zo belachelijk veel avondeten op hadden? Nou, Gé kwam hier dus met twee volle bakken ijs aanzetten en na ongeveer een kwart was ik zo verschrikkelijk misselijk dat ik het in de vriezer heb gezet.”
“En daarop is het stukgelopen?”
“Blijkbaar.”
“Zomaar?”
“Nou…”
(Hoeveel detail deel je met je broer?)
(De afscheidsknuffel?)
(De afscheidskus?)
(De afscheids –)
“Nee, niet zomaar. Hij heeft nog gevraagd of ik ’t op had gegeten en ik zei ja. Want… kom op, een leugentje om bestwil. Ik wilde niet ondankbaar lijken. ‘En?’ vroeg hij, maar ik wist niet wat hij bedoelde dus ik zei dat ik het lekker vond – zelfs dat citroen mijn lievelingssmaak is! – en vanaf toen ging het mis.”
Bill springt bijna uit zijn stoel. “Waar is het nu?”
“Sorry?”
“Je ijs, waar is het nu?”
“In de vriezer.”
Bill springt overeind en rent het huis in. Even later komt hij terug met een bord en de bak ijs, zet het bord op de grond en keert het ijs erboven leeg. Tom kijkt verward toe terwijl Bill het met zijn lepel begint fijn te stampen, enthousiast doch voorzichtig.
“Bill… wat doe je?”
“Gewoon, we moeten het zeker weten…”
“Wat zeker weten?” probeert Tom nog, maar Bill reageert niet; hij gaat met het puntje van zijn tong tussen zijn lippen door priemend geheel op in zijn mysterieuze taak.
Tot hij iets uit het ijs vist en overeind springt, zijn vingers al plakkerig van het citroenijs. “Kijk!” roept hij triomfantelijk uit, waarna hij de halve meter naar Tom toe sprint en het voorwerp tussen zijn vingers in zijn broers openhangende mond duwt.
“Zuigen,” beveelt hij. Tom gehoorzaamd, met stomheid geslagen.
Na twee tellen knikt Bill verwoed met zijn hoofd. “Ja, ja, nu is het wel genoeg. Kom op! Laat zien wat het is!”
Tom haalt het voorwerp uit zijn mond; het is ongeveer even groot als een euromunt, maar in de vorm van een hartje.
“Zie je!” roept Bill enthousiast uit. “Daarom doet hij zo. Hij denkt dat je hem afgewezen hebt.”
“Afgewezen?” sputtert Tom, “maar ik heb nooit – ”
“Je hebt zijn liefdesbekentenis anders wel genegeerd.”
“Maar wat als – ”
“Ga naar hem toe, Tom. Biecht het op.”
“Maar – ”
“Doe het.”
Uiteindelijk gehoorzaamt hij, om tot de ontdekking te komen dat zijn Bill gelijk heeft.
500, maar geen idee of er fouten in staan want ik kan echt de energie niet opbrengen om het na te kijken.
Het zwoele zomerbriesje blaast door zijn haren heen, net niet sterk genoeg om de zweetdruppeltjes langs zijn haargrens te verjagen. Zijn voeten vinden verkoeling in een teiltje water maar de rest van zijn lichaam heeft het er zwaar mee. Zelfs het ijs dat door zijn slokdarm glijdt, helpt er niet bij.
“Hé,” herinnert Bill, die naast hem zit, zich dan ineens. “Jij ging laatst ijs eten met Gé, toch? Daar heb je me niets meer over verteld.”
“Nah,” antwoordt Tom, de steen in zijn maag negerend. “Ik eh… het ging niet zo goed.”
“Wat?” (ontzet) “Maar het ging zo lekker tussen jullie.”
“Uhuh.”
“Wat ging er mis?”
“Het ijs eten,” zucht Tom. “Weet je nog dat we die dag zo belachelijk veel avondeten op hadden? Nou, Gé kwam hier dus met twee volle bakken ijs aanzetten en na ongeveer een kwart was ik zo verschrikkelijk misselijk dat ik het in de vriezer heb gezet.”
“En daarop is het stukgelopen?”
“Blijkbaar.”
“Zomaar?”
“Nou…”
(Hoeveel detail deel je met je broer?)
(De afscheidsknuffel?)
(De afscheidskus?)
(De afscheids –)
“Nee, niet zomaar. Hij heeft nog gevraagd of ik ’t op had gegeten en ik zei ja. Want… kom op, een leugentje om bestwil. Ik wilde niet ondankbaar lijken. ‘En?’ vroeg hij, maar ik wist niet wat hij bedoelde dus ik zei dat ik het lekker vond – zelfs dat citroen mijn lievelingssmaak is! – en vanaf toen ging het mis.”
Bill springt bijna uit zijn stoel. “Waar is het nu?”
“Sorry?”
“Je ijs, waar is het nu?”
“In de vriezer.”
Bill springt overeind en rent het huis in. Even later komt hij terug met een bord en de bak ijs, zet het bord op de grond en keert het ijs erboven leeg. Tom kijkt verward toe terwijl Bill het met zijn lepel begint fijn te stampen, enthousiast doch voorzichtig.
“Bill… wat doe je?”
“Gewoon, we moeten het zeker weten…”
“Wat zeker weten?” probeert Tom nog, maar Bill reageert niet; hij gaat met het puntje van zijn tong tussen zijn lippen door priemend geheel op in zijn mysterieuze taak.
Tot hij iets uit het ijs vist en overeind springt, zijn vingers al plakkerig van het citroenijs. “Kijk!” roept hij triomfantelijk uit, waarna hij de halve meter naar Tom toe sprint en het voorwerp tussen zijn vingers in zijn broers openhangende mond duwt.
“Zuigen,” beveelt hij. Tom gehoorzaamd, met stomheid geslagen.
Na twee tellen knikt Bill verwoed met zijn hoofd. “Ja, ja, nu is het wel genoeg. Kom op! Laat zien wat het is!”
Tom haalt het voorwerp uit zijn mond; het is ongeveer even groot als een euromunt, maar in de vorm van een hartje.
“Zie je!” roept Bill enthousiast uit. “Daarom doet hij zo. Hij denkt dat je hem afgewezen hebt.”
“Afgewezen?” sputtert Tom, “maar ik heb nooit – ”
“Je hebt zijn liefdesbekentenis anders wel genegeerd.”
“Maar wat als – ”
“Ga naar hem toe, Tom. Biecht het op.”
“Maar – ”
“Doe het.”
Uiteindelijk gehoorzaamt hij, om tot de ontdekking te komen dat zijn Bill gelijk heeft.
500, maar geen idee of er fouten in staan want ik kan echt de energie niet opbrengen om het na te kijken.
Merula zei op 3 sep 2015 - 22:58:
“Hé, er zit iets in het ijs!”
Verbaasd buigt de jongen naar voren. “Is dat...”
“Een mens!” zegt het meisje. “Er zit een jongen in het ijs!”
“Is hij... aan het mediteren daar binnen?”
“Wat maakt het uit!?” roept het meisje. “We moeten hem helpen!”
“Katara! Nee! We weten niet wat het is! Straks is het gevaarlijk!” Hij pakt haar schouder vast, maar het meisje schudt hem van zich af.
“Een beetje laat om je ineens zorgen te maken om mij, broer!”
“Nee, ik bedoel... Je hebt ons al in genoeg problemen gebracht.”
“Ik heb ons in de problemen gebracht!? Ik ben niet degene die zo nodig moest vissen. Ik heb deze ijsblok hier niet gebracht!”
“Eigenlijk...” wil hij tegen haar ingaan, maar zijn zusje rent al naar het ijs. Ze begint er tegenaan te rammen.
Het duurt niet lang of het ding splijt in tweeën. Een felle lichtstraal komt eruit tevoorschijn en straalt hoog de lucht in. Verbaasd staart ze ernaar. Heeft zij dat nou gedaan? Misschien brengt ze hen echt in de problemen...
Ze wist nog niet hoe waar dat was.
Twee armen sluiten zich stevig om haar heen. Ze omhelst haar broer en verbergt haar gezicht in zijn warme jas om het verblindende licht buiten te sluiten. Het helpt niet veel.
Nieuwsgierig kijkt ze op als het licht langzaam minder wordt en verdwijnt. De jongen die eerder in het ijs had gezeten, komt nu naar boven en gaat bovenop de ijsberg staan. Katara’s mond valt haast open van verbazing.
“Stop!” zegt haar broer stoer. Ze ziet hem vanuit haar ooghoeken zijn speer uitsteken. De jongen lijkt zich er echter niets van aan te trekken. Het is nog een kind, bedenkt ze zich nu ze hem beter kan bekijken. Zeker twee jaar jonger dan zij.
Hij wankelt even als hij boven is gekomen en valt dan kreunend naar beneden, recht op haar af. Automatisch houdt ze haar armen op om hem op te vangen. Ze kijkt hem bezorgd aan, maar haar broer heeft minder gevoel. Hij begint wantrouwig met zijn speer tegen zijn hoofd te porren. Ze kijkt hem boos aan en duwt het wapen weg. “Hou op!”
Daarna richt ze zich tot de jongen. Hij opent langzaam zijn ogen. “Ik moet je iets vragen...” fluistert hij.
“Wat?”
“Alsjeblieft, kom dichterbij...”
Ze buigt zich naar hem toe. “Wat is er?”
“Wil je gaan pinguïnsleeën met me?” vraagt hij enthousiast.
“Eh... Tuurlijk. Denk ik...” antwoordt ze verbaasd.
Dat lijkt de jongen tevreden te stellen. Er waait wat wind rond hem. Het tilt hem op en laat hem in één beweging opspringen.
Haar broer heft zijn speer weer naar hem op.
“Wat is er aan de hand?” vraagt de jongen terwijl hij om zich heen kijkt.
“Zeg jij het maar! Hoe ben je in het ijs gekomen? En waarom ben je niet bevroren?”
“Ik weet het niet...”
Een vreemd gegrom wordt hoorbaar. De jongen lijkt het te herkennen, want hij rent de ijsberg op, niet wetend over het nieuwe begin.
500 woorden weer. Ik wou eigenlijk een keer overslaan en vroeg naar bed, maar dit vroeg er gewoon om!
“Hé, er zit iets in het ijs!”
Verbaasd buigt de jongen naar voren. “Is dat...”
“Een mens!” zegt het meisje. “Er zit een jongen in het ijs!”
“Is hij... aan het mediteren daar binnen?”
“Wat maakt het uit!?” roept het meisje. “We moeten hem helpen!”
“Katara! Nee! We weten niet wat het is! Straks is het gevaarlijk!” Hij pakt haar schouder vast, maar het meisje schudt hem van zich af.
“Een beetje laat om je ineens zorgen te maken om mij, broer!”
“Nee, ik bedoel... Je hebt ons al in genoeg problemen gebracht.”
“Ik heb ons in de problemen gebracht!? Ik ben niet degene die zo nodig moest vissen. Ik heb deze ijsblok hier niet gebracht!”
“Eigenlijk...” wil hij tegen haar ingaan, maar zijn zusje rent al naar het ijs. Ze begint er tegenaan te rammen.
Het duurt niet lang of het ding splijt in tweeën. Een felle lichtstraal komt eruit tevoorschijn en straalt hoog de lucht in. Verbaasd staart ze ernaar. Heeft zij dat nou gedaan? Misschien brengt ze hen echt in de problemen...
Ze wist nog niet hoe waar dat was.
Twee armen sluiten zich stevig om haar heen. Ze omhelst haar broer en verbergt haar gezicht in zijn warme jas om het verblindende licht buiten te sluiten. Het helpt niet veel.
Nieuwsgierig kijkt ze op als het licht langzaam minder wordt en verdwijnt. De jongen die eerder in het ijs had gezeten, komt nu naar boven en gaat bovenop de ijsberg staan. Katara’s mond valt haast open van verbazing.
“Stop!” zegt haar broer stoer. Ze ziet hem vanuit haar ooghoeken zijn speer uitsteken. De jongen lijkt zich er echter niets van aan te trekken. Het is nog een kind, bedenkt ze zich nu ze hem beter kan bekijken. Zeker twee jaar jonger dan zij.
Hij wankelt even als hij boven is gekomen en valt dan kreunend naar beneden, recht op haar af. Automatisch houdt ze haar armen op om hem op te vangen. Ze kijkt hem bezorgd aan, maar haar broer heeft minder gevoel. Hij begint wantrouwig met zijn speer tegen zijn hoofd te porren. Ze kijkt hem boos aan en duwt het wapen weg. “Hou op!”
Daarna richt ze zich tot de jongen. Hij opent langzaam zijn ogen. “Ik moet je iets vragen...” fluistert hij.
“Wat?”
“Alsjeblieft, kom dichterbij...”
Ze buigt zich naar hem toe. “Wat is er?”
“Wil je gaan pinguïnsleeën met me?” vraagt hij enthousiast.
“Eh... Tuurlijk. Denk ik...” antwoordt ze verbaasd.
Dat lijkt de jongen tevreden te stellen. Er waait wat wind rond hem. Het tilt hem op en laat hem in één beweging opspringen.
Haar broer heft zijn speer weer naar hem op.
“Wat is er aan de hand?” vraagt de jongen terwijl hij om zich heen kijkt.
“Zeg jij het maar! Hoe ben je in het ijs gekomen? En waarom ben je niet bevroren?”
“Ik weet het niet...”
Een vreemd gegrom wordt hoorbaar. De jongen lijkt het te herkennen, want hij rent de ijsberg op, niet wetend over het nieuwe begin.
500 woorden weer. Ik wou eigenlijk een keer overslaan en vroeg naar bed, maar dit vroeg er gewoon om!
xNadezhda zei op 4 sep 2015 - 7:24:
P R O M P T 5
Gebruik de zin: “Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
Edit: het topic zou nu ook weer up to date moeten zijn. Laat 't vooral weten als ik ergens iets ben vergeten, aanpassen op m'n telefoon is niet echt ideaal en er sluipen makkelijker foutjes in.
P R O M P T 5
Gebruik de zin: “Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
Edit: het topic zou nu ook weer up to date moeten zijn. Laat 't vooral weten als ik ergens iets ben vergeten, aanpassen op m'n telefoon is niet echt ideaal en er sluipen makkelijker foutjes in.
Kayley zei op 4 sep 2015 - 9:18:
Ik heb al altijd 500 woorden gehad, dus ik zou 4,4 moeten hebben.
Maar ik ken je pijn, ik heb ook veel mobiel gedaan, maar ik hield op papier bij wie hoeveel woorden had per dag en hoeveel punten ze dus hadden.
^-^
Ik heb al altijd 500 woorden gehad, dus ik zou 4,4 moeten hebben.
Maar ik ken je pijn, ik heb ook veel mobiel gedaan, maar ik hield op papier bij wie hoeveel woorden had per dag en hoeveel punten ze dus hadden.
^-^
xNadezhda zei op 4 sep 2015 - 11:18:
Whoops, sorry. Aangepast (:
& ja, dat had ik eigenlijk moeten doen. Niet aan gedacht.
Whoops, sorry. Aangepast (:
& ja, dat had ik eigenlijk moeten doen. Niet aan gedacht.
MyReflection zei op 4 sep 2015 - 15:51:
de mist
Clary kijkt vertwijfelt naar buiten. Het is pas half zes in de ochtend. Ze zucht een keer en klemt haar hand om haar mok met koffie. Jace en Isabella zitten tegenover haar. Alec komt net naar beneden, terwijl hij zijn trui goed doet. Jace schuift hem een mok met koffie toe.
‘Goedemorgen.’
‘Je hoeft niet zo vrolijk te doen hoor.’ Jace kijkt hem verwijtend aan. Alec haalt zijn schouders op.
‘Als ik voor jou vroeg mijn bed uit moet, dan mag ik ’s ochtends zo vrolijk zijn als dat ik zelf wil. Daar heb jij niets over te zeggen.’
‘Heb je het weer buiten al gezien.’ Isabelle kijkt Jace verwijtend aan.
‘Het is gewoon een beetje mist.’ Clary kijkt ook naar buiten. Er ligt een dikke witte deken over de straten. Ze heeft moeite het volgende huis te zien.
‘Het is gewoon mist, zegt hij dan. Je kan geen hand voor ogen zien met die mist. Ik weet niet hoe jij ooit de sleutel wil vinden op deze manier.’ Isabelle gooit dramatisch haar armen in de lucht. Alec begint erom te lachen. Hij kent de dramatische kant van zijn zus maar al te goed.
‘Geloof me nu maar. Alles gaat goed komen. De mist trekt dadelijk op tegen de tijd dat we in de buurt zijn en dan vinden we de sleutel zo.’
‘Je weet niet eens hoe de sleutel eruit ziet Jace.’
‘Daar komen we snel genoeg achter.’ Met die zin wordt de discussie gesloten. Zodra de mokken met koffie op zijn, worden de mantels aangetrokken. Vier schaduwjagers in zwarte kostuums en dikke mantels tegen de kou gaan op pad.
Het eerste stuk van de reis gaat ondanks de mist nog redelijk makkelijk. De straten van New York kennen ze uit hun hoofd. Het zigzaggen tussen de verschillende straatjes gaat ze prima af. Dan komen ze buiten de stad terecht. Ze staan aan de voet van een groot bos. Clary heeft het gevoel dat het bos donkerder is dan normaal. Ze zijn in totaal al een uur onderweg en een slecht gevoel besluipt haar. Isabelle kijkt chagrijnig naar Jace.
‘Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken. Op deze manier kunnen we het bos niet in. Je verraad alleen maar dat we op zoek zijn naar de sleutel. We gaan hem toch niet vinden.’
‘We zijn nu zo ver gekomen, ik ga niet terug.’
‘En ik ga het bos niet in. Ik ga niet op een zelfmoordactie en als je slim bent, doe jij dat ook niet. De volgende keer beter.’ Isabelle kijkt Jace doordringend aan.
‘Jace wij gaan niet mee. Kom mee naar huis. Zodra de mist weg is, gaan we weer een keer. Al moeten we er dagen achter elkaar vroeg voor opstaan.’ Alec probeert rustig tot zijn vriend door te dringen. Jace schudt zijn hoofd. Clary pakt zijn arm.
‘Kom. Er komen nog kansen en dit gaat ons lukken. Vandaag alleen niet.’ Uiteindelijk geeft Jace toe en draaien ze zich om terug naar het huis.
-500 woorden-
de mist
Clary kijkt vertwijfelt naar buiten. Het is pas half zes in de ochtend. Ze zucht een keer en klemt haar hand om haar mok met koffie. Jace en Isabella zitten tegenover haar. Alec komt net naar beneden, terwijl hij zijn trui goed doet. Jace schuift hem een mok met koffie toe.
‘Goedemorgen.’
‘Je hoeft niet zo vrolijk te doen hoor.’ Jace kijkt hem verwijtend aan. Alec haalt zijn schouders op.
‘Als ik voor jou vroeg mijn bed uit moet, dan mag ik ’s ochtends zo vrolijk zijn als dat ik zelf wil. Daar heb jij niets over te zeggen.’
‘Heb je het weer buiten al gezien.’ Isabelle kijkt Jace verwijtend aan.
‘Het is gewoon een beetje mist.’ Clary kijkt ook naar buiten. Er ligt een dikke witte deken over de straten. Ze heeft moeite het volgende huis te zien.
‘Het is gewoon mist, zegt hij dan. Je kan geen hand voor ogen zien met die mist. Ik weet niet hoe jij ooit de sleutel wil vinden op deze manier.’ Isabelle gooit dramatisch haar armen in de lucht. Alec begint erom te lachen. Hij kent de dramatische kant van zijn zus maar al te goed.
‘Geloof me nu maar. Alles gaat goed komen. De mist trekt dadelijk op tegen de tijd dat we in de buurt zijn en dan vinden we de sleutel zo.’
‘Je weet niet eens hoe de sleutel eruit ziet Jace.’
‘Daar komen we snel genoeg achter.’ Met die zin wordt de discussie gesloten. Zodra de mokken met koffie op zijn, worden de mantels aangetrokken. Vier schaduwjagers in zwarte kostuums en dikke mantels tegen de kou gaan op pad.
Het eerste stuk van de reis gaat ondanks de mist nog redelijk makkelijk. De straten van New York kennen ze uit hun hoofd. Het zigzaggen tussen de verschillende straatjes gaat ze prima af. Dan komen ze buiten de stad terecht. Ze staan aan de voet van een groot bos. Clary heeft het gevoel dat het bos donkerder is dan normaal. Ze zijn in totaal al een uur onderweg en een slecht gevoel besluipt haar. Isabelle kijkt chagrijnig naar Jace.
‘Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken. Op deze manier kunnen we het bos niet in. Je verraad alleen maar dat we op zoek zijn naar de sleutel. We gaan hem toch niet vinden.’
‘We zijn nu zo ver gekomen, ik ga niet terug.’
‘En ik ga het bos niet in. Ik ga niet op een zelfmoordactie en als je slim bent, doe jij dat ook niet. De volgende keer beter.’ Isabelle kijkt Jace doordringend aan.
‘Jace wij gaan niet mee. Kom mee naar huis. Zodra de mist weg is, gaan we weer een keer. Al moeten we er dagen achter elkaar vroeg voor opstaan.’ Alec probeert rustig tot zijn vriend door te dringen. Jace schudt zijn hoofd. Clary pakt zijn arm.
‘Kom. Er komen nog kansen en dit gaat ons lukken. Vandaag alleen niet.’ Uiteindelijk geeft Jace toe en draaien ze zich om terug naar het huis.
-500 woorden-
Kayley zei op 4 sep 2015 - 16:31:
De mist leek een bewustzijn te hebben en een wil om hem de stuipen op het lijf te jagen. De waterdeeltjes vormden tentakels die om zijn enkels heen krulden en elke step verwijderd van het kasteel vernauwde zijn zicht iets meer tot hij niets anders meer zag.
Hij klemde zijn tas steviger tegen zijn borstkas en zette vastbesloten een stap vooruit—al wist hij niet meer of hij überhaupt nog de juiste richting uit aan het lopen was. Verschillende meters verder van waar hij voor het laatst stilgestaan had, stopte hij weer met wandelen en haalde zijn toverstok uit zijn zak.
“Lumos!” mompelde hij en wees met zijn staf in het rond—het puntje licht hielp niets. De mist leek hem zelfs te veroordelen en wervelde om hem heen. Hij kreeg er de rillingen van.
Dat het kasteel haast een wezen op zich was, tot daar aan toe. Met alle magie die er door de eeuwen heen was opgeroepen, verbaasde het hem eerlijk gezegd niet eens.
En dat kamers verschenen wanneer ze het hoogst nodig waren, dat tunnels zichzelf tot leven riepen om mensen te helpen, dat er achter een harnas plots een nis verscheen om in te schuilen—dat was hándig.
Daar had hij zelf het kasteel al voor bedankt, toen hij in zijn eerste jaar van een stel Zwadderaars uit de vierde vluchtte, een deur openzwaaide, er doorheen stapte en plots op de zesde verdieping stond.
Maar ook nog eens het weer? En waarom kon het weer nou niet pósitief beïnvloed zijn door alle magie? Regen die om een persoon heen viel in plaats van erop als die een slechte dag had. Of de zon die je net iets warmer maakte dan de anderen, omdat je het kouder had dan al de rest.
Daan Thomas zou maar wat graag hebben dat magie op alles een positief effect had, want dan kleefde de mist tenminste niet zo aan hem. Het was alsof ze hem ergens heen wou trekken en daar voelde hij zich niet bepaald comfortabel bij.
“Ik wil gewoon even naar Hagrid,” mopperde Daan, die zo diep zuchtte dat hij wat mist wegblies, maar instinctief voelde hij meteen dat hij dat beter niet gedaan had. “Sorry!” verontschuldigde hij zichzelf snel, zijn vingers sloten zich nog krampachtiger om zijn tas heen, en hij deinsde achteruit voor—wat? Al zijn zintuigen vertelden hem dat er geen verandering was, maar zo voelde hij dat niet aan.
Net als die ene bewuste namiddag in het eerste jaar zette hij een stap in één richting en kwam ergens helemaal anders terecht. Hij stond weer op het witte marmer van het bordes, waar hij begonnen was. Hermelien stond nog steeds bij de deur en gniffelde toen ze hem zag.
“Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
Ze stak haar hand naar hem uit. Zijn vingers deden pijn van hoe fijn hij ze had dichtgeknepen, maar hij nam haar hand dankbaar vast.
Toen hij omkeek, was het alsof de mist naar hem wuifde.
[x]—Binnenweg—[x]
De mist leek een bewustzijn te hebben en een wil om hem de stuipen op het lijf te jagen. De waterdeeltjes vormden tentakels die om zijn enkels heen krulden en elke step verwijderd van het kasteel vernauwde zijn zicht iets meer tot hij niets anders meer zag.
Hij klemde zijn tas steviger tegen zijn borstkas en zette vastbesloten een stap vooruit—al wist hij niet meer of hij überhaupt nog de juiste richting uit aan het lopen was. Verschillende meters verder van waar hij voor het laatst stilgestaan had, stopte hij weer met wandelen en haalde zijn toverstok uit zijn zak.
“Lumos!” mompelde hij en wees met zijn staf in het rond—het puntje licht hielp niets. De mist leek hem zelfs te veroordelen en wervelde om hem heen. Hij kreeg er de rillingen van.
Dat het kasteel haast een wezen op zich was, tot daar aan toe. Met alle magie die er door de eeuwen heen was opgeroepen, verbaasde het hem eerlijk gezegd niet eens.
En dat kamers verschenen wanneer ze het hoogst nodig waren, dat tunnels zichzelf tot leven riepen om mensen te helpen, dat er achter een harnas plots een nis verscheen om in te schuilen—dat was hándig.
Daar had hij zelf het kasteel al voor bedankt, toen hij in zijn eerste jaar van een stel Zwadderaars uit de vierde vluchtte, een deur openzwaaide, er doorheen stapte en plots op de zesde verdieping stond.
Maar ook nog eens het weer? En waarom kon het weer nou niet pósitief beïnvloed zijn door alle magie? Regen die om een persoon heen viel in plaats van erop als die een slechte dag had. Of de zon die je net iets warmer maakte dan de anderen, omdat je het kouder had dan al de rest.
Daan Thomas zou maar wat graag hebben dat magie op alles een positief effect had, want dan kleefde de mist tenminste niet zo aan hem. Het was alsof ze hem ergens heen wou trekken en daar voelde hij zich niet bepaald comfortabel bij.
“Ik wil gewoon even naar Hagrid,” mopperde Daan, die zo diep zuchtte dat hij wat mist wegblies, maar instinctief voelde hij meteen dat hij dat beter niet gedaan had. “Sorry!” verontschuldigde hij zichzelf snel, zijn vingers sloten zich nog krampachtiger om zijn tas heen, en hij deinsde achteruit voor—wat? Al zijn zintuigen vertelden hem dat er geen verandering was, maar zo voelde hij dat niet aan.
Net als die ene bewuste namiddag in het eerste jaar zette hij een stap in één richting en kwam ergens helemaal anders terecht. Hij stond weer op het witte marmer van het bordes, waar hij begonnen was. Hermelien stond nog steeds bij de deur en gniffelde toen ze hem zag.
“Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
Ze stak haar hand naar hem uit. Zijn vingers deden pijn van hoe fijn hij ze had dichtgeknepen, maar hij nam haar hand dankbaar vast.
Toen hij omkeek, was het alsof de mist naar hem wuifde.
[x]—500 woorden—[x]
Welkom bij de 500 Challenge! Week 2 alweer, we poweren door!
B E L A N G R I J K
- Post de stukjes die je schrijft (tussen de 450 en 550 woorden) in dit topic. Anders telt het niet.
[- Als je niet online kunt komen maar wel iets geschreven hebt, stuur dan een foto via Whatsapp of zo, in pb kun je om nummers vragen.]
- Heb heel erg veel plezier.
P R O M P T S
- maandag: het einde van de zomer, de laatste warme dagen: personages A/B/C/etc. willen er koste wat het kost nog goed gebruik van maken.
- dinsdag: het waait verschrikkelijk hard, zo hard dat iets belangrijks van personage A is weggewaaid.
- woensdag: de eerste sneeuwval van het jaar! Personages A/B/C/etc. hebben daar verschillende meningen over.
- donderdag: personage A vindt / heeft iets gevonden in het ijs. Personage B bemoeit zich ermee.
- vrijdag: gebruik de zin: “Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
- zaterdag: personages A/B/C/etc. kunnen voor het eerst in tijden naar buiten zonder jas.
- zondag: Summer dreams, ripped at the seams / But oh, those summer nights! Baseer je stuk op deze lyrics, zonder de context van de rest van het liedje en zonder de lyrics letterlijk te gebruiken.
T U S S E N S T A N D
1. Kay - 12,7
2. Julia - 11,7
3. Dezh - 10,5
3. Elise - 10,5
5. Daan - 8,5
6. Bodine - 7,6
7. Rebella - 7,3
8. Iv - 5,5
8. Kirsten - 5,5
10. Merula - 4,4
10. Misty - 4,4
12. Jess - 2,1
13. Cyn - 1