Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » [500] Week #1
[500] Week #1
Eliros zei op 26 aug 2015 - 1:33:
ik ging eigenlijk slapen maar toen kreeg ik dit idee en toen moest ik 't wel schrijven dus. ja. there you go. dit had minder crappy kunnen zijn als ik eerst was gaan slapen dus oeps.
Ze had dit alleen willen doen. Dat leek haar toen een hele logische keuze. Ze had dit ook ooit alleen gedaan, dus het was een mooie afsluiter. Toch?
Uiteindelijk bleek dat logica achterhaald was. Hermelien had haar hele leven aan logica gewijd, en ze had nog nooit zo van één van haar logische keuzes gewalgd als dat ze nu deed. Hoe had ze ooit kunnen denken dat ze dit zonder Ron had kunnen doen? Zonder Harry? In haar eentje?
Maar toch moest ze dit doen. Alleen. Sommige dingen moest je alleen doen.
“Je hoeft alleen maar de spreuk op te heffen en dan is alles weer normaal,” sprak ze zichzelf toe. Ze blies haar adem uit, ademde eens in, uit, in.
(Wat als het haar niet lukte?)
Ze liep het grindpad op dat haar naar een klein rijtjeshuis bracht, kwam tot stilstand voor een knalblauwe deur, vroeg zich kort af waarom ze thuis nooit een blauw deur hadden gehad. Dit was veel vrolijker.
De deur zwaaide open. Ze was zich er niet eens bewust van dat ze had aangebeld.
Haar moeder keek haar vriendelijk glimlachend aan. Ze zag er bruiner uit. Ze straalde.
“Hallo,” zei Hermelien. Ze knipperde eens met haar ogen, bedacht zich hoe stom het was dat ze alleen maar een hallo over haar lippen kon verkrijgen na haar ouders een jaar niet te hebben gezien.
(Was het een jaar geweest? Misschien wel langer. Het voelde als een eeuwigheid.)
“Goeiemorgen.” Mevrouw Griffel glimlachte.
(Wat zag mama er mooi uit.)
(Door de oorlog was ze dat vergeten.)
“Is uw man thuis?” vroeg Hermelien.
De vrouw knikte. “Kan ik U ergens mee helpen?”
“Ik ben van een paar straten verder. Ik...” door de zenuwen vergat ze wat ze nu al dagenlang had gerepeteerd met behulp van de jongens. “Ik ben voorzitster van het buurtcomité. En... wilde U wat vragen stellen... Als dat uitkomt?”
(“Waarom gebruik je niet gewoon een spreuk om binnen te komen?”)
(“Ron! Ik ga niet inbreken!”)
(“Het zijn je ouders! Die zullen het heus niet erg vinden.”
(“Ron!”)
(“Harry, zeg jij er eens wat van.”)
“Maar natuurlijk, lieverd.”
En zo zat Hermelien tegenover haar ouders op de bank. Ze kenden haar niet, maar dat weerhield haar vader er niet van om breed te glimlachen en haar moeder om een extra koekje bij Hermeliens thee te stoppen, zoals ze altijd al had gedaan.
(Ze had nog nooit zoveel van ze gehouden.)
Zodra ze een slokje van haar thee had gedronken, die zo heet was dat ze bijna haar lippen brandde, zette ze het schoteltje met trillende handen op de koffietafel neer.
“Zeg het eens,” begon haar vader.
(Ze had een hele speech klaar, wilde het ze uitleggen voor ze haar stok tevoorschijn haalde, maar ze kon het niet. Het moest nu gebeuren. Ze wilde haar ouders zo snel mogelijk terug.)
Hermelien haalde haar toverstok tevoorschijn terwijl haar ouders haar nieuwsgierig aan bleven staren, en sprak de woorden, luid en duidelijk. Ze wilde er zeker van zijn dat niets fout zou gaan.
Eenmaal klaar liet ze haar stok zakken, ogen stijf dichtgeknepen. Ze had nog nooit aan haar eigen magie getwijfeld, maar nu kon ze niet anders.
“Hermelien, lieverd.”
Hermelien huilde zodra ze twee paar armen rond haar schouders voelde.
Ze had dit alleen willen doen. Dat leek haar toen een hele logische keuze. Ze had dit ook ooit alleen gedaan, dus het was een mooie afsluiter. Toch?
Uiteindelijk bleek dat logica achterhaald was. Hermelien had haar hele leven aan logica gewijd, en ze had nog nooit zo van één van haar logische keuzes gewalgd als dat ze nu deed. Hoe had ze ooit kunnen denken dat ze dit zonder Ron had kunnen doen? Zonder Harry? In haar eentje?
Maar toch moest ze dit doen. Alleen. Sommige dingen moest je alleen doen.
“Je hoeft alleen maar de spreuk op te heffen en dan is alles weer normaal,” sprak ze zichzelf toe. Ze blies haar adem uit, ademde eens in, uit, in.
(Wat als het haar niet lukte?)
Ze liep het grindpad op dat haar naar een klein rijtjeshuis bracht, kwam tot stilstand voor een knalblauwe deur, vroeg zich kort af waarom ze thuis nooit een blauw deur hadden gehad. Dit was veel vrolijker.
De deur zwaaide open. Ze was zich er niet eens bewust van dat ze had aangebeld.
Haar moeder keek haar vriendelijk glimlachend aan. Ze zag er bruiner uit. Ze straalde.
“Hallo,” zei Hermelien. Ze knipperde eens met haar ogen, bedacht zich hoe stom het was dat ze alleen maar een hallo over haar lippen kon verkrijgen na haar ouders een jaar niet te hebben gezien.
(Was het een jaar geweest? Misschien wel langer. Het voelde als een eeuwigheid.)
“Goeiemorgen.” Mevrouw Griffel glimlachte.
(Wat zag mama er mooi uit.)
(Door de oorlog was ze dat vergeten.)
“Is uw man thuis?” vroeg Hermelien.
De vrouw knikte. “Kan ik U ergens mee helpen?”
“Ik ben van een paar straten verder. Ik...” door de zenuwen vergat ze wat ze nu al dagenlang had gerepeteerd met behulp van de jongens. “Ik ben voorzitster van het buurtcomité. En... wilde U wat vragen stellen... Als dat uitkomt?”
(“Waarom gebruik je niet gewoon een spreuk om binnen te komen?”)
(“Ron! Ik ga niet inbreken!”)
(“Het zijn je ouders! Die zullen het heus niet erg vinden.”
(“Ron!”)
(“Harry, zeg jij er eens wat van.”)
“Maar natuurlijk, lieverd.”
En zo zat Hermelien tegenover haar ouders op de bank. Ze kenden haar niet, maar dat weerhield haar vader er niet van om breed te glimlachen en haar moeder om een extra koekje bij Hermeliens thee te stoppen, zoals ze altijd al had gedaan.
(Ze had nog nooit zoveel van ze gehouden.)
Zodra ze een slokje van haar thee had gedronken, die zo heet was dat ze bijna haar lippen brandde, zette ze het schoteltje met trillende handen op de koffietafel neer.
“Zeg het eens,” begon haar vader.
(Ze had een hele speech klaar, wilde het ze uitleggen voor ze haar stok tevoorschijn haalde, maar ze kon het niet. Het moest nu gebeuren. Ze wilde haar ouders zo snel mogelijk terug.)
Hermelien haalde haar toverstok tevoorschijn terwijl haar ouders haar nieuwsgierig aan bleven staren, en sprak de woorden, luid en duidelijk. Ze wilde er zeker van zijn dat niets fout zou gaan.
Eenmaal klaar liet ze haar stok zakken, ogen stijf dichtgeknepen. Ze had nog nooit aan haar eigen magie getwijfeld, maar nu kon ze niet anders.
“Hermelien, lieverd.”
Hermelien huilde zodra ze twee paar armen rond haar schouders voelde.
Kayley zei op 26 aug 2015 - 7:16:
Ik ben ook getuige van Juul.
En damn, Elise, wat ben je snel.
Btw, ik heb de tussenstand mobiel geüpdatet, laat het even weten als er iets fout is~.
Ik ben ook getuige van Juul.
En damn, Elise, wat ben je snel.
Btw, ik heb de tussenstand mobiel geüpdatet, laat het even weten als er iets fout is~.
RivLovee zei op 26 aug 2015 - 17:26:
524 woorden
De dag zou een stralende dag moeten zijn, de vogels zouden moeten fluiten en ik zou er geweldig uit moeten zien in het licht van de zonsondergang.
Dit is niet de werkelijkheid. Het was een prachtige stormachtige nacht en de bliksem ging als messen door de inktzwarte wereld van wolken. Het fietsen ging zwaar en de regen sneed in mijn onbedekte huid, maar het zou de beste nacht van mijn leven worden.
Eindelijk zou ik Connie mogen zien, na jaren op Homeworld vastgezeten te hebben. Eindelijk was is thuis, eindelijk kon ik de zachte krullen zien en de heerlijke geur van perzik shampoo ruiken.
Toen ik bijna met mijn knokkels op de deur kwam, hield ik stil. Wat als ze me niet wou zien? Deze vraag had meer dan duizenden keren door mijn hoofd gespookt, vooral als ik bedacht hoeveel tijd er verstreken zou moeten zijn. De jaren geteld, zouden er nu al meer dan 3 verstreken moeten zijn.
De deur wordt opengetrokken door de verouderde versie van Connie. Misschien wel 30 jaar ouder. De realiteit sloeg me hard, misschien wel zo hard dat ik een stap achteruit deed. Het was natuurlijk haar moeder.
“Hallo mevrouw” zei ik. In mijn hoofd klonk “Mahayswaran” er achter aan. Ze bekeek iedere centimeter van mij. Van mijn krullende haar naar mijn jasje en mijn spijkerbroek en dan mijn simpele sneakers.
“Hallo,’ zei ze twijfelend terug. Ik zag aan haar dat ze me nog ergens van kende maar het niet kon plaatsen.
“Ik kom voor Connie,” zei ik aarzelend. Meteen veranderde haar gezicht van nieuwsgierig naar totale verbitterdheid.
“Universe, is het niet? Het zal toch niet waar zijn, hij is terug, ja hoor.” De manier waarop ze mijn achternaam uitsprak hoorde ik meteen dat ik het helemaal had verpest. Een steek in mijn hart liet me voelen dat ik me daar nu geen zorgen om moest maken, ik moest naar Connie.
“Is ze thuis?” vroeg ik, haar opmerking totaal negerend. Ze keek me minachtend aan en schudde haar hoofd.
“Weet u waar ze wel is?” vroeg ik gulzig door. Ze keer me een paar seconden aan en perste haar lippen nog iets verder op elkaar, tot ze besloot te gaan praten.
“Ze is naar De Tempel.” De manier de ze gebruikte om “De Tempel” te zeggen vertelde me dat ze er vaker was. “De Tempel in Beach City”
Ik dacht niet verder na, en hier sta ik nu, mijn haar waait en mijn horloge geeft aan dat het al 12 uur is. Zou ze er nog wel zijn? Zou ze me gemist hebben? Het huis waar ik meer dan 14 jaar in gewoond heb ziet er zo onveranderd uit, terwijl jaren zijn verstreken. Ik loop de veranda op en open de deur met de sleutel die onder de mat ligt.
Connie, eindelijk zie ik haar weer. Ze draait haar hoofd naar me toe en rent op me af. Het is zo anders dan al die keren dat ik het in mijn hoofd afspeelde; we dansten van blijdschap en mijn buik begon te gloeien.
“Ik vergat hoe geweldig het voelde om mezelf te zijn,” klinkt de stem van Stevonnie.
524 woorden
De dag zou een stralende dag moeten zijn, de vogels zouden moeten fluiten en ik zou er geweldig uit moeten zien in het licht van de zonsondergang.
Dit is niet de werkelijkheid. Het was een prachtige stormachtige nacht en de bliksem ging als messen door de inktzwarte wereld van wolken. Het fietsen ging zwaar en de regen sneed in mijn onbedekte huid, maar het zou de beste nacht van mijn leven worden.
Eindelijk zou ik Connie mogen zien, na jaren op Homeworld vastgezeten te hebben. Eindelijk was is thuis, eindelijk kon ik de zachte krullen zien en de heerlijke geur van perzik shampoo ruiken.
Toen ik bijna met mijn knokkels op de deur kwam, hield ik stil. Wat als ze me niet wou zien? Deze vraag had meer dan duizenden keren door mijn hoofd gespookt, vooral als ik bedacht hoeveel tijd er verstreken zou moeten zijn. De jaren geteld, zouden er nu al meer dan 3 verstreken moeten zijn.
De deur wordt opengetrokken door de verouderde versie van Connie. Misschien wel 30 jaar ouder. De realiteit sloeg me hard, misschien wel zo hard dat ik een stap achteruit deed. Het was natuurlijk haar moeder.
“Hallo mevrouw” zei ik. In mijn hoofd klonk “Mahayswaran” er achter aan. Ze bekeek iedere centimeter van mij. Van mijn krullende haar naar mijn jasje en mijn spijkerbroek en dan mijn simpele sneakers.
“Hallo,’ zei ze twijfelend terug. Ik zag aan haar dat ze me nog ergens van kende maar het niet kon plaatsen.
“Ik kom voor Connie,” zei ik aarzelend. Meteen veranderde haar gezicht van nieuwsgierig naar totale verbitterdheid.
“Universe, is het niet? Het zal toch niet waar zijn, hij is terug, ja hoor.” De manier waarop ze mijn achternaam uitsprak hoorde ik meteen dat ik het helemaal had verpest. Een steek in mijn hart liet me voelen dat ik me daar nu geen zorgen om moest maken, ik moest naar Connie.
“Is ze thuis?” vroeg ik, haar opmerking totaal negerend. Ze keek me minachtend aan en schudde haar hoofd.
“Weet u waar ze wel is?” vroeg ik gulzig door. Ze keer me een paar seconden aan en perste haar lippen nog iets verder op elkaar, tot ze besloot te gaan praten.
“Ze is naar De Tempel.” De manier de ze gebruikte om “De Tempel” te zeggen vertelde me dat ze er vaker was. “De Tempel in Beach City”
Ik dacht niet verder na, en hier sta ik nu, mijn haar waait en mijn horloge geeft aan dat het al 12 uur is. Zou ze er nog wel zijn? Zou ze me gemist hebben? Het huis waar ik meer dan 14 jaar in gewoond heb ziet er zo onveranderd uit, terwijl jaren zijn verstreken. Ik loop de veranda op en open de deur met de sleutel die onder de mat ligt.
Connie, eindelijk zie ik haar weer. Ze draait haar hoofd naar me toe en rent op me af. Het is zo anders dan al die keren dat ik het in mijn hoofd afspeelde; we dansten van blijdschap en mijn buik begon te gloeien.
“Ik vergat hoe geweldig het voelde om mezelf te zijn,” klinkt de stem van Stevonnie.
Bodine zei op 26 aug 2015 - 17:46:
mijn stukje is af en staat in kays laptop en komt online zodra we in haar wifi zitten
mijn stukje is af en staat in kays laptop en komt online zodra we in haar wifi zitten
Bodine zei op 26 aug 2015 - 18:22:
Kayleys laptop zegt 500
Hij voelt alles.
De schaafwonden op zijn handpalmen; de snee in zijn voorhoofd; zijn opengereten knieën; de gewrichten in zijn ellenbogen die de klap hebben opgevangen; het bloed dat in zijn ogen prikt; de brandende huid van zijn vingers, daar waar het eelt niet dik genoeg is geweest om ze te beschermen tegen de wrijving van de lianen; de lucht die door zijn keel raspt; de snijdende pijn in zijn been, zo heftig dat hij op zijn tong moet bijten om het niet uit te schreeuwen, elke keer dat hij zijn gewicht erop probeert te zetten.
Hij voelt niets.
Niet Alby’s arm die hem overeind houdt; niet Alby’s heup die hem met elke stap een stukje vooruit stoot; niet het beton dat wanhopig tegen de zolen van zijn sportschoenen duwt; niet de windstille lucht die langs zijn bloederige huid strijkt; niet hoe zijn bezwete kleding langs zijn rauwe huid schuurt.
Hij hoort niets.
Niet hoe Alby zachte aanmoedigingen in zijn oor puft; niet hoe de andere Gladers hun namen roepen vanaf de rand van het Labyrint; niet hoe ze allemaal vragen wat er gebeurd is, waarom hij zo lang weg bleef, waarom hij niet meer op eigen kracht uit kan lopen. Hij hoort niet eens hoe de Deuren dicht schuiven, een seconde nadat Alby hem erdoorheen heeft getrokken.
Hij ziet wel alles.
Hij ziet Alby met zijn handen op zijn knieën staan, zijn eigen bloed dat over zijn handen druipt, de grond op; zijn eigen bloed dat aan Alby’s shirt kleeft. Hij ziet hoe de leider naar adem hapt om zich vervolgens op te richten, hem weer te ondersteunen, mee te sleuren richting het kamertje dat ze omgedoopt hebben tot ziekenzaal.
Ze zeggen niets.
Zelf ligt hij op het geïmproviseerde ziekenbed; Alby zit op de rand, zijn borstkas hevig op en neer gaand met elke ademhaling, zijn ogen starend in het niets. Fysiek is hij uitgeput; mentaal is hij in de war wegens hetgeen hij gezien heeft.
Hij voelt alles.
Wanneer Alby enigszins op adem is, begint hij in stilte met het ontsmetten van de talloze schaafwonden, verbindt hij de sneeën, spalkt hij het been. Wanneer geen enkele vierkante centimeter huid onbewerkt is gebleven, neemt hij opnieuw plaats op het bed; naast zijn patiënt, die inmiddels, ondanks zijn luidkeels protesterende lichaam, overeind zit. Hij voelt de alcohol prikken, zijn handen branden, zijn spieren schreeuwen, zijn been –
Hij voelt alles.
Hij voelt het verdriet, dat pijnlijk glanst in Alby’s ogen, knagen aan zijn eigen schuldgevoel. Hij voelt het verraad, dat Alby’s irissen nog donkerder kleurt dan anders, steken door de fysieke pijn heen. Hij voelt het onbegrip, dat getekend wordt in de frons in Alby’s voorhoofd, beroep doen op zijn eigen geweten.
Wanneer Alby zijn keel schraapt, diep inademt, hem aankijkt – wanhopig, bijna; smekend, bijna – voelt hij zijn egoïstische hart in zijn schoenen zakken en zijn trommelvliezen voelen de trilling in Alby’s stem wanneer hij eindelijk iets zegt: ‘Newt, shuck face, waar ben je in hemelsnaam mee bezig?’
Hij voelt alles.
Kayleys laptop zegt 500
Hij voelt alles.
De schaafwonden op zijn handpalmen; de snee in zijn voorhoofd; zijn opengereten knieën; de gewrichten in zijn ellenbogen die de klap hebben opgevangen; het bloed dat in zijn ogen prikt; de brandende huid van zijn vingers, daar waar het eelt niet dik genoeg is geweest om ze te beschermen tegen de wrijving van de lianen; de lucht die door zijn keel raspt; de snijdende pijn in zijn been, zo heftig dat hij op zijn tong moet bijten om het niet uit te schreeuwen, elke keer dat hij zijn gewicht erop probeert te zetten.
Hij voelt niets.
Niet Alby’s arm die hem overeind houdt; niet Alby’s heup die hem met elke stap een stukje vooruit stoot; niet het beton dat wanhopig tegen de zolen van zijn sportschoenen duwt; niet de windstille lucht die langs zijn bloederige huid strijkt; niet hoe zijn bezwete kleding langs zijn rauwe huid schuurt.
Hij hoort niets.
Niet hoe Alby zachte aanmoedigingen in zijn oor puft; niet hoe de andere Gladers hun namen roepen vanaf de rand van het Labyrint; niet hoe ze allemaal vragen wat er gebeurd is, waarom hij zo lang weg bleef, waarom hij niet meer op eigen kracht uit kan lopen. Hij hoort niet eens hoe de Deuren dicht schuiven, een seconde nadat Alby hem erdoorheen heeft getrokken.
Hij ziet wel alles.
Hij ziet Alby met zijn handen op zijn knieën staan, zijn eigen bloed dat over zijn handen druipt, de grond op; zijn eigen bloed dat aan Alby’s shirt kleeft. Hij ziet hoe de leider naar adem hapt om zich vervolgens op te richten, hem weer te ondersteunen, mee te sleuren richting het kamertje dat ze omgedoopt hebben tot ziekenzaal.
Ze zeggen niets.
Zelf ligt hij op het geïmproviseerde ziekenbed; Alby zit op de rand, zijn borstkas hevig op en neer gaand met elke ademhaling, zijn ogen starend in het niets. Fysiek is hij uitgeput; mentaal is hij in de war wegens hetgeen hij gezien heeft.
Hij voelt alles.
Wanneer Alby enigszins op adem is, begint hij in stilte met het ontsmetten van de talloze schaafwonden, verbindt hij de sneeën, spalkt hij het been. Wanneer geen enkele vierkante centimeter huid onbewerkt is gebleven, neemt hij opnieuw plaats op het bed; naast zijn patiënt, die inmiddels, ondanks zijn luidkeels protesterende lichaam, overeind zit. Hij voelt de alcohol prikken, zijn handen branden, zijn spieren schreeuwen, zijn been –
Hij voelt alles.
Hij voelt het verdriet, dat pijnlijk glanst in Alby’s ogen, knagen aan zijn eigen schuldgevoel. Hij voelt het verraad, dat Alby’s irissen nog donkerder kleurt dan anders, steken door de fysieke pijn heen. Hij voelt het onbegrip, dat getekend wordt in de frons in Alby’s voorhoofd, beroep doen op zijn eigen geweten.
Wanneer Alby zijn keel schraapt, diep inademt, hem aankijkt – wanhopig, bijna; smekend, bijna – voelt hij zijn egoïstische hart in zijn schoenen zakken en zijn trommelvliezen voelen de trilling in Alby’s stem wanneer hij eindelijk iets zegt: ‘Newt, shuck face, waar ben je in hemelsnaam mee bezig?’
Hij voelt alles.
Kayley zei op 26 aug 2015 - 18:30:
[Gigantische spoiler voor Teen Wolf seizoen 3b aan het einde! Heb het geel gemaakt, maar sorry als je het toch leest.]
Scott werd niet wakker van het kraken van het dak onder zijn raam of de passen door zijn kamer. Dat was als het Stiles was meestal wel het geval; maar die jongen was dan ook te onhandig om stil te blijven. Zelfverklaarde ninja of niet, hij struikelde zich steevast een stuk in de rondte en maakte daarbij dan zo’n kabaal dat Melissa zichzelf de gewoonte aan had geleerd met oordopjes in te slapen.
Maar het was niet zijn beste vriend, dus werd hij pas wakker toen de matras onder Alisons gewicht meegaf. Omdat ze het raam en de gordijnen opengelaten had, kon hij haar met het beetje maanlicht ook ontwarren van de schaduwen in zijn kamer.
Ze kroop bij hem onder de lakens en drukte zichzelf tegen zijn voorkant, wurmde zichzelf in zijn armen. Tengere vingers sloten zich ijzersterk om zijn polsen – hij grijnsde omdat hij dacht dat het was als de vorige keer, toen ze zijn armen boven zijn hoofd tegen de matras had gepind om… Maar daar was het niet voor.
“Je leeft nog,” fluisterde ze tegen zijn sleutelbeen. Zijn hartslag bonsde tegen haar handpalmen.
Nu pas merkte hij ondanks zijn slaperigheid bepaalde dingen: hoeveel kouder haar lichaam aanvoelde (ze was altijd koud) en dat de geur van Beacon Hills’ bos aan haar kleefde (die geur zou hij nooit uit zijn geheugen kunnen wissen).
Ze was gaan jagen.
(En had waarschijnlijk weerwolven zien sterven.)
(Of zelf vermoord.)
Ook al vond hij het zelf een beetje dommig knikte hij, zei: “Ja, ik leef nog.”
Hij begroef zijn hoofd in haar bruine krullen, hield haar stevig tegen zich aan, ademde net iets harder (hoorbaar). Ze verslapte in zijn omhelzing. Uiteindelijk viel ze in slaap.
Zijn T-shirt was nat.
Wanneer hij wakker wordt, is hij gedesoriënteerd. Zijn longen branden alsof hij weer een astma-aanval krijgt, maar daar heeft hij al bijna drie jaar geen last meer van. Zijn adem schuurt in zijn keel.
Hij herinnert zich flarden van zijn nachtmerrie, maar heeft er geen behoefte aan te proberen meer dan dat weer voor zich te halen. Nog even en ook deze beelden zinken weg tussen de plooien van zijn bewustzijn.
Het duurt nog een paar seconden langer voor hij doorheeft dat iemand haar vingers door zijn zweterige haren haalt, de plukken achter zijn oren duwt.
Met een zuinig glimlachje komt hij overeind en hijst het meisje in zijn schoot, laat zijn hoofd op haar schouder vallen om haar geur op te snuiven; zweet, een boswandeling, vanille.
“Alles oké? Je hebt weer heel de nacht liggen schreeuwen.”
Hij houdt haar op afstand zodat ze kan zien dat hij alweer aan het vergeten is, dat de droom deze keer niet blijft hangen.
“Prima. Ga je maar douchen, ik kom er zo bij.”
Scotts glimlach valt zodra haar warmte hem verlaat.
Kira is verkeerd. Te klein, te warm, te breekbaar.
(Hij had gedacht dat Alison onbreekbaar was.)
Alison. Kira is niet Alison.
Hij laat zich achterover vallen. Hij kan zich niet tegen haar aan vleien om haar hart tussen haar ribben en in haar bloedbaan te horen kloppen.
(Want dat doet het niet meer.)
Als hij bij Kira de douche in stapt, lijkt het alsof hij weer helemaal oké is.
(Maar het zal nog jaren duren voor hij dat weer is.)
[Gigantische spoiler voor Teen Wolf seizoen 3b aan het einde! Heb het geel gemaakt, maar sorry als je het toch leest.]
[x]—Hartslag—[x]
Scott werd niet wakker van het kraken van het dak onder zijn raam of de passen door zijn kamer. Dat was als het Stiles was meestal wel het geval; maar die jongen was dan ook te onhandig om stil te blijven. Zelfverklaarde ninja of niet, hij struikelde zich steevast een stuk in de rondte en maakte daarbij dan zo’n kabaal dat Melissa zichzelf de gewoonte aan had geleerd met oordopjes in te slapen.
Maar het was niet zijn beste vriend, dus werd hij pas wakker toen de matras onder Alisons gewicht meegaf. Omdat ze het raam en de gordijnen opengelaten had, kon hij haar met het beetje maanlicht ook ontwarren van de schaduwen in zijn kamer.
Ze kroop bij hem onder de lakens en drukte zichzelf tegen zijn voorkant, wurmde zichzelf in zijn armen. Tengere vingers sloten zich ijzersterk om zijn polsen – hij grijnsde omdat hij dacht dat het was als de vorige keer, toen ze zijn armen boven zijn hoofd tegen de matras had gepind om… Maar daar was het niet voor.
“Je leeft nog,” fluisterde ze tegen zijn sleutelbeen. Zijn hartslag bonsde tegen haar handpalmen.
Nu pas merkte hij ondanks zijn slaperigheid bepaalde dingen: hoeveel kouder haar lichaam aanvoelde (ze was altijd koud) en dat de geur van Beacon Hills’ bos aan haar kleefde (die geur zou hij nooit uit zijn geheugen kunnen wissen).
Ze was gaan jagen.
(En had waarschijnlijk weerwolven zien sterven.)
(Of zelf vermoord.)
Ook al vond hij het zelf een beetje dommig knikte hij, zei: “Ja, ik leef nog.”
Hij begroef zijn hoofd in haar bruine krullen, hield haar stevig tegen zich aan, ademde net iets harder (hoorbaar). Ze verslapte in zijn omhelzing. Uiteindelijk viel ze in slaap.
Zijn T-shirt was nat.
Wanneer hij wakker wordt, is hij gedesoriënteerd. Zijn longen branden alsof hij weer een astma-aanval krijgt, maar daar heeft hij al bijna drie jaar geen last meer van. Zijn adem schuurt in zijn keel.
Hij herinnert zich flarden van zijn nachtmerrie, maar heeft er geen behoefte aan te proberen meer dan dat weer voor zich te halen. Nog even en ook deze beelden zinken weg tussen de plooien van zijn bewustzijn.
Het duurt nog een paar seconden langer voor hij doorheeft dat iemand haar vingers door zijn zweterige haren haalt, de plukken achter zijn oren duwt.
Met een zuinig glimlachje komt hij overeind en hijst het meisje in zijn schoot, laat zijn hoofd op haar schouder vallen om haar geur op te snuiven; zweet, een boswandeling, vanille.
“Alles oké? Je hebt weer heel de nacht liggen schreeuwen.”
Hij houdt haar op afstand zodat ze kan zien dat hij alweer aan het vergeten is, dat de droom deze keer niet blijft hangen.
“Prima. Ga je maar douchen, ik kom er zo bij.”
Scotts glimlach valt zodra haar warmte hem verlaat.
Kira is verkeerd. Te klein, te warm, te breekbaar.
(Hij had gedacht dat Alison onbreekbaar was.)
Alison. Kira is niet Alison.
Hij laat zich achterover vallen. Hij kan zich niet tegen haar aan vleien om haar hart tussen haar ribben en in haar bloedbaan te horen kloppen.
(Want dat doet het niet meer.)
Als hij bij Kira de douche in stapt, lijkt het alsof hij weer helemaal oké is.
(Maar het zal nog jaren duren voor hij dat weer is.)
[x]—547 woorden—[x]
1Dzayn zei op 26 aug 2015 - 19:14:
500 woorden
SPOILER ARROW SEIZOEN DRIE
Nee, hij kan het niet. Ja, hij kan het wel. Nee, toch niet. Hij weet het niet. Hij twijfelt, kan het niet. Wat als ze hem haat? Hij schudt zijn hoofd, grijpt zijn eigen pols stevig vast. Hij drukt zijn nagels in zijn huid en ademt diep in. Hij kan het, hij kan het wel. Hij ademt weer diep in.
‘Ja, ja ik kan dit,’ mompelt hij. Hij kijkt over de zee uit en knikt dan. De man loopt richting de auto en stapt in. De motor gromt onder de druk op het gaspedaal en dan scheurt hij weg.
De kust vliegt aan hem voorbij, maar zijn ogen zijn strak op de weg gericht. Zijn hand ligt op de versnellingspook en zijn andere omklemt het stuur. Wat als ze me haat. Hij wilt er niet aan denken, maar doet het toch. Zijn wond brand ligt. Wat als ze me haat. Hij wilt er niet aan denken, maar doet het toch. Hij zal het haar niet kwalijk nemen. Hij zou zichzelf in haar positie ook haten. Wat als ze al verder is gegaan? Die gedachte maakt hem nog banger. Wat als zij verder is gegaan, maar hij niet? Hij zou het haar niet kwalijk nemen, hij is zolang weggeweest. Hij zou het haar niet kwalijk nemen, hij hoort eigenlijk dood te zijn. De auto scheurt nog steeds over de weg.
Het bord prijkt nog steeds langs de weg en zijn hart maakt een klein sprongetje van geluk, maar zinkt vervolgens weer. De stad die hij haat, maar ook lief heeft. Hij klemt zijn lippen op elkaar en mindert zijn snelheid. Meer auto’s zijn er op de weg, het trottoir is bijna niet zichtbaar door de voetgangers. Even denkt hij dat hij Sara ziet, maar het is enkel iemand die er op lijkt. Het kan ook niet, Sara is dood. De auto rijdt nu stapvoets, komt dan tot stilstand voor het stoplicht. Dan trekt hij weer op, vervolgt zijn weg door de stad. Wat als ze me haat en verder is gegaan?
Hij rijdt het terrein van de club op, parkeert zijn auto en stapt uit. Het is stil en de buitenkant ziet er nog steeds vervallen uit. Hij weet dat het binnen beter is. Hij neemt de treden, telt ze in zijn hoofd. Een, twee, drie. Wat als ze me haat? De deur duwt hij open, zijn wond brandt weer. De club is leeg, maar hij hoort iemand boven in de voorraadkamer. Dat zal zijn zus wel zijn. Hij wilt haar nu niet zien, eerst zij. Hij neemt het achter gangetje, opent de deur. De eerste treden van de ijzeren trap glinsteren, beneden brandt een enkel lichtje. Hij haalt diep adem en loopt naar beneden.
Haar blonde haar lijkt dof in het licht.
‘Felicity.’ Hij ziet hoe ze zich omdraait, hoe haar ogen groot worden. De stoel kraakt als ze met een vaart opspringt. Ze valt hem om de hals, verbergt haar gezicht in zijn nek.
‘Oh god, Oliver. Je leeft.’
500 woorden
SPOILER ARROW SEIZOEN DRIE
Nee, hij kan het niet. Ja, hij kan het wel. Nee, toch niet. Hij weet het niet. Hij twijfelt, kan het niet. Wat als ze hem haat? Hij schudt zijn hoofd, grijpt zijn eigen pols stevig vast. Hij drukt zijn nagels in zijn huid en ademt diep in. Hij kan het, hij kan het wel. Hij ademt weer diep in.
‘Ja, ja ik kan dit,’ mompelt hij. Hij kijkt over de zee uit en knikt dan. De man loopt richting de auto en stapt in. De motor gromt onder de druk op het gaspedaal en dan scheurt hij weg.
De kust vliegt aan hem voorbij, maar zijn ogen zijn strak op de weg gericht. Zijn hand ligt op de versnellingspook en zijn andere omklemt het stuur. Wat als ze me haat. Hij wilt er niet aan denken, maar doet het toch. Zijn wond brand ligt. Wat als ze me haat. Hij wilt er niet aan denken, maar doet het toch. Hij zal het haar niet kwalijk nemen. Hij zou zichzelf in haar positie ook haten. Wat als ze al verder is gegaan? Die gedachte maakt hem nog banger. Wat als zij verder is gegaan, maar hij niet? Hij zou het haar niet kwalijk nemen, hij is zolang weggeweest. Hij zou het haar niet kwalijk nemen, hij hoort eigenlijk dood te zijn. De auto scheurt nog steeds over de weg.
Het bord prijkt nog steeds langs de weg en zijn hart maakt een klein sprongetje van geluk, maar zinkt vervolgens weer. De stad die hij haat, maar ook lief heeft. Hij klemt zijn lippen op elkaar en mindert zijn snelheid. Meer auto’s zijn er op de weg, het trottoir is bijna niet zichtbaar door de voetgangers. Even denkt hij dat hij Sara ziet, maar het is enkel iemand die er op lijkt. Het kan ook niet, Sara is dood. De auto rijdt nu stapvoets, komt dan tot stilstand voor het stoplicht. Dan trekt hij weer op, vervolgt zijn weg door de stad. Wat als ze me haat en verder is gegaan?
Hij rijdt het terrein van de club op, parkeert zijn auto en stapt uit. Het is stil en de buitenkant ziet er nog steeds vervallen uit. Hij weet dat het binnen beter is. Hij neemt de treden, telt ze in zijn hoofd. Een, twee, drie. Wat als ze me haat? De deur duwt hij open, zijn wond brandt weer. De club is leeg, maar hij hoort iemand boven in de voorraadkamer. Dat zal zijn zus wel zijn. Hij wilt haar nu niet zien, eerst zij. Hij neemt het achter gangetje, opent de deur. De eerste treden van de ijzeren trap glinsteren, beneden brandt een enkel lichtje. Hij haalt diep adem en loopt naar beneden.
Haar blonde haar lijkt dof in het licht.
‘Felicity.’ Hij ziet hoe ze zich omdraait, hoe haar ogen groot worden. De stoel kraakt als ze met een vaart opspringt. Ze valt hem om de hals, verbergt haar gezicht in zijn nek.
‘Oh god, Oliver. Je leeft.’
Kayley zei op 26 aug 2015 - 19:17:
Dat is best een grote spoiler voor seizoen drie, Iv.
Dat is best een grote spoiler voor seizoen drie, Iv.
mistyflower zei op 26 aug 2015 - 19:32:
- Pressies 500 woorden- Niet echt geweldig, maar ik had geen idee wat ik eigenlijk schrijven moest
-Kat, Mo, Lilly en Beer-
Vol woede gooide Kat haar leren tas door de hut. Ze trapte tegen een van de kratten met zo een kracht dat het brak. ‘Wat is er gebeurd?’ Stammelde Mo. De andere zeiden niets. Lilly was zachtjes aan huilen, roerloos tegen de wand. Beer keek van Kat naar Lilly en wist duidelijk niet wat hij moest doen.
‘Wat is er gebeurd?’ Vroeg Mo nog eens. Kat zei niets en trapte nog eens tegen het krat. Smeet een van de aardewerken potten kapot en bonkte met haar vuist op het hout. Uiteindelijk liet ze zich op de grond zakken.
‘Kat?’ Zei Mo en hij liep naar haar toe. ‘Wat is er gebeurd? ’
Kat verborg haar gezicht in haar armen. Was ze aan het huilen? Plotseling kwam er een besef over Mo, die hem een ijskoude rilling bezorgde. Hij keek Lilly aan.
‘Lilly, waar is Sem?’
Lilly begon alleen maar harder te huilen. Ze stamelde iets. ‘Het spijt mij zo’ Haar kleine lijfje trilde.
Ze rende de hut uit. Mo zag haar nog door de takken van het woud verdwijnen. Hij keerde zich tot de anderen.
‘Kat? Waar heeft Lilly spijt van? Waar is Sem?’ Beer zweeg. Kat huilde nog steeds. Mo verhefde zijn stem.
‘Waar is Sem? Wat is er gebeurd? Waar is Sem?’
Mo zag dat de enorme Jongen in elkaar krimpen. Als een slappe zak meel. Maar hij had geen medelijden met hem.
“WAAR IS SEM? WAT IS ER GEBEURD?” Schreeuwde hij nu bijna.
Het was Kat die uiteindelijk sprak. ‘Het is gebeurd, Mo. Ze hebben Sem. Ze hebben hem.’ Ze snikte. Het was vreemd om te zien dat zo’ een sterk persoon zo klein leek. En Mo had niemand gekend zo krachtig als Kat. Maar nu zat ze als een klein meisje op de grond. ‘Ik had hem nooit mee moeten laten gaan.’ Zei ze.
‘IK ZEI DAT TOCH. IK ZEI TOCH DAT HIJ HIER HAD MOETEN BLIJVEN. Hij is nog maar een kind… ’ Schreeuwde Kat. ‘Waarom luisterde jullie niet? WAAROM?’
Mo wist niet wat hij moest zeggen, het was alsof ze vloer onder hem weg zakte. Kat stond op trapte opnieuw tegen iets aan. Er klonk een luide krak. Ze stormde de hut uit.
Nu waren alleen Beer en Mo over.
‘Wat is er gebeurd, Beer?’
‘Het was een val. Lilly had het moeten zien aankomen. Zij stond op de uitkijk.’ was het enige wat hij zei. Hij liet zich vallen op een strozak en bleef voor zich uit staren.
Mo wist dat hij niet meer uit hem zou krijgen. ‘We halen hem terug.’ Zei hij zachtjes, ‘Echt waar. We halen hem terug.’
De uren trokken voorbij ,terwijl Mo wenste dat hij ze die ochtend nooit had laten gaan. In een andere wereld zou dit nooit zijn gebeurd. In een andere wereld waren er ouders geweest, die voor hen zorgde. Dan hadden ze nooit hoeven te stelen en dan was Sem nooit meegenomen. Maar ze waren in deze wereld. Ze moesten en zouden Sem terughalen.
- Pressies 500 woorden- Niet echt geweldig, maar ik had geen idee wat ik eigenlijk schrijven moest
-Kat, Mo, Lilly en Beer-
Vol woede gooide Kat haar leren tas door de hut. Ze trapte tegen een van de kratten met zo een kracht dat het brak. ‘Wat is er gebeurd?’ Stammelde Mo. De andere zeiden niets. Lilly was zachtjes aan huilen, roerloos tegen de wand. Beer keek van Kat naar Lilly en wist duidelijk niet wat hij moest doen.
‘Wat is er gebeurd?’ Vroeg Mo nog eens. Kat zei niets en trapte nog eens tegen het krat. Smeet een van de aardewerken potten kapot en bonkte met haar vuist op het hout. Uiteindelijk liet ze zich op de grond zakken.
‘Kat?’ Zei Mo en hij liep naar haar toe. ‘Wat is er gebeurd? ’
Kat verborg haar gezicht in haar armen. Was ze aan het huilen? Plotseling kwam er een besef over Mo, die hem een ijskoude rilling bezorgde. Hij keek Lilly aan.
‘Lilly, waar is Sem?’
Lilly begon alleen maar harder te huilen. Ze stamelde iets. ‘Het spijt mij zo’ Haar kleine lijfje trilde.
Ze rende de hut uit. Mo zag haar nog door de takken van het woud verdwijnen. Hij keerde zich tot de anderen.
‘Kat? Waar heeft Lilly spijt van? Waar is Sem?’ Beer zweeg. Kat huilde nog steeds. Mo verhefde zijn stem.
‘Waar is Sem? Wat is er gebeurd? Waar is Sem?’
Mo zag dat de enorme Jongen in elkaar krimpen. Als een slappe zak meel. Maar hij had geen medelijden met hem.
“WAAR IS SEM? WAT IS ER GEBEURD?” Schreeuwde hij nu bijna.
Het was Kat die uiteindelijk sprak. ‘Het is gebeurd, Mo. Ze hebben Sem. Ze hebben hem.’ Ze snikte. Het was vreemd om te zien dat zo’ een sterk persoon zo klein leek. En Mo had niemand gekend zo krachtig als Kat. Maar nu zat ze als een klein meisje op de grond. ‘Ik had hem nooit mee moeten laten gaan.’ Zei ze.
‘IK ZEI DAT TOCH. IK ZEI TOCH DAT HIJ HIER HAD MOETEN BLIJVEN. Hij is nog maar een kind… ’ Schreeuwde Kat. ‘Waarom luisterde jullie niet? WAAROM?’
Mo wist niet wat hij moest zeggen, het was alsof ze vloer onder hem weg zakte. Kat stond op trapte opnieuw tegen iets aan. Er klonk een luide krak. Ze stormde de hut uit.
Nu waren alleen Beer en Mo over.
‘Wat is er gebeurd, Beer?’
‘Het was een val. Lilly had het moeten zien aankomen. Zij stond op de uitkijk.’ was het enige wat hij zei. Hij liet zich vallen op een strozak en bleef voor zich uit staren.
Mo wist dat hij niet meer uit hem zou krijgen. ‘We halen hem terug.’ Zei hij zachtjes, ‘Echt waar. We halen hem terug.’
De uren trokken voorbij ,terwijl Mo wenste dat hij ze die ochtend nooit had laten gaan. In een andere wereld zou dit nooit zijn gebeurd. In een andere wereld waren er ouders geweest, die voor hen zorgde. Dan hadden ze nooit hoeven te stelen en dan was Sem nooit meegenomen. Maar ze waren in deze wereld. Ze moesten en zouden Sem terughalen.
xjeszell zei op 26 aug 2015 - 19:39:
522 aldus Word.
ALSO SLIGHT TEEN WOLF SPOILERS VANAF NA SEIZOEN VIER
Derek had al een aantal dagen het gevoel dat er iets mis was – hij merkte het aan alles sinds Braeden terug was van Beacon Hills. Ze had hem verteld over haar weerzien met Malia, maar toch… toch had hij het gevoel dat ze iets voor hem verzweeg. Wat ze ook vertelde, het ging nooit over Scott of over Stiles… toch maakte hij zich zorgen en vooral over Scott. De jongen was nu echt de leider van de groep, maar Derek zou hem niet kunnen adviseren.
“Toch denk ik dat ik erheen moet,” zei hij uitendelijk tegen Braeden, wiens hoofd vredig (voor het eerst sinds dagen) op zijn schouder rustte.
“Je moet het zelf weten,” antwoordde ze terwijl ze haar hoofd optilde om hem aan te kijken. “Maar het is niet hetzelfde als toen we weggingen.”
De volgende ochtend was Derek al vroeg wakker. Hij sprong onder de douche, besteedde geen enkele aandacht aan zijn baard. Vroeger had het hem uitgemaakt; nu bestonden zijn dagen vooral uit het opsporen van de Desert Wolf, waardoor het hem veel minder deed.
Nog geen vijf minuten later zat hij aangekleed en wel in de auto. Beacon Hills was ver van hun huidige locaie, maar dat deerde hem niet. Hij startte de auto en begon te rijden zonder ook maar over stoppen na te denken.
Na zo’n acht uur parkeerde hij de auto voor het huis van Scott. Melissa was vast nog aan het werk; een eigenschap die Derek aan zijn eigen moeder deed denken. Melissa wilde de patiënten in het ziekenhuis zo goed mogelijk helpen, op precies dezelfde manier dat zijn moeder altijd voor hun roedel zorgde, voordat… nee. Hij duwde die gedachte weg, schakelde de motor van de auto uit en stapte uit, om vervolgens de deur achter zich dicht te slaan. Hij klopte (misschien iets te) hard op de voordeur, die al snel open werd getrokken door Scott. Hij zag er slecht uit.
“Derek?” vroeg hij verbaasd. “Hoe – waar – wat doe jij hier?” De jongen stapte aan de kant om zijn oudere vriend naar binnen te laten. Zodra de deur gesloten was, volgde Derek Scott naar de woonkamer, waar Scott plaats nam op de bank.
“Ik maakte me zorgen. Misschien heb je Braeden zelf ook gezien; ze was hier voor Malia. We weten inmiddels meer over de Desert Wolf, maar wat ze ook vertelde; geen woord over jou. Gaat het wel goed hier?”
Scott staarde hem aan. Het was overduidelijk dat de jonge weerwolf zijn emoties met man en macht onder controle probeerde te houden.
Hij schudde zijn hoofd: “Ik – nee, Derek. Hoe – hoe deed je dit? Ik kan toch geen leider zijn.” Derek nam plaats naast de jongen.
“Scott, kijk me aan,” zei hij. Scotts ogen waren inmiddels gevuld met tranen. “Je bent een alfa, Scott. Niet zoals ik dat was; je bent een échte alfa. Wat er ook gebeurd is; je kunt dit aan, oké?” Scott knikte aarzelend.
“En weet je?” ging Derek verder, “ik blijf voorlopig wel hier. Ik help je, net zoals ik dat vroeger deed.”
Pas toen besefte Scott hoe erg hij Derek de afgelopen tijd nodig had gehad.
522 aldus Word.
ALSO SLIGHT TEEN WOLF SPOILERS VANAF NA SEIZOEN VIER
Derek had al een aantal dagen het gevoel dat er iets mis was – hij merkte het aan alles sinds Braeden terug was van Beacon Hills. Ze had hem verteld over haar weerzien met Malia, maar toch… toch had hij het gevoel dat ze iets voor hem verzweeg. Wat ze ook vertelde, het ging nooit over Scott of over Stiles… toch maakte hij zich zorgen en vooral over Scott. De jongen was nu echt de leider van de groep, maar Derek zou hem niet kunnen adviseren.
“Toch denk ik dat ik erheen moet,” zei hij uitendelijk tegen Braeden, wiens hoofd vredig (voor het eerst sinds dagen) op zijn schouder rustte.
“Je moet het zelf weten,” antwoordde ze terwijl ze haar hoofd optilde om hem aan te kijken. “Maar het is niet hetzelfde als toen we weggingen.”
De volgende ochtend was Derek al vroeg wakker. Hij sprong onder de douche, besteedde geen enkele aandacht aan zijn baard. Vroeger had het hem uitgemaakt; nu bestonden zijn dagen vooral uit het opsporen van de Desert Wolf, waardoor het hem veel minder deed.
Nog geen vijf minuten later zat hij aangekleed en wel in de auto. Beacon Hills was ver van hun huidige locaie, maar dat deerde hem niet. Hij startte de auto en begon te rijden zonder ook maar over stoppen na te denken.
Na zo’n acht uur parkeerde hij de auto voor het huis van Scott. Melissa was vast nog aan het werk; een eigenschap die Derek aan zijn eigen moeder deed denken. Melissa wilde de patiënten in het ziekenhuis zo goed mogelijk helpen, op precies dezelfde manier dat zijn moeder altijd voor hun roedel zorgde, voordat… nee. Hij duwde die gedachte weg, schakelde de motor van de auto uit en stapte uit, om vervolgens de deur achter zich dicht te slaan. Hij klopte (misschien iets te) hard op de voordeur, die al snel open werd getrokken door Scott. Hij zag er slecht uit.
“Derek?” vroeg hij verbaasd. “Hoe – waar – wat doe jij hier?” De jongen stapte aan de kant om zijn oudere vriend naar binnen te laten. Zodra de deur gesloten was, volgde Derek Scott naar de woonkamer, waar Scott plaats nam op de bank.
“Ik maakte me zorgen. Misschien heb je Braeden zelf ook gezien; ze was hier voor Malia. We weten inmiddels meer over de Desert Wolf, maar wat ze ook vertelde; geen woord over jou. Gaat het wel goed hier?”
Scott staarde hem aan. Het was overduidelijk dat de jonge weerwolf zijn emoties met man en macht onder controle probeerde te houden.
Hij schudde zijn hoofd: “Ik – nee, Derek. Hoe – hoe deed je dit? Ik kan toch geen leider zijn.” Derek nam plaats naast de jongen.
“Scott, kijk me aan,” zei hij. Scotts ogen waren inmiddels gevuld met tranen. “Je bent een alfa, Scott. Niet zoals ik dat was; je bent een échte alfa. Wat er ook gebeurd is; je kunt dit aan, oké?” Scott knikte aarzelend.
“En weet je?” ging Derek verder, “ik blijf voorlopig wel hier. Ik help je, net zoals ik dat vroeger deed.”
Pas toen besefte Scott hoe erg hij Derek de afgelopen tijd nodig had gehad.
mistyflower zei op 26 aug 2015 - 19:51:
Wat een spoilers allemaal....
hmmm ik weet nog niet zeker of ik een van die series ga kijken.... dus ik lees die verhalen dan maar niet. (:
Wat een spoilers allemaal....
hmmm ik weet nog niet zeker of ik een van die series ga kijken.... dus ik lees die verhalen dan maar niet. (:
xDevilBitch zei op 26 aug 2015 - 20:31:
Na de zomer
Perron 9 3/4 was helemaal volgepakt met ouders, kinderen en volgestouwde bagagetrolley’s. Het had nog het meest weg van een maf themafeestje, waarbij het de bedoeling was geweest een zo vreemd mogelijke outfit te verzamelen in je kledingkast. Slechts een enkeling leek in zijn dagelijkse kloffie verschenen te zijn, en dan had je nog de enkele tovenaars die zich niks aantrokken van de kledingvoorschriften van een dreuzelstation en doodleuk in hun gewaden waren verschenen.
De streng uitziende vrouw en haar al net zo stijve echtgenoot, waarmee Sirius Zwarts het perron op kwam gelopen, voldeden duidelijk aan de laatste categorie.
James stootte Remus, die zojuist aan het vertellen was over zijn zomer, meteen aan. “Hè, hè, daar is hij eindelijk. Moet je z’n ouders zien. Wat zien die eruit!” Hij had de jongen boos willen vragen waarom hij in de zomer niet af had kunnen spreken, en hetnals slap excuus op zijn ouders had gegooid, maar nu hij dit zag besefte James meteen dat Sirius geen woord gelogen had.
“Zo hé,” zei de andere jongen. “Waarom heeft hij daar nooit iets over gezegd?”
“Geen idee.” James zwaaide om Sirius’ aandacht te trekken.
De jongen leek hem te zien, maar reageerde niet. Hij staarde slechts met een verveelde uitdrukking voor zich uit, kennelijk luisterend naar wat zijn moeder hem te vertellen had.
“Nou zeg! Wat een lul! Volgens mij heeft hij ons wel gezien. Dat een zomer voor hem genoeg is om ons aan de kant te schuiven!” James’ stem trilde van woede. Hij liep naar Sirius, van plan hem flink op z’n nummer te zette, maar Remus hield hem met een ruk aan zijn arm tegen.
“Wacht, James. Hij komt vast zo wel. Misschien heeft hij gewoon liever niet dat je zijn ouders ontmoet. Ze lijken me nou niet bepaald aardige lui.”
“Wat een waanzin! Jouw ouders staan toch ook gezellig met de mijne te kletsen? Het ligt vast aan Sirius. Hij reageerde ook alleen maar op mijn brieven als ik hem schreef.”
Hun gesprek werd echter onderbroken door een arm over hun schouder. “Hé, James, Remus. Fijne zomer gehad?” In hun drukte om Sirius hadden ze Peter niet eens aan zien komen.
Ze hadden hun vaders een laatste knuffel gegeven en hun moeders een afscheidszoen. De Zweinsteinexpress kwam hortend en stotend onder hen tot leven. Een koor van “goede reis!” en “ik zal je missen!” klonk door de stationshal, vergezeld door een dans van zwaaiende handen. Met een schok kwam de trein in beweging en waren ze naar school vertrokken.
James, Remus en Peter hadden een coupé voor zichzelf weten te bemachtigen. De lege plek naast James voelde ook als een lege plek in zijn hart. Hoe had Sirius hen zomaar kunnen laten vallen?
Voor ze het wisten waren ze Londen al uit. Weilanden met af en toe een boerderij schoten achter het raam voorbij, toen er op de compartimentdeur werd geklopt.
Voorzichtig stapte Sirius naar binnen. “Sorry, mijn ouders lieten me niet gaan. Mag ik komen zitten?”
“Natuurlijk!”
500 woorden
Na de zomer
Perron 9 3/4 was helemaal volgepakt met ouders, kinderen en volgestouwde bagagetrolley’s. Het had nog het meest weg van een maf themafeestje, waarbij het de bedoeling was geweest een zo vreemd mogelijke outfit te verzamelen in je kledingkast. Slechts een enkeling leek in zijn dagelijkse kloffie verschenen te zijn, en dan had je nog de enkele tovenaars die zich niks aantrokken van de kledingvoorschriften van een dreuzelstation en doodleuk in hun gewaden waren verschenen.
De streng uitziende vrouw en haar al net zo stijve echtgenoot, waarmee Sirius Zwarts het perron op kwam gelopen, voldeden duidelijk aan de laatste categorie.
James stootte Remus, die zojuist aan het vertellen was over zijn zomer, meteen aan. “Hè, hè, daar is hij eindelijk. Moet je z’n ouders zien. Wat zien die eruit!” Hij had de jongen boos willen vragen waarom hij in de zomer niet af had kunnen spreken, en hetnals slap excuus op zijn ouders had gegooid, maar nu hij dit zag besefte James meteen dat Sirius geen woord gelogen had.
“Zo hé,” zei de andere jongen. “Waarom heeft hij daar nooit iets over gezegd?”
“Geen idee.” James zwaaide om Sirius’ aandacht te trekken.
De jongen leek hem te zien, maar reageerde niet. Hij staarde slechts met een verveelde uitdrukking voor zich uit, kennelijk luisterend naar wat zijn moeder hem te vertellen had.
“Nou zeg! Wat een lul! Volgens mij heeft hij ons wel gezien. Dat een zomer voor hem genoeg is om ons aan de kant te schuiven!” James’ stem trilde van woede. Hij liep naar Sirius, van plan hem flink op z’n nummer te zette, maar Remus hield hem met een ruk aan zijn arm tegen.
“Wacht, James. Hij komt vast zo wel. Misschien heeft hij gewoon liever niet dat je zijn ouders ontmoet. Ze lijken me nou niet bepaald aardige lui.”
“Wat een waanzin! Jouw ouders staan toch ook gezellig met de mijne te kletsen? Het ligt vast aan Sirius. Hij reageerde ook alleen maar op mijn brieven als ik hem schreef.”
Hun gesprek werd echter onderbroken door een arm over hun schouder. “Hé, James, Remus. Fijne zomer gehad?” In hun drukte om Sirius hadden ze Peter niet eens aan zien komen.
Ze hadden hun vaders een laatste knuffel gegeven en hun moeders een afscheidszoen. De Zweinsteinexpress kwam hortend en stotend onder hen tot leven. Een koor van “goede reis!” en “ik zal je missen!” klonk door de stationshal, vergezeld door een dans van zwaaiende handen. Met een schok kwam de trein in beweging en waren ze naar school vertrokken.
James, Remus en Peter hadden een coupé voor zichzelf weten te bemachtigen. De lege plek naast James voelde ook als een lege plek in zijn hart. Hoe had Sirius hen zomaar kunnen laten vallen?
Voor ze het wisten waren ze Londen al uit. Weilanden met af en toe een boerderij schoten achter het raam voorbij, toen er op de compartimentdeur werd geklopt.
Voorzichtig stapte Sirius naar binnen. “Sorry, mijn ouders lieten me niet gaan. Mag ik komen zitten?”
“Natuurlijk!”
500 woorden
1Dzayn zei op 26 aug 2015 - 22:15:
Daily top 3
1: Elise, because i just found it amazing and it made me feel something indescribably
2: Bo. Ondanks het feit dat ik niet in het fandom zit had ik wel het idee dat ik wist waar het over ging en gwn die schrijfstijl weer. Yes <3
3: Daan. Want HP en de oude garde en hoe het laat zien dat kinderen zoveel sneller vergeven. Ja <3
Daily top 3
1: Elise, because i just found it amazing and it made me feel something indescribably
2: Bo. Ondanks het feit dat ik niet in het fandom zit had ik wel het idee dat ik wist waar het over ging en gwn die schrijfstijl weer. Yes <3
3: Daan. Want HP en de oude garde en hoe het laat zien dat kinderen zoveel sneller vergeven. Ja <3
Cynthia zei op 26 aug 2015 - 22:20:
Met grote ogen staarde de kleine man naar de lange, bleke tovenaar die hij al die jaren had gediend. Zwarte, donkere schaduwen hulden hen in een duisternis, vormden samen een lang gewaad dat zichzelf over het witte lichaam van zijn Meester drapeerde.
“Meester… Heer?”
Spierwitte vingers strekten zich uit, tenen haakten zich in het gras.
“Mijn…. staf.” De man sprak langzaam, donker, en eervol boog zijn dienaar naar hem.
“Nu, Wormstaart.” Deze knikte en stak zijn gezonde hand in zijn gewaad, waarna hij de toverstok aan zijn meester overhandigde. Machtig stak deze hem in de lucht, richtte het vervolgens recht in de ogen van zijn dienaar, die vrijwel meteen in elkaar dook.
“Meester, alstublieft. Ik heb a-alles gedaan wat u wilde… Ik heb- “
“Zwijg.” De man verlaagde zijn staf, maakte een sierlijke beweging met zijn arm, zorgde ervoor dat zijn dienaar, Wormstaart, zachtjes begon te huilen.
“D-dank u, Meester, d-dank u,” stamelde hij, terwijl hij zijn rechterarm in de lucht hield. Het zilver van zijn hand glansde in het maanlicht en vol ongeloof bewoog de man zijn vingers.
Zilveren vingers, verkregen door de Heer van de Duisternis.
Er werd niets terug gezegd. In plaats daarvan liep de lange, bleke man een eindje bij zijn dienaar vandaan, richting een angstaanjagend standbeeld. Hij bleef voor de zeis staan, die gemaakt was van botten.
“Harry Potter.”
“Nee…”
“Vastgehouden door de botten van mijn vader. Mijn vader!” De man begon te lachen en de jongen schudde driftig zijn hoofd.
“Dit ga je nooit winnen!” schreeuwde hij strijdlustig. “Toen niet, n-nu niet.”
“O, is dat zo? En hoe weet jij dat dan zo zeker?”
“Ik - omdat… omdat het je toen ook niet lukte!”
“Je bent een sneu kind, Harry Potter.” Hij spuugde de naam uit alsof het vergif was.
“Gelukkig ben ik niet zoals jij, Voldemort.”
“Je lijkt meer op mij dan je denkt.”
Met een snelle beweging stond Voldemort recht tegenover de jongen, bracht zijn vinger dichtbij zijn voorhoofd en likte langs zijn eigen lippen. “Ik laat het je zien.”
Hardhandig drukte de man zijn wijsvinger op het bliksem-vormige litteken, liet de jongen het uitschreeuwen van de pijn. Verschillende beelden dansten over hun netvlies heen en grijnzend liet Voldemort de jongen zien wat hij wilde dat hij zag.
“H-hou op! S-stop!” krijste hij, maar Voldemort stopte niet. Integendeel, hij liet de jongen beelden zien van zijn vader en moeder, scheurde ze daarna aan flarden door beelden van angstaanjagende Dementors. Hij kwelde de jongen, genoot ervan.
“J-je wint dit n-nooit,” hijgde deze uiteindelijk, waarop Voldemort lachend zijn hoofd schudde.
“Ik zal één voor één alles waar je ooit van hebt gehouden, van je afpakken. Eén voor één, en iedereen zal uiteindelijk denken dat het jouw schuld is. Jij gaat voelen, Potter. Voelen wat je mij hebt aangedaan. Boeten!” Hij lachte opnieuw en de andere, duistere figuren lachten met hem mee.
Zijn Dooddoeners.
“En dan, uiteindelijk, zal jij jezelf overgeven aan mij. Uiteindelijk win ik, altijd, omdat het je teveel kan schelen. Jouw liefde maakt je kapot en ik maak het af, precies zoals ik je lieve moeder en vader heb afgemaakt.” De man zwaaide met zijn stok, liet de zeis van het standbeeld omhoog gaan, waardoor de jongen met een klap op de grond viel.
“Maar eerst gaan we een spelletje spelen.”
549 woorden in Word.
- Trouwens, hoe kan je een top 3 maken als nog niet alles erop staat? -
HIJ IS TERUG
Met grote ogen staarde de kleine man naar de lange, bleke tovenaar die hij al die jaren had gediend. Zwarte, donkere schaduwen hulden hen in een duisternis, vormden samen een lang gewaad dat zichzelf over het witte lichaam van zijn Meester drapeerde.
“Meester… Heer?”
Spierwitte vingers strekten zich uit, tenen haakten zich in het gras.
“Mijn…. staf.” De man sprak langzaam, donker, en eervol boog zijn dienaar naar hem.
“Nu, Wormstaart.” Deze knikte en stak zijn gezonde hand in zijn gewaad, waarna hij de toverstok aan zijn meester overhandigde. Machtig stak deze hem in de lucht, richtte het vervolgens recht in de ogen van zijn dienaar, die vrijwel meteen in elkaar dook.
“Meester, alstublieft. Ik heb a-alles gedaan wat u wilde… Ik heb- “
“Zwijg.” De man verlaagde zijn staf, maakte een sierlijke beweging met zijn arm, zorgde ervoor dat zijn dienaar, Wormstaart, zachtjes begon te huilen.
“D-dank u, Meester, d-dank u,” stamelde hij, terwijl hij zijn rechterarm in de lucht hield. Het zilver van zijn hand glansde in het maanlicht en vol ongeloof bewoog de man zijn vingers.
Zilveren vingers, verkregen door de Heer van de Duisternis.
Er werd niets terug gezegd. In plaats daarvan liep de lange, bleke man een eindje bij zijn dienaar vandaan, richting een angstaanjagend standbeeld. Hij bleef voor de zeis staan, die gemaakt was van botten.
“Harry Potter.”
“Nee…”
“Vastgehouden door de botten van mijn vader. Mijn vader!” De man begon te lachen en de jongen schudde driftig zijn hoofd.
“Dit ga je nooit winnen!” schreeuwde hij strijdlustig. “Toen niet, n-nu niet.”
“O, is dat zo? En hoe weet jij dat dan zo zeker?”
“Ik - omdat… omdat het je toen ook niet lukte!”
“Je bent een sneu kind, Harry Potter.” Hij spuugde de naam uit alsof het vergif was.
“Gelukkig ben ik niet zoals jij, Voldemort.”
“Je lijkt meer op mij dan je denkt.”
Met een snelle beweging stond Voldemort recht tegenover de jongen, bracht zijn vinger dichtbij zijn voorhoofd en likte langs zijn eigen lippen. “Ik laat het je zien.”
Hardhandig drukte de man zijn wijsvinger op het bliksem-vormige litteken, liet de jongen het uitschreeuwen van de pijn. Verschillende beelden dansten over hun netvlies heen en grijnzend liet Voldemort de jongen zien wat hij wilde dat hij zag.
“H-hou op! S-stop!” krijste hij, maar Voldemort stopte niet. Integendeel, hij liet de jongen beelden zien van zijn vader en moeder, scheurde ze daarna aan flarden door beelden van angstaanjagende Dementors. Hij kwelde de jongen, genoot ervan.
“J-je wint dit n-nooit,” hijgde deze uiteindelijk, waarop Voldemort lachend zijn hoofd schudde.
“Ik zal één voor één alles waar je ooit van hebt gehouden, van je afpakken. Eén voor één, en iedereen zal uiteindelijk denken dat het jouw schuld is. Jij gaat voelen, Potter. Voelen wat je mij hebt aangedaan. Boeten!” Hij lachte opnieuw en de andere, duistere figuren lachten met hem mee.
Zijn Dooddoeners.
“En dan, uiteindelijk, zal jij jezelf overgeven aan mij. Uiteindelijk win ik, altijd, omdat het je teveel kan schelen. Jouw liefde maakt je kapot en ik maak het af, precies zoals ik je lieve moeder en vader heb afgemaakt.” De man zwaaide met zijn stok, liet de zeis van het standbeeld omhoog gaan, waardoor de jongen met een klap op de grond viel.
“Maar eerst gaan we een spelletje spelen.”
EINDE
549 woorden in Word.
- Trouwens, hoe kan je een top 3 maken als nog niet alles erop staat? -
Welkom bij de 500 Challenge! Over twaalf uur beginnen we hiermee, dus hier is het allereerste topic, voor de allereerste week.
Hebben we er zin in?
B E L A N G R I J K
- Post de stukjes die je schrijft (tussen de 450 en 550 woorden) in dit topic. Anders telt het niet.
[- Als je niet online kunt komen maar wel iets geschreven hebt, stuur dan een foto via Whatsapp ofzo, in pb kun je om nummers vragen.]
- Heb heel erg veel plezier.
P R O M P T S
- maandag: gebruik de openingszin, "hé, kom jij hier vaker?"
- dinsdag: beschrijf de eerste zin die personage A ooit tegen personage B zei, en de situatie er rond.
- woensdag: schrijf het eerste gesprek dat personage A heeft met personage(s) B(/C/D/...) nadat hij/zij terugkomt van iets.
- donderdag: beschrijf personages A/B/C/... die er zijn op de openingsnacht/-dag van iets.
- vrijdag: personage A vindt een opening/doorgang in de muur en besluit dat personage(s) B(/C/...) mee moet(en) gaan kijken.
- zaterdag: personage A zit in het bandje dat de openingsact verzorgt voor een deel van de wereldtournee van de band van personage B.
- zondag: open je stukje met de zin: "Het houdt/hield maar niet op met regenen."
T U S S E N S T A N D
1. Kay - 11,5
2. Bo - 10,7
3. Dezh - 10
4. Elise - 9,4
5. Daan - 8,7
6. Misty - 8,6
7. Ivana - 7,7
8. Merula - 7,6
9. Juul - 7,5
10. Kirsten - 6,6
11. Cynthia - 5
12. Jess - 4
13. Vera - 1