Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » [500] Week #2
[500] Week #2
Rebella zei op 4 sep 2015 - 17:02:
545 woorden
Sometimes you've the feeling to be on the wrong place.
*Eigen verhaal*
Slaperig opende ik mijn ogen. Vreemd licht scheen door het gordijn. Het was licht, maar niet het gewone ochtendlicht.
“Hey,” klonk het naast me, ik keek naar rechts en zag het eveneens nog slaperige gezicht van Jamie. Zijn gezicht stond vol verwarring, alsof hij niet helemaal wist wat hij in mijn bed deed.
“Hey,” groette ik hem terug. Ik wreef in mijn ogen om het kleverige slaapzand te verwijderen. Jamie ging overeind zitten en onze deken gleed van zijn blote bovenlijf. De getatoeëerde vleugels op zijn rug leken gespannen. Voorzichtig legde ik mijn rechterhand op zijn rug.
“Gaat het?” Ik wachtte zwijgend op zijn antwoord, zachtjes zijn rug strelend.
“Ja, slechte droom.” Jamie zat met zijn handen in zijn haar en liet zijn ellebogen op zijn opgetrokken knieën rusten.
“Wil je erover praten?” Ik ging ook zitten en vleide mijn hoofd met mijn gebruikelijke krullenbende op zijn schouder en streelde zijn armen.
“Ik weet het niet meer...” Zijn hoofd vleide zich op de mijne en zo zaten we een poos in stilte, genietend van elkaar en het langzame wakker worden.
“Zullen we opstaan?” Vroeg ik zachtjes en frutste met Jamie's heuplange blonde haren. Hij knikte en omhelsde me in zijn sterke armen.
“Eerst dit,” mompelde hij in mijn nek en ik glimlachte.
“Dat wordt langzaamaan een gewoonte,” ik liet mijn duim over zijn kaak glijden en hij trok mijn gezicht naar de zijne. De lippen die me inmiddels zo bekend waren, voelden deze keer hard en wanhopig aan. Ik besefte dat Jamie niet zichzelf was door de droom en trok hem met me mee toen ik me achterover liet vallen. Liefde was mooi.
Pas toen ik mezelf weer terugvond in zijn armen, besefte ik dat Jamie wilde dat ik hem het antwoord gaf op zijn blokkerende droom. Maar wat kon ik meer doen dan hem in mijn armen nemen, hem liefkozen en hem het comfort van het alledaagse geven?
Jamie was opgestaan en stond onder de douche, ik stond op en liep door mijn slaapkamer naar de aangrenzende woonkamer waar ik de gordijnen open schoof. Een bleke zon kon ik door de mist heen ontwarren, maar de huizen tegenover de mijne waren niet zichtbaar, noch kon ik drie verdiepingen lager de straat ontdekken. De wolken besloten de aarde te bezoeken. Gemiauw liet me wegdraaien van het raam en ik gaf mijn poezen hun brokjes. Terwijl zij aanvielen op hun ontbijt maakte ik dat van Jamie en mij klaar. Het douchewater stopte en ik zette de waterkoker aan.
Jamie kwam haren drogend de woonkamer in en keek uit het raam en fronste.
“Wat is er?” Vroeg ik, terwijl ik een handdoek van het droogrek haalde dat aan de gangdeur hing en vervolgens naar hem toeliep.
“Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken,” hij keek me aan en gebaarde met zijn vrije hand eerst naar het raam en toen naar zijn hoofd met een gebaar van een schietende pistool. Ik knikte begrijpend.
“Déjà vu?” Ik sloeg een handdoek om zijn middel en kuste zijn wang.
“Ja...”
“Dan is het tijd dat we daar wat aan doen.” Ik schepte achter zijn rug om, wat wit poeder in zijn thee-kopje.
“Goed plan, maar eerst,” hij nam plaats op een stoel.
“Ontbijt,” ik schonk glimlachend de thee in.
545 woorden
Misty Head
Sometimes you've the feeling to be on the wrong place.
*Eigen verhaal*
Slaperig opende ik mijn ogen. Vreemd licht scheen door het gordijn. Het was licht, maar niet het gewone ochtendlicht.
“Hey,” klonk het naast me, ik keek naar rechts en zag het eveneens nog slaperige gezicht van Jamie. Zijn gezicht stond vol verwarring, alsof hij niet helemaal wist wat hij in mijn bed deed.
“Hey,” groette ik hem terug. Ik wreef in mijn ogen om het kleverige slaapzand te verwijderen. Jamie ging overeind zitten en onze deken gleed van zijn blote bovenlijf. De getatoeëerde vleugels op zijn rug leken gespannen. Voorzichtig legde ik mijn rechterhand op zijn rug.
“Gaat het?” Ik wachtte zwijgend op zijn antwoord, zachtjes zijn rug strelend.
“Ja, slechte droom.” Jamie zat met zijn handen in zijn haar en liet zijn ellebogen op zijn opgetrokken knieën rusten.
“Wil je erover praten?” Ik ging ook zitten en vleide mijn hoofd met mijn gebruikelijke krullenbende op zijn schouder en streelde zijn armen.
“Ik weet het niet meer...” Zijn hoofd vleide zich op de mijne en zo zaten we een poos in stilte, genietend van elkaar en het langzame wakker worden.
“Zullen we opstaan?” Vroeg ik zachtjes en frutste met Jamie's heuplange blonde haren. Hij knikte en omhelsde me in zijn sterke armen.
“Eerst dit,” mompelde hij in mijn nek en ik glimlachte.
“Dat wordt langzaamaan een gewoonte,” ik liet mijn duim over zijn kaak glijden en hij trok mijn gezicht naar de zijne. De lippen die me inmiddels zo bekend waren, voelden deze keer hard en wanhopig aan. Ik besefte dat Jamie niet zichzelf was door de droom en trok hem met me mee toen ik me achterover liet vallen. Liefde was mooi.
Pas toen ik mezelf weer terugvond in zijn armen, besefte ik dat Jamie wilde dat ik hem het antwoord gaf op zijn blokkerende droom. Maar wat kon ik meer doen dan hem in mijn armen nemen, hem liefkozen en hem het comfort van het alledaagse geven?
Jamie was opgestaan en stond onder de douche, ik stond op en liep door mijn slaapkamer naar de aangrenzende woonkamer waar ik de gordijnen open schoof. Een bleke zon kon ik door de mist heen ontwarren, maar de huizen tegenover de mijne waren niet zichtbaar, noch kon ik drie verdiepingen lager de straat ontdekken. De wolken besloten de aarde te bezoeken. Gemiauw liet me wegdraaien van het raam en ik gaf mijn poezen hun brokjes. Terwijl zij aanvielen op hun ontbijt maakte ik dat van Jamie en mij klaar. Het douchewater stopte en ik zette de waterkoker aan.
Jamie kwam haren drogend de woonkamer in en keek uit het raam en fronste.
“Wat is er?” Vroeg ik, terwijl ik een handdoek van het droogrek haalde dat aan de gangdeur hing en vervolgens naar hem toeliep.
“Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken,” hij keek me aan en gebaarde met zijn vrije hand eerst naar het raam en toen naar zijn hoofd met een gebaar van een schietende pistool. Ik knikte begrijpend.
“Déjà vu?” Ik sloeg een handdoek om zijn middel en kuste zijn wang.
“Ja...”
“Dan is het tijd dat we daar wat aan doen.” Ik schepte achter zijn rug om, wat wit poeder in zijn thee-kopje.
“Goed plan, maar eerst,” hij nam plaats op een stoel.
“Ontbijt,” ik schonk glimlachend de thee in.
MoonRocker zei op 4 sep 2015 - 18:48:
Slechte haardag
‘Bill, kom op,’ zei Georg, ‘die mist is zo weg. Je haar is echt niet in gevaar.’
Bill rolde met zijn ogen en sloeg zijn armen over elkaar. Hij tikte met zijn voet op de grond, hoewel hij niet ongeduldig of nerveus was: hij woog zijn opties. Hij kon op Georg vertrouwen, niet moeilijk doen en nu naar buiten gaan, opdat ze op tijd zouden komen in de studio, maar hij kon ook naar zijn onderbuikgevoel luisteren, wachten en het risico nemen gigantisch te laat te komen.
‘Iedereen klaar?’ vroeg Tom, die juist uit de badkamer kwam.
Georg wees naar Bill.
‘Hare Majesteit denkt dat het door de mist te vochtig is voor zijn haar,’ spotte hij.
Gustav zuchtte en Tom schudde zijn hoofd.
‘Bill, je hebt onderhand een hele pot gel in je haar zitten,’ zei hij. ‘Wat kan er misgaan?’
De zanger fronste en keek zijn broer aan.
‘Toevallig heb ik hele speciale haarproducten die niet nat mogen worden,’ zei hij.
Na nog een kwartier heen en weer discussiëren of de mist Bills haar op dat korte stukje echt zodanig nat zou maken dat het zijn haar zou verpesten, hadden ze de zanger eindelijk weten te overtuigen dat zijn kapsel in tact zou blijven en waren ze op weg naar de studio. Onderweg kon Bill het niet laten om zijn haar te controleren in winkelruiten en autospiegels.
‘Bill, je haar ziet er nog prima uit,’ verzuchtte Georg.
‘Zeg jij!’ riep Bill paniekerig. ‘Het begint inmiddels al aardig raar aan te voelen!’
‘We zijn zo bij de studio,’ zei Tom, ‘zo verschrikkelijk kan het niet worden.’
Toen ze allemaal de iets te snelle draaideur hadden overleefd en Tom, Georg en Gustav een praatje stonden te maken met de receptioniste, was Bill gauw naar het toilet gevlucht. Hij maakte een geschrokken piepgeluid toen hij zag hoe kleverig en smerig zijn haar er uit was gaan zien en raakte het zo voorzichtig als hij kon aan. Brommend en mompelend besloot hij dat hij zijn gel maar uit zijn haren moest wassen. Hij draaide de warme kraan van een van de wasbakken aan en wachtte tot het daadwerkelijk warm was.
Gelukkig was de studio uitgerust met handdoekjes in de toiletten, zodat de zanger zijn drijfnatte haar kon drogen. Toen hij terug de hal in wandelde, meldde de receptioniste hem dat de anderen al naar de opnameruimte waren gegaan. Hij mompelde een bedankje en haastte zich door de gangen naar de betreffende ruimte.
‘Bill, heb je nou je haar gewassen?’ vroeg Georg, toen de zanger binnenkwam.
‘Ja,’ gromde hij, ‘ik moest wel. Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken!’
David, die er blijkbaar ook al was, klopte hem op de schouder.
‘Ik weet dat je veel waarde hecht aan je uiterlijk, jongen,’ zei hij, ‘maar we zijn hier maar in de studio.’
De zanger was het er duidelijk niet mee eens en haalde met tegenzin zijn stemoefeningen en liedteksten tevoorschijn. Wat hem betreft was een slechte haardag gewoon een slechte dag.
[500 woorden]
Slechte haardag
‘Bill, kom op,’ zei Georg, ‘die mist is zo weg. Je haar is echt niet in gevaar.’
Bill rolde met zijn ogen en sloeg zijn armen over elkaar. Hij tikte met zijn voet op de grond, hoewel hij niet ongeduldig of nerveus was: hij woog zijn opties. Hij kon op Georg vertrouwen, niet moeilijk doen en nu naar buiten gaan, opdat ze op tijd zouden komen in de studio, maar hij kon ook naar zijn onderbuikgevoel luisteren, wachten en het risico nemen gigantisch te laat te komen.
‘Iedereen klaar?’ vroeg Tom, die juist uit de badkamer kwam.
Georg wees naar Bill.
‘Hare Majesteit denkt dat het door de mist te vochtig is voor zijn haar,’ spotte hij.
Gustav zuchtte en Tom schudde zijn hoofd.
‘Bill, je hebt onderhand een hele pot gel in je haar zitten,’ zei hij. ‘Wat kan er misgaan?’
De zanger fronste en keek zijn broer aan.
‘Toevallig heb ik hele speciale haarproducten die niet nat mogen worden,’ zei hij.
Na nog een kwartier heen en weer discussiëren of de mist Bills haar op dat korte stukje echt zodanig nat zou maken dat het zijn haar zou verpesten, hadden ze de zanger eindelijk weten te overtuigen dat zijn kapsel in tact zou blijven en waren ze op weg naar de studio. Onderweg kon Bill het niet laten om zijn haar te controleren in winkelruiten en autospiegels.
‘Bill, je haar ziet er nog prima uit,’ verzuchtte Georg.
‘Zeg jij!’ riep Bill paniekerig. ‘Het begint inmiddels al aardig raar aan te voelen!’
‘We zijn zo bij de studio,’ zei Tom, ‘zo verschrikkelijk kan het niet worden.’
Toen ze allemaal de iets te snelle draaideur hadden overleefd en Tom, Georg en Gustav een praatje stonden te maken met de receptioniste, was Bill gauw naar het toilet gevlucht. Hij maakte een geschrokken piepgeluid toen hij zag hoe kleverig en smerig zijn haar er uit was gaan zien en raakte het zo voorzichtig als hij kon aan. Brommend en mompelend besloot hij dat hij zijn gel maar uit zijn haren moest wassen. Hij draaide de warme kraan van een van de wasbakken aan en wachtte tot het daadwerkelijk warm was.
Gelukkig was de studio uitgerust met handdoekjes in de toiletten, zodat de zanger zijn drijfnatte haar kon drogen. Toen hij terug de hal in wandelde, meldde de receptioniste hem dat de anderen al naar de opnameruimte waren gegaan. Hij mompelde een bedankje en haastte zich door de gangen naar de betreffende ruimte.
‘Bill, heb je nou je haar gewassen?’ vroeg Georg, toen de zanger binnenkwam.
‘Ja,’ gromde hij, ‘ik moest wel. Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken!’
David, die er blijkbaar ook al was, klopte hem op de schouder.
‘Ik weet dat je veel waarde hecht aan je uiterlijk, jongen,’ zei hij, ‘maar we zijn hier maar in de studio.’
De zanger was het er duidelijk niet mee eens en haalde met tegenzin zijn stemoefeningen en liedteksten tevoorschijn. Wat hem betreft was een slechte haardag gewoon een slechte dag.
[500 woorden]
Eliros zei op 4 sep 2015 - 19:11:
[500 woorden]
“Ik zei het toch?” gierde Fred uit. “Ik had het je nog zo gezegd.” En hij staat voorovergebogen, steunt zijn handen op zijn knieën. Hij lacht zo hard dat zijn ribben pijn doen. “Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
Hij is ondertussen op de grond gaan zitten en veegt de tranen van zijn wangen.
George staat een meter van hem af, kan zijn broer amper zien door de flarden mist die alles in hun pad gevangen nemen en opslokken. Fred kan niet zien dat zijn tweelingbroer met zijn armen over elkaar geslagen staat en geërgerd op hem neerkijkt (voor zover dat mogelijk is dan) maar hij voelt het wel, en dat is al hilarisch genoeg dat hij opnieuw in de lach schiet. Nog even en hij breekt een rib.
“Ben je klaar?” vraagt George na een tijdje.
Fred steekt een hand op (denkt George) en snikt nog even na, voordat hij langzaam knikt en probeert om overeind te komen. “Vuurwerk testen in november,” mompelt Fred, gooit daarbij nog een beetje olie op zijn vuur (en het wakkert weer aan en hij klapt weer voorover en het feest begint opnieuw).
Na wat wel uren lijken (zo'n tien minuten) zucht George eens diep en grijpt naar de tas die aan zijn voeten staat en vol met vuurwerk zit. “Laten we het nog eens proberen. Het ziet er nu al minder erg uit dan net.”
Fred staat inmiddels weer op beide benen en weet zich zowaar staande te houden zonder dat hij door een nieuwe lachstuip getroffen wordt. “Veel minder, ja. Veel minder—hé!” Hij wrijft over de zere ribben die zojuist een por van zijn broer hebben gekregen. Hij probeert terug te porren, maar George (die er niets grappigs aan vindt) is (daardoor) veel sneller op zijn benen en ontwijkt alle rampzalige pogingen.
“Je weet wat ze zeggen—”
“Nee, niet echt.”
“Driemaal is scheepsrecht.” George grijpt in de tas naar een vuurpijl. Een derde testronde. Hij inspecteert de vuurpijl grondig, maar alles lijkt nog in perfecte staat. De bezweringen die vocht tegengaan houden nog steeds in stand. Alles is kurkdroog — zelfs in deze mist. George is tevreden.
“Nou. Laten we hopen dat de collectieve zij gelijk heeft,” zegt Fred droogjes (en heeft daar geen bezwering voor nodig). Hij ploft in het zeiknatte gras neer, blik omhoog gericht.
“Fire in the hole!”
Maar van dat vuur in het gat is niet veel te zien, (en Fred denkt dat de mist best wel een goede vervanging voor het gat is want) hij ziet, zogezegd, geen reet.
“Zou het soms te mistig zijn om vuurwerk af te steken?” oppert Fred.
George probeert het nog eens, en nog eens, en nog één laatste keer, maar de mist lijkt alleen maar nog meer samen te pakken, totdat hij op een gegeven moment zijn eigen knieën niet meer kan zien. Ook hij moet dan toegeven dat ze beter even kunnen wachten.
“Dat zei ik toch al.”
[500 woorden]
“Ik zei het toch?” gierde Fred uit. “Ik had het je nog zo gezegd.” En hij staat voorovergebogen, steunt zijn handen op zijn knieën. Hij lacht zo hard dat zijn ribben pijn doen. “Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
Hij is ondertussen op de grond gaan zitten en veegt de tranen van zijn wangen.
George staat een meter van hem af, kan zijn broer amper zien door de flarden mist die alles in hun pad gevangen nemen en opslokken. Fred kan niet zien dat zijn tweelingbroer met zijn armen over elkaar geslagen staat en geërgerd op hem neerkijkt (voor zover dat mogelijk is dan) maar hij voelt het wel, en dat is al hilarisch genoeg dat hij opnieuw in de lach schiet. Nog even en hij breekt een rib.
“Ben je klaar?” vraagt George na een tijdje.
Fred steekt een hand op (denkt George) en snikt nog even na, voordat hij langzaam knikt en probeert om overeind te komen. “Vuurwerk testen in november,” mompelt Fred, gooit daarbij nog een beetje olie op zijn vuur (en het wakkert weer aan en hij klapt weer voorover en het feest begint opnieuw).
Na wat wel uren lijken (zo'n tien minuten) zucht George eens diep en grijpt naar de tas die aan zijn voeten staat en vol met vuurwerk zit. “Laten we het nog eens proberen. Het ziet er nu al minder erg uit dan net.”
Fred staat inmiddels weer op beide benen en weet zich zowaar staande te houden zonder dat hij door een nieuwe lachstuip getroffen wordt. “Veel minder, ja. Veel minder—hé!” Hij wrijft over de zere ribben die zojuist een por van zijn broer hebben gekregen. Hij probeert terug te porren, maar George (die er niets grappigs aan vindt) is (daardoor) veel sneller op zijn benen en ontwijkt alle rampzalige pogingen.
“Je weet wat ze zeggen—”
“Nee, niet echt.”
“Driemaal is scheepsrecht.” George grijpt in de tas naar een vuurpijl. Een derde testronde. Hij inspecteert de vuurpijl grondig, maar alles lijkt nog in perfecte staat. De bezweringen die vocht tegengaan houden nog steeds in stand. Alles is kurkdroog — zelfs in deze mist. George is tevreden.
“Nou. Laten we hopen dat de collectieve zij gelijk heeft,” zegt Fred droogjes (en heeft daar geen bezwering voor nodig). Hij ploft in het zeiknatte gras neer, blik omhoog gericht.
“Fire in the hole!”
Maar van dat vuur in het gat is niet veel te zien, (en Fred denkt dat de mist best wel een goede vervanging voor het gat is want) hij ziet, zogezegd, geen reet.
“Zou het soms te mistig zijn om vuurwerk af te steken?” oppert Fred.
George probeert het nog eens, en nog eens, en nog één laatste keer, maar de mist lijkt alleen maar nog meer samen te pakken, totdat hij op een gegeven moment zijn eigen knieën niet meer kan zien. Ook hij moet dan toegeven dat ze beter even kunnen wachten.
“Dat zei ik toch al.”
1Dzayn zei op 4 sep 2015 - 21:05:
Ik moet vandaag helaas overslaan vanwege tijdgebrek. Helaas.
Ik moet vandaag helaas overslaan vanwege tijdgebrek. Helaas.
Bodine zei op 4 sep 2015 - 21:28:
Hij kan geen hand voor ogen zien en het is koud en de mist vormt waterdruppeltjes op zijn gezicht. Zijn telefoon kan elk moment afgaan, zijn vader aan de andere kant van de lijn, vloekend en tierend over het eten dat op tafel staat koud te worden omdat hij zo nodig te laat thuis moest komen – waar was hij eigenlijk? Binnen vijf minuten thuis, anders krijgt hij huisarrest.
(Toch is hij niet van plan binnenkort naar huis te gaan.)
De mist –
Zijn telefoon gaat.
“Niet opnemen,” zegt Lucas.
“Hij vermoordt me als ik hem negeer.”
“Hij vermoordt je sowieso wel.”
“Maar – ”
Hij stelt zich voor dat Lucas zijn hoofd schudt, misschien zelfs met een hint van een glimlach, zijn ogen met hun verliefde glans gericht op zijn gezicht, zijn –
(De mist is te dicht om Lucas te zien.)
“Ik denk dat het een teken is,” grinnikt de blonde. “Een teken dat we… bij elkaar moeten zijn, nu.”
“Een teken? Je hebt ons hier zelf in gelokt. Ik zei nog – ”
“Het had toch op kunnen klaren?”
“Ik zei toch dat de mist niet op zou trekken.”
“Jawel, maar – ”
“Ik zeg alleen maar dat het geen teken is.”
“Ik zeg alleen maar dat ik graag wil dat je hier bij me blijft.”
(Glimlachjes, twinkelende oogjes.)
(Hij ziet niets in de mist.)
(Hij voelt wel.)
(Lucas’ klamme vingers over de zijne, zijn huid direct een aangenaam brandende tinteling.)
(Zijn hart in zijn keel.)
(Zijn telefoon rinkelend op de achtergrond.)
“Natuurlijk blijf ik.”
(Alsof hij Lucas ooit tegen zou kunnen spreken.)
(Alsof hij ooit – )
(Alsof hij ooit hetero zou worden.)
(Alsof hij zijn vader ooit tevreden zou kunnen stellen.)
(Alsof op tijd thuis zijn ook maar een klein beetje zou helpen.)
(Alsof – )
“Mooi.”
Zijn brommer staat naast hen in het gras, buiten het zicht maar wel binnen handbereik. Hij kan weg, als hij wil. Naar huis, eten, glimlachend aan tafel zitten en zeggen dat hij met Wiet aan een schoolproject aan het werken was, dat zijn telefoon op stil stond, dat het nooit meer zal gebeuren en dat (Lucas – wie is dat?) hij een voorbeeldige zoon zal zijn, dat het nooit meer zal gebeuren. Hij kan –
(Hij ziet niets.)
(Als het niet was wegens de mist, dan wel wegens de withete woede die vlekken voor zijn ogen tekent.)
(Zijn bonkt in zijn borstkas.)
(Als het niet was wegens Lucas’ vingers over de zijne, dan wel wegens de withete woede die zijn lichaam op hol doet slaan.)
(Zijn oren suizen.)
(Puur van woede.)
“Gaat het?” vraagt Lucas.
(Zijn telefoon rinkelt nog steeds.)
(Zijn vaders woedende gezicht, Sjoerd met zijn rake opmerkingen.)
(Koud eten.)
(Zonder eten naar bed.)
(Huisarrest.)
(Lucas? Wie is Lucas?)
Hij zou naar huis kunnen gaan; zijn brommer staat binnen handbereik. De mist houdt hem niet per se tegen. Met zijn lichten aan, stapvoets…
(Hij wil niet.)
“Ik hou van je,” fluistert hij.
(In zijn hoofd hoort hij zijn vader schreeuwen.)
“Ik ook van jou,” fluistert Lucas eroverheen.
500 woorden.
Hij kan geen hand voor ogen zien en het is koud en de mist vormt waterdruppeltjes op zijn gezicht. Zijn telefoon kan elk moment afgaan, zijn vader aan de andere kant van de lijn, vloekend en tierend over het eten dat op tafel staat koud te worden omdat hij zo nodig te laat thuis moest komen – waar was hij eigenlijk? Binnen vijf minuten thuis, anders krijgt hij huisarrest.
(Toch is hij niet van plan binnenkort naar huis te gaan.)
De mist –
Zijn telefoon gaat.
“Niet opnemen,” zegt Lucas.
“Hij vermoordt me als ik hem negeer.”
“Hij vermoordt je sowieso wel.”
“Maar – ”
Hij stelt zich voor dat Lucas zijn hoofd schudt, misschien zelfs met een hint van een glimlach, zijn ogen met hun verliefde glans gericht op zijn gezicht, zijn –
(De mist is te dicht om Lucas te zien.)
“Ik denk dat het een teken is,” grinnikt de blonde. “Een teken dat we… bij elkaar moeten zijn, nu.”
“Een teken? Je hebt ons hier zelf in gelokt. Ik zei nog – ”
“Het had toch op kunnen klaren?”
“Ik zei toch dat de mist niet op zou trekken.”
“Jawel, maar – ”
“Ik zeg alleen maar dat het geen teken is.”
“Ik zeg alleen maar dat ik graag wil dat je hier bij me blijft.”
(Glimlachjes, twinkelende oogjes.)
(Hij ziet niets in de mist.)
(Hij voelt wel.)
(Lucas’ klamme vingers over de zijne, zijn huid direct een aangenaam brandende tinteling.)
(Zijn hart in zijn keel.)
(Zijn telefoon rinkelend op de achtergrond.)
“Natuurlijk blijf ik.”
(Alsof hij Lucas ooit tegen zou kunnen spreken.)
(Alsof hij ooit – )
(Alsof hij ooit hetero zou worden.)
(Alsof hij zijn vader ooit tevreden zou kunnen stellen.)
(Alsof op tijd thuis zijn ook maar een klein beetje zou helpen.)
(Alsof – )
“Mooi.”
Zijn brommer staat naast hen in het gras, buiten het zicht maar wel binnen handbereik. Hij kan weg, als hij wil. Naar huis, eten, glimlachend aan tafel zitten en zeggen dat hij met Wiet aan een schoolproject aan het werken was, dat zijn telefoon op stil stond, dat het nooit meer zal gebeuren en dat (Lucas – wie is dat?) hij een voorbeeldige zoon zal zijn, dat het nooit meer zal gebeuren. Hij kan –
(Hij ziet niets.)
(Als het niet was wegens de mist, dan wel wegens de withete woede die vlekken voor zijn ogen tekent.)
(Zijn bonkt in zijn borstkas.)
(Als het niet was wegens Lucas’ vingers over de zijne, dan wel wegens de withete woede die zijn lichaam op hol doet slaan.)
(Zijn oren suizen.)
(Puur van woede.)
“Gaat het?” vraagt Lucas.
(Zijn telefoon rinkelt nog steeds.)
(Zijn vaders woedende gezicht, Sjoerd met zijn rake opmerkingen.)
(Koud eten.)
(Zonder eten naar bed.)
(Huisarrest.)
(Lucas? Wie is Lucas?)
Hij zou naar huis kunnen gaan; zijn brommer staat binnen handbereik. De mist houdt hem niet per se tegen. Met zijn lichten aan, stapvoets…
(Hij wil niet.)
“Ik hou van je,” fluistert hij.
(In zijn hoofd hoort hij zijn vader schreeuwen.)
“Ik ook van jou,” fluistert Lucas eroverheen.
500 woorden.
xNadezhda zei op 4 sep 2015 - 21:51:
500 again (:
Zelfs de grootste ochtendmensen voelden de moed in hun schoenen zakken toen ze de Grote Zaal betraden. In plaats van een heldere hemel, blauw gemengd met het laatste roze van de zonsopgang, strekte zich een vuilwitte lucht uit boven de ontbijtborden. Een groepje Ravenklauwers ging op het bordes kijken en kwam met terneergeslagen gezichten terug – het hele schoolterrein ging schuil onder de mist.
‘Dat komt wel goed,’ zei iemand een paar plekken van Bill verwijderd. ‘Gelukkig hebben we pas na de lunch Kruidenkunde.’
Bill keek mismoedig naar zijn toast. Hij had helemaal niet aan Kruidenkunde gedacht en schoot een schietgebedje naar het plafond van de Grote Zaal.
Dat hielp natuurlijk niks. Toen hij na Bezweringen samen met de andere vijfdejaars in de hal arriveerde, stapte er net een verzameling verkleumde Huffelpuffers naar binnen. Achter hen was de mist zichtbaar, dik en wit en ondoordringbaar. De Zwadderaars wisselden blikken en liepen weinig enthousiast naar hun tafel in de Grote Zaal. Het plafond bood geen troost.
Na een zo lang mogelijke lunch moesten ze eraan geloven. Tegelijkertijd met een paar Griffoendors stonden ze op en sloften naar de voordeuren. Bill trok zijn mantel dichter om zich heen, hees zijn tas op zijn schouder en zette de eerste stap naar buiten.
Hij zag meteen niks meer. Hopend dat hij niet bovenaan het bordes al onderuit zou gaan, hopend dat hij de weg naar de kassen na vijf jaar met zijn ogen dicht kon vinden, schuifelde hij verder. De mist plakte onaangenaam op zijn huid; hij ademde klamme lucht in en zijn haren werden vochtig. Af en toe voelde hij de hand van een andere leerling op zijn schouder, alsof zijn mede-Zwadderaars zeker wilden weten dat ze de goede kant opgingen. Het stelde Bill enigszins gerust om te weten dat hij niet alleen was.
‘Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken!’ klaagde een stem achter hem. Bill maakte een sprongetje en het pad onder zijn voeten verdween. Hij struikelde opeens door het gras, bleef met een schoen haken en gaf onwillekeurig een schreeuw. Pijnlijk hard smakte hij op de grond.
‘Alles goed daar?’ Het was dezelfde stem. En het was geen Zwadderaar. Waarom moest van alle vijfdejaars nu precies Andreas achter hem lopen?
‘Ja, prima!’ perste Bill over zijn lippen en tastte naar zijn schooltas. Die hing gelukkig nog half aan zijn arm. Voordat hij zichzelf echter overeind kon duwen, grepen er twee handen naar zijn schouders en sjorden hem omhoog. Bill duwde ze meteen van zich af. ‘Hé!’
‘Ik probeer alleen te helpen,’ zei de Griffoendor, nu zo dichtbij dat Bill zijn witblonde haar en de omtrekken van zijn gezicht kon onderscheiden. ‘Gaat het?’
‘Prima,’ herhaalde Bill en beende langs Andreas terug naar waar hij het pad vermoedde. Zijn ene enkel protesteerde, maar dat negeerde hij. Aan de voetstappen te horen volgden de Griffoendors hem. Ook dat negeerde hij. Alsof hij de hulp nodig had van Griffoendors.
En toch stelde het hem gerust om te weten dat hij niet alleen was.
500 again (:
Zelfs de grootste ochtendmensen voelden de moed in hun schoenen zakken toen ze de Grote Zaal betraden. In plaats van een heldere hemel, blauw gemengd met het laatste roze van de zonsopgang, strekte zich een vuilwitte lucht uit boven de ontbijtborden. Een groepje Ravenklauwers ging op het bordes kijken en kwam met terneergeslagen gezichten terug – het hele schoolterrein ging schuil onder de mist.
‘Dat komt wel goed,’ zei iemand een paar plekken van Bill verwijderd. ‘Gelukkig hebben we pas na de lunch Kruidenkunde.’
Bill keek mismoedig naar zijn toast. Hij had helemaal niet aan Kruidenkunde gedacht en schoot een schietgebedje naar het plafond van de Grote Zaal.
Dat hielp natuurlijk niks. Toen hij na Bezweringen samen met de andere vijfdejaars in de hal arriveerde, stapte er net een verzameling verkleumde Huffelpuffers naar binnen. Achter hen was de mist zichtbaar, dik en wit en ondoordringbaar. De Zwadderaars wisselden blikken en liepen weinig enthousiast naar hun tafel in de Grote Zaal. Het plafond bood geen troost.
Na een zo lang mogelijke lunch moesten ze eraan geloven. Tegelijkertijd met een paar Griffoendors stonden ze op en sloften naar de voordeuren. Bill trok zijn mantel dichter om zich heen, hees zijn tas op zijn schouder en zette de eerste stap naar buiten.
Hij zag meteen niks meer. Hopend dat hij niet bovenaan het bordes al onderuit zou gaan, hopend dat hij de weg naar de kassen na vijf jaar met zijn ogen dicht kon vinden, schuifelde hij verder. De mist plakte onaangenaam op zijn huid; hij ademde klamme lucht in en zijn haren werden vochtig. Af en toe voelde hij de hand van een andere leerling op zijn schouder, alsof zijn mede-Zwadderaars zeker wilden weten dat ze de goede kant opgingen. Het stelde Bill enigszins gerust om te weten dat hij niet alleen was.
‘Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken!’ klaagde een stem achter hem. Bill maakte een sprongetje en het pad onder zijn voeten verdween. Hij struikelde opeens door het gras, bleef met een schoen haken en gaf onwillekeurig een schreeuw. Pijnlijk hard smakte hij op de grond.
‘Alles goed daar?’ Het was dezelfde stem. En het was geen Zwadderaar. Waarom moest van alle vijfdejaars nu precies Andreas achter hem lopen?
‘Ja, prima!’ perste Bill over zijn lippen en tastte naar zijn schooltas. Die hing gelukkig nog half aan zijn arm. Voordat hij zichzelf echter overeind kon duwen, grepen er twee handen naar zijn schouders en sjorden hem omhoog. Bill duwde ze meteen van zich af. ‘Hé!’
‘Ik probeer alleen te helpen,’ zei de Griffoendor, nu zo dichtbij dat Bill zijn witblonde haar en de omtrekken van zijn gezicht kon onderscheiden. ‘Gaat het?’
‘Prima,’ herhaalde Bill en beende langs Andreas terug naar waar hij het pad vermoedde. Zijn ene enkel protesteerde, maar dat negeerde hij. Aan de voetstappen te horen volgden de Griffoendors hem. Ook dat negeerde hij. Alsof hij de hulp nodig had van Griffoendors.
En toch stelde het hem gerust om te weten dat hij niet alleen was.
xNadezhda zei op 5 sep 2015 - 0:01:
P R O M P T 6
Personages A/B/C/etc. kunnen voor het eerst in tijden naar buiten zonder jas.
Vergeten jullie trouwens niet om alvast een beetje naar een top drie te kijken? (:
P R O M P T 6
Personages A/B/C/etc. kunnen voor het eerst in tijden naar buiten zonder jas.
Vergeten jullie trouwens niet om alvast een beetje naar een top drie te kijken? (:
MoonRocker zei op 5 sep 2015 - 19:06:
Lekker warm
Met het nodige papiergewapper viel Castiel de bunker van de Mannen van het Geschrift binnen. Enigszins verstoord keek Sam Winchester op van zijn stapel boeken en haalde een hand door zijn haar.
‘Oh,’ mompelde hij, ‘hoi, Cas.’
‘Hallo, Sam,’ zei de engel, terwijl hij zoekend om zich heen keek.
Sam schoof zijn boeken voor zich uit en kuchte.
‘Ben je op zoek naar Dean?’ vroeg hij. ‘En waar is je jas?’
Castiel keek hem aan en glimlachte.
‘Het is warm,’ zei hij, ‘ik had mijn jas niet nodig. En ja, waar is Dean?’
Sam stond op uit zijn stoel en liep naar het aanrecht. Hij begon te prutsen aan het koffiezetapparaat, terwijl Castiel met hem meedraaide op zijn plaats. Toen er koffie in de pot begon te lopen, draaide Sam zich weer om naar de engel.
‘Hij is er niet,’ deelde hij mee. ‘Koffie?’
‘Ik ben weer een engel: dat soort behoeftes heb ik niet meer,’ zei Castiel. ‘En waar is hij?’
Sam haalde zijn schouders op, terwijl hij een mok uit een kastje plukte.
‘Ik heb geen idee. Hij zei dat hij een kleine zaak had en is toen meteen vertrokken.’
‘Hmm,’ bromde de engel, ‘vind je het erg als ik hier wacht?’
‘Je doet maar.’
Een tijdje later, toen Sam zijn boeken definitief had opgegeven voor die dag, waren ze hout gaan hakken in de bossen rond de bunker. Castiel had nog altijd zijn jas niet aan en leek daar zeer tevreden over. Sam merkte na het doormidden hakken van het zoveelste blok, dat hij toch wel erg aan het zweten was. Toen hij Castiel praktisch naar hem voelde kijken, gaf hij toe en trok hij zijn jas uit.
‘Ik zei toch dat het warm was.’
‘Cas, jij bent een engel – als jij het warm hebt, kan ik net zo goed zitten bevriezen.’
‘Ik ben er wat beter in geworden de menselijke gevoelstemperatuur in te schatten,’ zei Castiel semi-beledigd.
‘Goed, goed,’ mompelde Sam. ‘Je had gelijk.’
Glimlachend sloeg de engel met zijn bijl precies in het midden op een nieuw houtblok, zodat het in twee perfecte helften uit elkaar viel. Sam trok zijn wenkbrauwen op en knikte goedkeurend. Hij keek naar de stapel gespleten houtblokken die ze hadden gecreëerd, wandelde naar de kruiwagen en gebaarde naar de houtblokken. De engel keek de jongste Winchesterbroer vragend aan.
‘Wil je de blokken inladen?’ vroeg Sam.
‘Oh,’ mompelde Castiel, ‘natuurlijk.’
Met één armbeweging hingen de blokken in de lucht en met een volgende belandden ze netjes in de kruiwagen. Op hun gemak wandelden de engel en de jager terug naar de bunker.
Eenmaal binnen hoorden ze gerommel en zagen ze een bekende weekendtas op de vloer staan. Sam mikte zijn sleutels op tafel, liep naar de keuken en liet daar zijn broer enorm schrikken.
‘Sam, Jezus!’ riep hij. ‘Ik dacht dat je sliep of zo.’
‘Dean,’ zei Sam, ‘het is midden op de dag. Ik was hout aan het hakken met Cas.’
‘Het is echt lekker warm buiten,’ zei de engel.
[500 woorden]
Lekker warm
Met het nodige papiergewapper viel Castiel de bunker van de Mannen van het Geschrift binnen. Enigszins verstoord keek Sam Winchester op van zijn stapel boeken en haalde een hand door zijn haar.
‘Oh,’ mompelde hij, ‘hoi, Cas.’
‘Hallo, Sam,’ zei de engel, terwijl hij zoekend om zich heen keek.
Sam schoof zijn boeken voor zich uit en kuchte.
‘Ben je op zoek naar Dean?’ vroeg hij. ‘En waar is je jas?’
Castiel keek hem aan en glimlachte.
‘Het is warm,’ zei hij, ‘ik had mijn jas niet nodig. En ja, waar is Dean?’
Sam stond op uit zijn stoel en liep naar het aanrecht. Hij begon te prutsen aan het koffiezetapparaat, terwijl Castiel met hem meedraaide op zijn plaats. Toen er koffie in de pot begon te lopen, draaide Sam zich weer om naar de engel.
‘Hij is er niet,’ deelde hij mee. ‘Koffie?’
‘Ik ben weer een engel: dat soort behoeftes heb ik niet meer,’ zei Castiel. ‘En waar is hij?’
Sam haalde zijn schouders op, terwijl hij een mok uit een kastje plukte.
‘Ik heb geen idee. Hij zei dat hij een kleine zaak had en is toen meteen vertrokken.’
‘Hmm,’ bromde de engel, ‘vind je het erg als ik hier wacht?’
‘Je doet maar.’
Een tijdje later, toen Sam zijn boeken definitief had opgegeven voor die dag, waren ze hout gaan hakken in de bossen rond de bunker. Castiel had nog altijd zijn jas niet aan en leek daar zeer tevreden over. Sam merkte na het doormidden hakken van het zoveelste blok, dat hij toch wel erg aan het zweten was. Toen hij Castiel praktisch naar hem voelde kijken, gaf hij toe en trok hij zijn jas uit.
‘Ik zei toch dat het warm was.’
‘Cas, jij bent een engel – als jij het warm hebt, kan ik net zo goed zitten bevriezen.’
‘Ik ben er wat beter in geworden de menselijke gevoelstemperatuur in te schatten,’ zei Castiel semi-beledigd.
‘Goed, goed,’ mompelde Sam. ‘Je had gelijk.’
Glimlachend sloeg de engel met zijn bijl precies in het midden op een nieuw houtblok, zodat het in twee perfecte helften uit elkaar viel. Sam trok zijn wenkbrauwen op en knikte goedkeurend. Hij keek naar de stapel gespleten houtblokken die ze hadden gecreëerd, wandelde naar de kruiwagen en gebaarde naar de houtblokken. De engel keek de jongste Winchesterbroer vragend aan.
‘Wil je de blokken inladen?’ vroeg Sam.
‘Oh,’ mompelde Castiel, ‘natuurlijk.’
Met één armbeweging hingen de blokken in de lucht en met een volgende belandden ze netjes in de kruiwagen. Op hun gemak wandelden de engel en de jager terug naar de bunker.
Eenmaal binnen hoorden ze gerommel en zagen ze een bekende weekendtas op de vloer staan. Sam mikte zijn sleutels op tafel, liep naar de keuken en liet daar zijn broer enorm schrikken.
‘Sam, Jezus!’ riep hij. ‘Ik dacht dat je sliep of zo.’
‘Dean,’ zei Sam, ‘het is midden op de dag. Ik was hout aan het hakken met Cas.’
‘Het is echt lekker warm buiten,’ zei de engel.
[500 woorden]
1Dzayn zei op 5 sep 2015 - 19:12:
500 woorden
Voor het eerst kunnen ze naar buiten zonder jas. Niet zo bijzonder, zou je denken, maar voor hun wel. Het is namelijk geen lente, ook geen zomer. De twee jongens staan vertwijfeld in de hal, terwijl Hermelien ze verzekerd dat ze echt wel naar buiten kunnen.
‘Ben je er echt honderd procent zeker van?’ vraagt Ron nog voor de zekerheid. Hij twijfelt niet aan de slimheid van zijn vriendin, maar toch maakt hij zich zorgen. Hij heeft nu niet bepaald zin in een verkoudheid zo vlak voor het bal.
‘Ja, Ron. Ik ben er zeker van. Ik heb het geperfectioneerd.’
Ron kijkt even naar Harry en Harry haalt zijn schouders op.
‘Laten we het gewoon proberen. Hermelien, ga je gang.’
Hermelien knikt en heft haar toverstok.
‘Calor Tribuet!’ zegt ze duidelijk. Ze wijst de toverstok op beide jongens en glimlacht dan.
‘Ga je gang,’ ze gebaart naar de deuren en Ron en Harry kijken elkaar even aan. Ron haalt zijn schouders op en loopt richting de deuren. Hij passeert de vier zandlopers, gevuld met gekleurde diamanten. Harry volgt hem snel, duwt dan de deuren open. Hij stapt naar buiten en staat dan stil, bereid zich voor om gegrepen te worden door de kou.
De kou blijft uit. Harry opent zijn dichtgeknepen ogen weer en steekt zijn handen uit. Hij bekijkt ze, is verrast dat ze niet al blauw zijn.
‘Hm.’
‘Dit is zo cool!’ hoort hij Ron roepen. De jongen rent hem dan voorbij, de trap af. De sneeuw knerpt onder de voeten van de roodharige jongen en Harry glimlacht licht.
‘Kom op, Harry. Het werkt, dat heb je toch wel gemerkt?’ Hermelien duikt naast hem op en glimlacht. Harry knikt en slaat een arm om haar schouders.
‘Goed gedaan.’
‘Hee, hee.’ Ron gooit een sneeuwbal naar Harry en Harry lacht. Hij houdt zijn handen op, laat Hermelien dus los, en lacht.
‘Ze is van jou, ze is van jou. Ik snap het al.’ Hij neemt ook de trap naar beneden en grijpt een handvol met sneeuw. Met blote handen vormt hij het tot een mooie, ronde bal en gooit het dan richting Ron. Ron lacht, gooit een sneeuwbal terug en dan wordt Harry opeens door twee ballen geraakt. Hermelien lacht en gooit er dan ook een naar Ron. Lachend rennen de drie over de binnenplaats, sneeuwballen gooiend naar elkaar.
‘Harry Potter.’
De drie verstijven en Harry draait zich langzaam naar de deuropening. Sneep staart ze aan, gezicht op neutraal en zijn sluike, zwarte haar valt langs zijn gezicht.
‘Eh.’
‘Naar binnen. Alle drie. Nu.’
De drie weten niet hoe snel ze naar binnen moeten rennen. Ze vliegen langs Sneep naar binnen, rennen de trappen op. Lachend komen ze tot stilstand voor de dikke dame, die ze met een diepe zucht naar binnen laat nadat ze het goede wachtwoord hebben gezegd. Ze ploffen neer op de bank voor het vuur en Hermelien heft de spreuk op. Ze konden zonder jas naar buiten. Het zal zeker niet de laatste keer zijn.
500 woorden
Voor het eerst kunnen ze naar buiten zonder jas. Niet zo bijzonder, zou je denken, maar voor hun wel. Het is namelijk geen lente, ook geen zomer. De twee jongens staan vertwijfeld in de hal, terwijl Hermelien ze verzekerd dat ze echt wel naar buiten kunnen.
‘Ben je er echt honderd procent zeker van?’ vraagt Ron nog voor de zekerheid. Hij twijfelt niet aan de slimheid van zijn vriendin, maar toch maakt hij zich zorgen. Hij heeft nu niet bepaald zin in een verkoudheid zo vlak voor het bal.
‘Ja, Ron. Ik ben er zeker van. Ik heb het geperfectioneerd.’
Ron kijkt even naar Harry en Harry haalt zijn schouders op.
‘Laten we het gewoon proberen. Hermelien, ga je gang.’
Hermelien knikt en heft haar toverstok.
‘Calor Tribuet!’ zegt ze duidelijk. Ze wijst de toverstok op beide jongens en glimlacht dan.
‘Ga je gang,’ ze gebaart naar de deuren en Ron en Harry kijken elkaar even aan. Ron haalt zijn schouders op en loopt richting de deuren. Hij passeert de vier zandlopers, gevuld met gekleurde diamanten. Harry volgt hem snel, duwt dan de deuren open. Hij stapt naar buiten en staat dan stil, bereid zich voor om gegrepen te worden door de kou.
De kou blijft uit. Harry opent zijn dichtgeknepen ogen weer en steekt zijn handen uit. Hij bekijkt ze, is verrast dat ze niet al blauw zijn.
‘Hm.’
‘Dit is zo cool!’ hoort hij Ron roepen. De jongen rent hem dan voorbij, de trap af. De sneeuw knerpt onder de voeten van de roodharige jongen en Harry glimlacht licht.
‘Kom op, Harry. Het werkt, dat heb je toch wel gemerkt?’ Hermelien duikt naast hem op en glimlacht. Harry knikt en slaat een arm om haar schouders.
‘Goed gedaan.’
‘Hee, hee.’ Ron gooit een sneeuwbal naar Harry en Harry lacht. Hij houdt zijn handen op, laat Hermelien dus los, en lacht.
‘Ze is van jou, ze is van jou. Ik snap het al.’ Hij neemt ook de trap naar beneden en grijpt een handvol met sneeuw. Met blote handen vormt hij het tot een mooie, ronde bal en gooit het dan richting Ron. Ron lacht, gooit een sneeuwbal terug en dan wordt Harry opeens door twee ballen geraakt. Hermelien lacht en gooit er dan ook een naar Ron. Lachend rennen de drie over de binnenplaats, sneeuwballen gooiend naar elkaar.
‘Harry Potter.’
De drie verstijven en Harry draait zich langzaam naar de deuropening. Sneep staart ze aan, gezicht op neutraal en zijn sluike, zwarte haar valt langs zijn gezicht.
‘Eh.’
‘Naar binnen. Alle drie. Nu.’
De drie weten niet hoe snel ze naar binnen moeten rennen. Ze vliegen langs Sneep naar binnen, rennen de trappen op. Lachend komen ze tot stilstand voor de dikke dame, die ze met een diepe zucht naar binnen laat nadat ze het goede wachtwoord hebben gezegd. Ze ploffen neer op de bank voor het vuur en Hermelien heft de spreuk op. Ze konden zonder jas naar buiten. Het zal zeker niet de laatste keer zijn.
xNadezhda zei op 5 sep 2015 - 19:16:
500. I'm on a roll.
(Wat mijn top drie betreft, die ziet er nu zo uit:
-Kay's Laatste mooie dagen van maandag, vanwege het zomerse gevoel.
-Bodines Sneeuw van woensdag, vanwege Jon/Satijn.
-Daans Watervrees van maandag, vanwege ATLA en specifically Toph.)
Na een vroeg ontbijt vertrokken er zeven Huffelpuffers naar het Zwerkbalveld, bezemsteel nonchalant over een schouder gelegd. Tom merkte als enige dat ze werden gevolgd; hij stak stiekem zijn duim op naar zijn tweelingbroer, die met zijn ogen rolde en het pad naar de tribunes in sloeg. Het team ging via de kleedkamers het veld op.
‘Oké, mensen!’ Kapitein Nilofar Sherazi, een lange zesdejaars met een strakke paardenstaart, wenkte al haar spelers naar zich toe. ‘Over twee weken hebben we onze eerste lentewedstrijd, waarschijnlijk met vergelijkbaar weer als vandaag. Het is dus belangrijk dat we hieraan wennen, we willen niet oververhit raken op onze bezems.’
Het hele team keek omhoog, naar de strakblauwe hemel en de zon, die voor het eerst sinds de winter weer ongestoord kon schijnen. Tom wipte van zijn ene voet op zijn andere en gluurde naar de tribune, waar zijn broertje zich in kleermakerszit had laten zakken. Zonder zijn wintermantel waren de afdelingskleuren op zijn schoolgewaad extra goed zichtbaar; de zilveren strepen van zijn das reflecteerden het zonlicht.
‘Wie is dat?’ vroeg Nilofar. Tom keek op en besefte dat ze naar Bill wees, haar gezicht vertrokken in een frons. ‘Wat doet die Zwadderaar hier?’
‘Da’s mijn broertje,’ zei Tom haastig. De kapitein draaide zich naar hem om en hij stotterde: ‘Ik – eh, ik vertel wel eens wat over Zwerkbal en hij vroeg of hij eens kon komen kijken en – en omdat het zulk mooi weer is…’
‘Ben je gek geworden? Onze volgende wedstrijd is tegen Zwadderich!’ Nilofar schudde driftig met haar paardenstaart. ‘Hij speelt natuurlijk direct alle informatie door naar hun team!’
‘Wat? Nee –’ Toms protest ging verloren in de boze uitroepen van de andere spelers. Alleen Gustav hield zijn mond, maar zijn kalmte verspreidde zich niet naar de rest en de kapitein beende al naar de tribune. Bill, die ondertussen zijn Transfiguratiehuiswerk had opengeslagen, merkte haar pas op toen ze haar bezem beschuldigend naar hem uitstak.
‘Ga van het veld af!’
Bill staarde haar aan. ‘Huh?’
‘Ga van het veld af!’ herhaalde ze met klem. ‘Geen Zwadderaars bij onze training!’
Voordat Bill daarop kon reageren, wrong Tom zich tussen de bezemsteel en zijn tweelingbroertje en stak zijn handen op. ‘Bill is écht geen spion! Ik zweer het! Hij komt alleen maar voor mij!’
‘Oh, is dat zo?’ De kapitein liet haar bezem zakken, maar kneep dreigend haar ogen tot spleetjes. ‘In dat geval mogen jullie allebei vertrekken.’
Tom verstarde. Zijn mond zakte een stukje open en hij kon van schrik geen woord meer uitbrengen. Bill klapte zijn boek dicht, propte het in zijn tas en liet zich van de tribune glijden. ‘Ik ga al.’
‘Bill –’ Tom greep naar zijn schouder, maar zijn broertje glipte onder de hand vandaan en wendde zich tot de kapitein.
‘Schop hem niet uit het team, alsjeblieft. Hij heeft er zo hard voor gewerkt.’
Nilofar hief haar kin op alsof ze wilde antwoorden; Bill gaf haar geen kans. Na een vluchtige glimlach richting Tom holde hij het veld af.
500. I'm on a roll.
(Wat mijn top drie betreft, die ziet er nu zo uit:
-Kay's Laatste mooie dagen van maandag, vanwege het zomerse gevoel.
-Bodines Sneeuw van woensdag, vanwege Jon/Satijn.
-Daans Watervrees van maandag, vanwege ATLA en specifically Toph.)
Na een vroeg ontbijt vertrokken er zeven Huffelpuffers naar het Zwerkbalveld, bezemsteel nonchalant over een schouder gelegd. Tom merkte als enige dat ze werden gevolgd; hij stak stiekem zijn duim op naar zijn tweelingbroer, die met zijn ogen rolde en het pad naar de tribunes in sloeg. Het team ging via de kleedkamers het veld op.
‘Oké, mensen!’ Kapitein Nilofar Sherazi, een lange zesdejaars met een strakke paardenstaart, wenkte al haar spelers naar zich toe. ‘Over twee weken hebben we onze eerste lentewedstrijd, waarschijnlijk met vergelijkbaar weer als vandaag. Het is dus belangrijk dat we hieraan wennen, we willen niet oververhit raken op onze bezems.’
Het hele team keek omhoog, naar de strakblauwe hemel en de zon, die voor het eerst sinds de winter weer ongestoord kon schijnen. Tom wipte van zijn ene voet op zijn andere en gluurde naar de tribune, waar zijn broertje zich in kleermakerszit had laten zakken. Zonder zijn wintermantel waren de afdelingskleuren op zijn schoolgewaad extra goed zichtbaar; de zilveren strepen van zijn das reflecteerden het zonlicht.
‘Wie is dat?’ vroeg Nilofar. Tom keek op en besefte dat ze naar Bill wees, haar gezicht vertrokken in een frons. ‘Wat doet die Zwadderaar hier?’
‘Da’s mijn broertje,’ zei Tom haastig. De kapitein draaide zich naar hem om en hij stotterde: ‘Ik – eh, ik vertel wel eens wat over Zwerkbal en hij vroeg of hij eens kon komen kijken en – en omdat het zulk mooi weer is…’
‘Ben je gek geworden? Onze volgende wedstrijd is tegen Zwadderich!’ Nilofar schudde driftig met haar paardenstaart. ‘Hij speelt natuurlijk direct alle informatie door naar hun team!’
‘Wat? Nee –’ Toms protest ging verloren in de boze uitroepen van de andere spelers. Alleen Gustav hield zijn mond, maar zijn kalmte verspreidde zich niet naar de rest en de kapitein beende al naar de tribune. Bill, die ondertussen zijn Transfiguratiehuiswerk had opengeslagen, merkte haar pas op toen ze haar bezem beschuldigend naar hem uitstak.
‘Ga van het veld af!’
Bill staarde haar aan. ‘Huh?’
‘Ga van het veld af!’ herhaalde ze met klem. ‘Geen Zwadderaars bij onze training!’
Voordat Bill daarop kon reageren, wrong Tom zich tussen de bezemsteel en zijn tweelingbroertje en stak zijn handen op. ‘Bill is écht geen spion! Ik zweer het! Hij komt alleen maar voor mij!’
‘Oh, is dat zo?’ De kapitein liet haar bezem zakken, maar kneep dreigend haar ogen tot spleetjes. ‘In dat geval mogen jullie allebei vertrekken.’
Tom verstarde. Zijn mond zakte een stukje open en hij kon van schrik geen woord meer uitbrengen. Bill klapte zijn boek dicht, propte het in zijn tas en liet zich van de tribune glijden. ‘Ik ga al.’
‘Bill –’ Tom greep naar zijn schouder, maar zijn broertje glipte onder de hand vandaan en wendde zich tot de kapitein.
‘Schop hem niet uit het team, alsjeblieft. Hij heeft er zo hard voor gewerkt.’
Nilofar hief haar kin op alsof ze wilde antwoorden; Bill gaf haar geen kans. Na een vluchtige glimlach richting Tom holde hij het veld af.
Eliros zei op 5 sep 2015 - 22:28:
[500 woorden]
Zodra de lente de eerste zonneschijn met zich meebracht was Molly in de keuken gaan slapen, voor de deur, om te zorgen dat ze haar 's ochtends niet voor konden zijn.
Ze had Bill en Charlie de eerste ochtend betrapt, toen haar twee oudsten op hun tenen de trap afgeslopen kwamen — duidelijk doodmoe omdat ze zo vroeg uit bed waren om hun moeder te slim af te zijn. Allebei zonder jas, natuurlijk. Ze was uit haar slaapzak gesprongen zodra ze de vloer hoorde kraken en had ze uitgekafferd totdat het hele huis wakker was. Daarna had ze ze ingepakt met zowel jas als sjaal en ze alsnog de deur uitgebonjourt.
Haar ingebouwde radar zorgde er ook voor dat ze het meteen wist zodra één van haar Wemels er ook maar over dacht om zijn of haar jas open te gooien. Ze was de hele dag in de weer: van hot naar her om hier een sjaal weer goed te knopen en daar een jas weer dicht te maken.
De tweede dag betrapte ze ze weer, nog iets eerder zelfs. Deze keer had Charlie een sjaal omgedaan, maar ze kafferde ze nog steeds uit. De familie Wemel zat weer vroeg aan het ontbijt, voordat al haar jongens — Ginny zat liever bij haar aan de keukentafel — de deur uit mochten met warme kleding aan.
En zo ging het een aantal dagen lang door. Arthur besloot ook maar om naar beneden te verkassen. Ze lagen nu samen op wacht bij de deur — wat overigens niet betekende dat ze extra hulp had, want hij sliep door alles heen, dus het was nog steeds aan haar om te zorgen dat haar kinderen geen kou zouden vatten.
Op sommige dagen waren het niet Bill en Charlie. Soms waren het Fred en George. Een enkele keer Ron en Ginny.
Percy zag ze pas tijdens hun allerlaatste poging.
Het was die ochtend vrij stil geweest. Zo stil zelfs dat ze een paar uur achter elkaar had kunnen slapen. Toen ze wakker werd, waren al haar kinderen al in de weer met het ontbijt.
Achteraf gezien had ze het natuurlijk kunnen weten. Fred en George dekten de tafel niet, tenzij ze daar zelf beter van werden, en Charlie gedroeg zich zo netjes dat ze even meende er een tweede Percy bij te hebben gekregen.
Maar wat had ze anders moeten doen? Toen Molly de gedekte tafel zag, was ze op slag verliefd en even helemaal vergeten dat ze de deur in de gaten moest houden.
“Wat ruikt het lekker,” verzuchtte Molly. Ze greep het dichtstbijzijnde kind en drukte die even tegen zich aan. De kus die ze tegen de kruin aandrukte leverde haar een geïrriteerde Mam! op.
Uiteindelijk was het Percy die als eerste zijn stoel naar achteren schoof en opstond. Hij hief een vuist de lucht in en schreeuwde uit volle borst: “Wemels! Het is tijd!”
Haar kinderen stormden zonder jas de deur uit voordat ze ook maar haar broodje kon laten vallen.
[500 woorden]
Zodra de lente de eerste zonneschijn met zich meebracht was Molly in de keuken gaan slapen, voor de deur, om te zorgen dat ze haar 's ochtends niet voor konden zijn.
Ze had Bill en Charlie de eerste ochtend betrapt, toen haar twee oudsten op hun tenen de trap afgeslopen kwamen — duidelijk doodmoe omdat ze zo vroeg uit bed waren om hun moeder te slim af te zijn. Allebei zonder jas, natuurlijk. Ze was uit haar slaapzak gesprongen zodra ze de vloer hoorde kraken en had ze uitgekafferd totdat het hele huis wakker was. Daarna had ze ze ingepakt met zowel jas als sjaal en ze alsnog de deur uitgebonjourt.
Haar ingebouwde radar zorgde er ook voor dat ze het meteen wist zodra één van haar Wemels er ook maar over dacht om zijn of haar jas open te gooien. Ze was de hele dag in de weer: van hot naar her om hier een sjaal weer goed te knopen en daar een jas weer dicht te maken.
De tweede dag betrapte ze ze weer, nog iets eerder zelfs. Deze keer had Charlie een sjaal omgedaan, maar ze kafferde ze nog steeds uit. De familie Wemel zat weer vroeg aan het ontbijt, voordat al haar jongens — Ginny zat liever bij haar aan de keukentafel — de deur uit mochten met warme kleding aan.
En zo ging het een aantal dagen lang door. Arthur besloot ook maar om naar beneden te verkassen. Ze lagen nu samen op wacht bij de deur — wat overigens niet betekende dat ze extra hulp had, want hij sliep door alles heen, dus het was nog steeds aan haar om te zorgen dat haar kinderen geen kou zouden vatten.
Op sommige dagen waren het niet Bill en Charlie. Soms waren het Fred en George. Een enkele keer Ron en Ginny.
Percy zag ze pas tijdens hun allerlaatste poging.
Het was die ochtend vrij stil geweest. Zo stil zelfs dat ze een paar uur achter elkaar had kunnen slapen. Toen ze wakker werd, waren al haar kinderen al in de weer met het ontbijt.
Achteraf gezien had ze het natuurlijk kunnen weten. Fred en George dekten de tafel niet, tenzij ze daar zelf beter van werden, en Charlie gedroeg zich zo netjes dat ze even meende er een tweede Percy bij te hebben gekregen.
Maar wat had ze anders moeten doen? Toen Molly de gedekte tafel zag, was ze op slag verliefd en even helemaal vergeten dat ze de deur in de gaten moest houden.
“Wat ruikt het lekker,” verzuchtte Molly. Ze greep het dichtstbijzijnde kind en drukte die even tegen zich aan. De kus die ze tegen de kruin aandrukte leverde haar een geïrriteerde Mam! op.
Uiteindelijk was het Percy die als eerste zijn stoel naar achteren schoof en opstond. Hij hief een vuist de lucht in en schreeuwde uit volle borst: “Wemels! Het is tijd!”
Haar kinderen stormden zonder jas de deur uit voordat ze ook maar haar broodje kon laten vallen.
Bodine zei op 5 sep 2015 - 22:44:
500 woorden!
Het zwakke maartzonnetje brandt op zijn bleke huid terwijl zijn ogen de lucht afzoeken naar een gouden glinstering. De lucht is helderblauw, er is geen wolkje te bekennen en dus moet het makkelijk zijn om de Snaai te zien als die eenmaal besluit tevoorschijn te komen.
(Met een beetje geluk vóór de zon zijn huid een permanente blos gunt.)
Zijn mantel ligt nog op zijn bed omdat zowel Korzel als Kwast vastbesloten leken om niet te koken tijdens de wedstrijd en Draco wilde er niet als enige tussen zitten alsof hij ziek, zwak en misselijk was. Hij kon heus wel tegen een beetje zon en een fris briesje. Hij had zelfs de mouwen van zijn hemd tot over zijn ellebogen opgerold.
(De zon brandt.)
Vanuit zijn ooghoeken ziet hij de Jagers heen en weer schieten met de Slurk; hij ziet Drijvers agressieve Beukers over het veld sturen. Een Jager van Ravenklauw valt van haar bezem, maar was dicht bij de grond en staat onder luide meelijdende klanken van het publiek weer op om verder te spelen. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij de volgende Beuker alweer op haar af komen, maar die ontwijkt ze.
(De Snaai is nog steeds nergens te bekennen.)
Vanuit zijn ooghoeken ziet hij Harry zitten, op de tribune. De jongen heeft ook zijn mantel uit, de mouwen van zijn hemd opgestroopt, een glimlach op zijn gezicht terwijl hij geniet van het spel waar hij zelf zo goed in is en zijn ogen automatisch de lucht doorzoeken naar de Snaai, ook al zit hij op de tribune.
Draco vangt Harry’s blik. Hij produceert zijn bekende, geforceerde grijns en draait zijn hoofd weer weg. De vlindertjes in zijn borstkas vragen hem ongeduldig om terug te kijken.
(Misschien kijkt hij nog!)
(De blos komt door de warmte.)
(De blos komt door zijn langzaam verbrandende huid.)
(De blos – )
(De Snaai.)
Het gouden balletje komt vanachter de toren van de professoren vandaan gefladderd en schiet direct het veld over, diagonaal, rakelings langs de Ravenklauwer die eerder van haar bezem viel. De zoeker van Ravenklauw ziet het ook; die vliegt er direct achteraan en heeft al snel de Zoeker van het andere team ook achter zich aan. Ze raken verwikkeld in de race die voor het publiek onmogelijk is te volgen.
Zoekers hebben het meest last van het weer. De Snaai is lastig te zien – de zon verblind je, de mist verblind je, de regen verblind je, de wolken verblinden je, de sneeuw verblind je. Geen enkel weer is perfect. Geen enkel weer is –
Maar als het mistig is, of regenachtig, of als het sneeuwt, dan kan je in ieder geval het publiek minder goed zien. Dan word je niet afgeleid door de groene ogen die af en toe naar je kijken, die de vlinders in je borstkas doen ontploffen, die een brok in je keel duwen en het onmogelijk maken om te concentreren op het zoeken van –
Draco wordt uit zijn overpeinzingen getrokken wanneer de Zoeker van Huffelpuf de Snaai vangt.
500 woorden!
Het zwakke maartzonnetje brandt op zijn bleke huid terwijl zijn ogen de lucht afzoeken naar een gouden glinstering. De lucht is helderblauw, er is geen wolkje te bekennen en dus moet het makkelijk zijn om de Snaai te zien als die eenmaal besluit tevoorschijn te komen.
(Met een beetje geluk vóór de zon zijn huid een permanente blos gunt.)
Zijn mantel ligt nog op zijn bed omdat zowel Korzel als Kwast vastbesloten leken om niet te koken tijdens de wedstrijd en Draco wilde er niet als enige tussen zitten alsof hij ziek, zwak en misselijk was. Hij kon heus wel tegen een beetje zon en een fris briesje. Hij had zelfs de mouwen van zijn hemd tot over zijn ellebogen opgerold.
(De zon brandt.)
Vanuit zijn ooghoeken ziet hij de Jagers heen en weer schieten met de Slurk; hij ziet Drijvers agressieve Beukers over het veld sturen. Een Jager van Ravenklauw valt van haar bezem, maar was dicht bij de grond en staat onder luide meelijdende klanken van het publiek weer op om verder te spelen. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij de volgende Beuker alweer op haar af komen, maar die ontwijkt ze.
(De Snaai is nog steeds nergens te bekennen.)
Vanuit zijn ooghoeken ziet hij Harry zitten, op de tribune. De jongen heeft ook zijn mantel uit, de mouwen van zijn hemd opgestroopt, een glimlach op zijn gezicht terwijl hij geniet van het spel waar hij zelf zo goed in is en zijn ogen automatisch de lucht doorzoeken naar de Snaai, ook al zit hij op de tribune.
Draco vangt Harry’s blik. Hij produceert zijn bekende, geforceerde grijns en draait zijn hoofd weer weg. De vlindertjes in zijn borstkas vragen hem ongeduldig om terug te kijken.
(Misschien kijkt hij nog!)
(De blos komt door de warmte.)
(De blos komt door zijn langzaam verbrandende huid.)
(De blos – )
(De Snaai.)
Het gouden balletje komt vanachter de toren van de professoren vandaan gefladderd en schiet direct het veld over, diagonaal, rakelings langs de Ravenklauwer die eerder van haar bezem viel. De zoeker van Ravenklauw ziet het ook; die vliegt er direct achteraan en heeft al snel de Zoeker van het andere team ook achter zich aan. Ze raken verwikkeld in de race die voor het publiek onmogelijk is te volgen.
Zoekers hebben het meest last van het weer. De Snaai is lastig te zien – de zon verblind je, de mist verblind je, de regen verblind je, de wolken verblinden je, de sneeuw verblind je. Geen enkel weer is perfect. Geen enkel weer is –
Maar als het mistig is, of regenachtig, of als het sneeuwt, dan kan je in ieder geval het publiek minder goed zien. Dan word je niet afgeleid door de groene ogen die af en toe naar je kijken, die de vlinders in je borstkas doen ontploffen, die een brok in je keel duwen en het onmogelijk maken om te concentreren op het zoeken van –
Draco wordt uit zijn overpeinzingen getrokken wanneer de Zoeker van Huffelpuf de Snaai vangt.
Rebella zei op 5 sep 2015 - 23:05:
500 woorden
Jamie stond voor het raam, kijkend naar de kinderen in de eerste lentezon dat jaar.
“Meester! Meester!” Een van zijn leerlingen rende enthousiast het lokaal in. Jamie keek weg van het raam
“Zeg het eens Daniël,”
“Mogen we in de pauze straks voetballen op het veldje?”
“Hm, daar zal ik over nadenken, goed?” Daniël knikte en rende het lokaal weer uit, Jamie begon zijn weg door het lokaal en schreef de eerste vijf taalzinnen op het bord.
De bel van half negen rinkelde en ging Jamie naar buiten om zijn klas op te halen. De laatste ouders namen afscheid. De zesde klas mocht als eerste naar binnen waar het zoals elke dag even duurde voordat iedereen zat en ze de dag konden beginnen.
Ze startten met een uurtje taal, vervolgens deden ze vormtekenen en als laatste voor de kleine pauze deden ze aan rekenen. Na het eten stak Daniël zijn hand op en Jamie knikte ten teken dat hij wist waar de leerling op doelde.
“Ik ga zo dadelijk met jullie naar buiten, maar omdat het prachtig weer is, stel ik voor dat we het kwartiertje aan de gymles erna vast plakken.” De leraar was van plan een stemming op te roepen maar omdat iedereen begon te juichen was dat niet meer nodig.
“Dat is duidelijk, het zal me een wonder wezen als ze in Keulen jullie nog niet gehoord hebben.”
Gelach.
“Ik stel voor dat jullie je gymkleren nu vast aantrekken, dan kunnen we direct beginnen. Tessa, Rozemarijn, Daniël en Rik, jullie mogen als eerste in de wc's omkleden.”Jamie was pas twee jaar leraar, maar nu al geliefd.
Binnen het kwartier dat normaliter voor buitenspelen bedoeld was, werd er omgekleed en vertrokken ze in een rommelige sliert door de gang van de school naar het sportveldje achter de school. De zon scheen, jassen waren niet nodig en ze hadden de tofste leraar van de school.
“Wat gaan we doen, meester Jamie?” Georgina, de jongste van allemaal was nieuwsgierig naar de activiteit voor gym.
“Hm… Wie stemt er voor voetbal?” Hij zag dat de meeste jongens hun hand op staken en twee meiden.
“Wie stemt er voor… tikspelletjes?” Dit keer sloeg hij verschrikt zijn handen over zijn oren. Dat gebrul was duidelijk. Het sportveldje was uitermate geschikt voor een klas van vijfentwintig leerlingen van twaalf en dertien jaar. Jamie hield van zijn klas en liet ze besluiten welk tikspel het eerste gedaan zou worden.
De meesten van zijn collega's zouden met dit weer met de rug naar de zon gaan staan en wachten tot er iets mis dreigde te gaan in het veld. Ze zouden een flesje water of een kopje koffie meenemen tegen de verveling. Maar Jamie zou Jamie niet zijn als hij hier aan mee zou doen.
Toen eenmaal het slingertikkertje als eerste was gekozen rende hij samen met de rest het veld en zon in, op de vlucht voor tikker Iris. De zon scheen, vogels floten, kinderen juichten, de bloemen bloeiden.
Een uur later regende het, opnieuw.
500 woorden
Lentezon
Jamie stond voor het raam, kijkend naar de kinderen in de eerste lentezon dat jaar.
“Meester! Meester!” Een van zijn leerlingen rende enthousiast het lokaal in. Jamie keek weg van het raam
“Zeg het eens Daniël,”
“Mogen we in de pauze straks voetballen op het veldje?”
“Hm, daar zal ik over nadenken, goed?” Daniël knikte en rende het lokaal weer uit, Jamie begon zijn weg door het lokaal en schreef de eerste vijf taalzinnen op het bord.
De bel van half negen rinkelde en ging Jamie naar buiten om zijn klas op te halen. De laatste ouders namen afscheid. De zesde klas mocht als eerste naar binnen waar het zoals elke dag even duurde voordat iedereen zat en ze de dag konden beginnen.
Ze startten met een uurtje taal, vervolgens deden ze vormtekenen en als laatste voor de kleine pauze deden ze aan rekenen. Na het eten stak Daniël zijn hand op en Jamie knikte ten teken dat hij wist waar de leerling op doelde.
“Ik ga zo dadelijk met jullie naar buiten, maar omdat het prachtig weer is, stel ik voor dat we het kwartiertje aan de gymles erna vast plakken.” De leraar was van plan een stemming op te roepen maar omdat iedereen begon te juichen was dat niet meer nodig.
“Dat is duidelijk, het zal me een wonder wezen als ze in Keulen jullie nog niet gehoord hebben.”
Gelach.
“Ik stel voor dat jullie je gymkleren nu vast aantrekken, dan kunnen we direct beginnen. Tessa, Rozemarijn, Daniël en Rik, jullie mogen als eerste in de wc's omkleden.”Jamie was pas twee jaar leraar, maar nu al geliefd.
Binnen het kwartier dat normaliter voor buitenspelen bedoeld was, werd er omgekleed en vertrokken ze in een rommelige sliert door de gang van de school naar het sportveldje achter de school. De zon scheen, jassen waren niet nodig en ze hadden de tofste leraar van de school.
“Wat gaan we doen, meester Jamie?” Georgina, de jongste van allemaal was nieuwsgierig naar de activiteit voor gym.
“Hm… Wie stemt er voor voetbal?” Hij zag dat de meeste jongens hun hand op staken en twee meiden.
“Wie stemt er voor… tikspelletjes?” Dit keer sloeg hij verschrikt zijn handen over zijn oren. Dat gebrul was duidelijk. Het sportveldje was uitermate geschikt voor een klas van vijfentwintig leerlingen van twaalf en dertien jaar. Jamie hield van zijn klas en liet ze besluiten welk tikspel het eerste gedaan zou worden.
De meesten van zijn collega's zouden met dit weer met de rug naar de zon gaan staan en wachten tot er iets mis dreigde te gaan in het veld. Ze zouden een flesje water of een kopje koffie meenemen tegen de verveling. Maar Jamie zou Jamie niet zijn als hij hier aan mee zou doen.
Toen eenmaal het slingertikkertje als eerste was gekozen rende hij samen met de rest het veld en zon in, op de vlucht voor tikker Iris. De zon scheen, vogels floten, kinderen juichten, de bloemen bloeiden.
Een uur later regende het, opnieuw.
Kayley zei op 5 sep 2015 - 23:19:
Het is warmer dan gewoonlijk wanneer hij wakker wordt; dat komt niet door het lichaam dat in zijn zij genesteld is, half op zijn arm – zijn tékenarm, die hij met liefde en plezier om zijn vriendje heen wikkelt – al helpt dat natuurlijk wel. Als hij in zijn boxershort uit bed glipt, wordt hij niet overvallen door koude rillingen. Het steen onder zijn voeten is nog steeds koel, maar de lucht in de kamer is warm. Als door de zón warm.
Hij kijkt door het dichtstbijzijnde raampje en ziet dat er geen wolkje aan de hemel staat. Het terrein baadt in zonlicht. Omdat hij weet dat het nog wel even duurt voor hij weer kan tekenen – ze hebben nu al zo weinig tijd om samen door te brengen – maakt hij genoeg mentale foto’s dat hij dit prachtige beeld een van de komende dagen op papier kan zetten.
Achter hem wordt Blaise Zabini met zijn gewoonlijke kabaal wakker. Hij strekt zijn belachelijk lange ledematen uit, geeuwt theatraal en laat zich dan weer in de donzige kussens vallen. “Kom terug,” mompelt hij en graait met een hand in de lucht – als hij Daan niet voelt, trekt hij een pruillip.
“Het is warm buiten. Kijk!” Daan duwt zijn vinger tegen het raam en wijst naar de zon die op Zweinstein neer lijkt te glimlachen; de eerste studenten lopen het gras al op en één van de glibberige tentakels van de reuzeninktvis zweeft op het oppervlak van het donkere water van het meer.
“Het is warm bínnen.” De Zwadderaar stut zijn bovenlichaam op met zijn elleboog en duwt de lakens iets naar beneden, om aan te tonen dat hij zoals altijd volledig naakt geslapen heeft—dat hij zich veilig en welkom genoeg voelt in de Griffoendorslaapzaal om dat te doen, maakt Daan zielsgelukkig, maar verder is het enorm afleidend.
“Jij bent toch echt het zonnetje van Zwadderich, of niet?” grinnikt Daan, die zich over het bed heen buigt en een kus op het tipje van Blaise’s neus drukt.
“Jawel. Maar het is zaterdag en ik wil slapen. Kom teruuu-huuug.”
Even overweegt Daan het aanbod—het is dan ook een aantrekkelijk voorbeeld. Érg aantrekkelijk. En naakt. En waarschijnlijk heel warm.
Maar de koudste winter in tijden zit er eindelijk op. De keuze is snel gemaakt.
Blaise gooit een kussen naar zijn vriend als hij merkt dat die zich aan het aankleden is. De mantel blijft op de stoel liggen, de rood met gouden sjaal blijft aan het hoofdeinde geknoopt, naast de groene met zilveren sjaal. Hij lijkt zelfs te twijfelen of hij zijn vest zelfs boven zou kunnen laten, maar daar is het nog iets te vroeg voor.
Uiteindelijk zit er niets anders op voor Blaise dan m ook uit bed te stappen—tot het grote afgrijzen van Ron, die net hun richting uitkijkt.
Daan mompelt “Sorry,” in Blaise’s plaats.
Iedereen kijkt vreemd op als Daan Thomas en Blaise Zabini hand-in-hand het kasteel uitlopen, maar dat alleen omdat ze per ongeluk elkaars dassen om hebben gedaan.
[x]—Zonnetje in huis—[x]
Het is warmer dan gewoonlijk wanneer hij wakker wordt; dat komt niet door het lichaam dat in zijn zij genesteld is, half op zijn arm – zijn tékenarm, die hij met liefde en plezier om zijn vriendje heen wikkelt – al helpt dat natuurlijk wel. Als hij in zijn boxershort uit bed glipt, wordt hij niet overvallen door koude rillingen. Het steen onder zijn voeten is nog steeds koel, maar de lucht in de kamer is warm. Als door de zón warm.
Hij kijkt door het dichtstbijzijnde raampje en ziet dat er geen wolkje aan de hemel staat. Het terrein baadt in zonlicht. Omdat hij weet dat het nog wel even duurt voor hij weer kan tekenen – ze hebben nu al zo weinig tijd om samen door te brengen – maakt hij genoeg mentale foto’s dat hij dit prachtige beeld een van de komende dagen op papier kan zetten.
Achter hem wordt Blaise Zabini met zijn gewoonlijke kabaal wakker. Hij strekt zijn belachelijk lange ledematen uit, geeuwt theatraal en laat zich dan weer in de donzige kussens vallen. “Kom terug,” mompelt hij en graait met een hand in de lucht – als hij Daan niet voelt, trekt hij een pruillip.
“Het is warm buiten. Kijk!” Daan duwt zijn vinger tegen het raam en wijst naar de zon die op Zweinstein neer lijkt te glimlachen; de eerste studenten lopen het gras al op en één van de glibberige tentakels van de reuzeninktvis zweeft op het oppervlak van het donkere water van het meer.
“Het is warm bínnen.” De Zwadderaar stut zijn bovenlichaam op met zijn elleboog en duwt de lakens iets naar beneden, om aan te tonen dat hij zoals altijd volledig naakt geslapen heeft—dat hij zich veilig en welkom genoeg voelt in de Griffoendorslaapzaal om dat te doen, maakt Daan zielsgelukkig, maar verder is het enorm afleidend.
“Jij bent toch echt het zonnetje van Zwadderich, of niet?” grinnikt Daan, die zich over het bed heen buigt en een kus op het tipje van Blaise’s neus drukt.
“Jawel. Maar het is zaterdag en ik wil slapen. Kom teruuu-huuug.”
Even overweegt Daan het aanbod—het is dan ook een aantrekkelijk voorbeeld. Érg aantrekkelijk. En naakt. En waarschijnlijk heel warm.
Maar de koudste winter in tijden zit er eindelijk op. De keuze is snel gemaakt.
Blaise gooit een kussen naar zijn vriend als hij merkt dat die zich aan het aankleden is. De mantel blijft op de stoel liggen, de rood met gouden sjaal blijft aan het hoofdeinde geknoopt, naast de groene met zilveren sjaal. Hij lijkt zelfs te twijfelen of hij zijn vest zelfs boven zou kunnen laten, maar daar is het nog iets te vroeg voor.
Uiteindelijk zit er niets anders op voor Blaise dan m ook uit bed te stappen—tot het grote afgrijzen van Ron, die net hun richting uitkijkt.
Daan mompelt “Sorry,” in Blaise’s plaats.
Iedereen kijkt vreemd op als Daan Thomas en Blaise Zabini hand-in-hand het kasteel uitlopen, maar dat alleen omdat ze per ongeluk elkaars dassen om hebben gedaan.
[x]—500 woorden—[x]
Welkom bij de 500 Challenge! Week 2 alweer, we poweren door!
B E L A N G R I J K
- Post de stukjes die je schrijft (tussen de 450 en 550 woorden) in dit topic. Anders telt het niet.
[- Als je niet online kunt komen maar wel iets geschreven hebt, stuur dan een foto via Whatsapp of zo, in pb kun je om nummers vragen.]
- Heb heel erg veel plezier.
P R O M P T S
- maandag: het einde van de zomer, de laatste warme dagen: personages A/B/C/etc. willen er koste wat het kost nog goed gebruik van maken.
- dinsdag: het waait verschrikkelijk hard, zo hard dat iets belangrijks van personage A is weggewaaid.
- woensdag: de eerste sneeuwval van het jaar! Personages A/B/C/etc. hebben daar verschillende meningen over.
- donderdag: personage A vindt / heeft iets gevonden in het ijs. Personage B bemoeit zich ermee.
- vrijdag: gebruik de zin: “Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
- zaterdag: personages A/B/C/etc. kunnen voor het eerst in tijden naar buiten zonder jas.
- zondag: Summer dreams, ripped at the seams / But oh, those summer nights! Baseer je stuk op deze lyrics, zonder de context van de rest van het liedje en zonder de lyrics letterlijk te gebruiken.
T U S S E N S T A N D
1. Kay - 12,7
2. Julia - 11,7
3. Dezh - 10,5
3. Elise - 10,5
5. Daan - 8,5
6. Bodine - 7,6
7. Rebella - 7,3
8. Iv - 5,5
8. Kirsten - 5,5
10. Merula - 4,4
10. Misty - 4,4
12. Jess - 2,1
13. Cyn - 1