Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » [500] Week #1
[500] Week #1
Merula zei op 26 aug 2015 - 23:10:
“Was het makkelijk?”
Ik kijk verbaasd op.
“Verweer tegen de Zwarte Kunsten. Was het makkelijk?”
Ik knik. “Het viel wel mee... Het was veel uitleg. Ik denk dat we de lastige praktijkdingen pas later krijgen.”
“Gelukkig!” zucht hij. “Mijn ouders willen namelijk dat ik er heel goed in word! Snap je?”
Langzaam schud ik mijn hoofd, al zegt mijn gevoel dat ik dat niet moet doen. Instemmen, niet tegen hem ingaan! Niet zo midden in de gangen!
Hij fronst. “Willen jouw ouders niet dat je goed wordt in magie?”
“Jawel...” zeg ik aarzelend. “Alleen niet persé goed in één vak. Ze willen liever dat ik mijn best doe... Dat ik het naar mijn zin krijg.”
Dat lijkt hij vreemd te vinden. “Maar willen ze dan niet dat je een grote tovenaar, of heks, wordt? Dat je jouw familienaam hooghoudt?”
“Huh?” zeg ik. Ik begin me nu dom te voelen. Daarom zit ik dus niet in Ravenklauw... “Familienaam? Wat heeft dat te maken met goed kunnen leren? Omdat dat erfelijk is?”
“Nee...” Hij lijkt wat geïrriteerd te worden. Ik begin me weer ongemakkelijk te voelen en herinner me hoe ons laatste gesprek is afgelopen. “Dat is als jouw ouders willen dat je ze niet tot schande maakt door niet goed te kunnen toveren of door in een andere afdeling als zij terecht te komen.”
“O... Maar ik denk dat mijn ouders zich dan niet voor me zullen schamen hoor. Misschien vinden ze het wel jammer, maar ze zullen het alsnog gewoon aan iedereen vertellen. Ze zouden het erger vinden als ik helemaal niet op Zweinstein was gekomen.”
“Maar dan was je een Snul!” roept hij vol afschuw uit.
Ik knik. “Ja. Maar dat is toch niet zó erg? Een Dreuzel zijn lijkt me erger, want dan kan je helemaal niet meepraten over de magische wereld. Dat lijkt me maar raar.”
“Jij bent raar.” Hij zegt het niet op een beledigende toon maar eerder alsof hij verrast is. Toch ben ik beledigd.
“Nou... jij mocht toch niet met andere afdelingen omgaan? Hebben jouw ouders je dat ook geleerd?” zeg ik feller dan mijn bedoeling is.
“Ja... Maar dat vind ik eigenlijk dom. Het lijkt me veel leuker als ik gewoon mocht doen wat ik wou. Mijn ouders zijn er toch niet en er zijn genoeg kinderen die gewoon met andere afdelingen omgaan...”
Ik besluit met hem mee te praten. “Ja, anders hadden ze ons ook geen gezamenlijke lessen gegeven. Mijn ouders zeggen altijd dat ik aardig moet zijn tegen iedereen, ook al zitten ze in andere afdelingen of hebben ze andere interesses.”
“Ook als ze geen tovenaar of heks zijn? Maar bijvoorbeeld Snul?”
Ik knik. “Ook als ze Snul zijn. Of Dreuzel. Want zij hebben er niet voor gekozen om zo geboren te worden. Zij hebben ook gevoelens.”
Hij zucht en leunt tegen de muur. “Dat zouden mijn ouders nooit vinden. En ik snap niet waarom. Het is toch wel zo? Jij zit in een andere afdeling en jij bent best cool.”
<Hurray for 500 words! Again! Al heeft het misschien wel een erg sudden einde...>
“Was het makkelijk?”
Ik kijk verbaasd op.
“Verweer tegen de Zwarte Kunsten. Was het makkelijk?”
Ik knik. “Het viel wel mee... Het was veel uitleg. Ik denk dat we de lastige praktijkdingen pas later krijgen.”
“Gelukkig!” zucht hij. “Mijn ouders willen namelijk dat ik er heel goed in word! Snap je?”
Langzaam schud ik mijn hoofd, al zegt mijn gevoel dat ik dat niet moet doen. Instemmen, niet tegen hem ingaan! Niet zo midden in de gangen!
Hij fronst. “Willen jouw ouders niet dat je goed wordt in magie?”
“Jawel...” zeg ik aarzelend. “Alleen niet persé goed in één vak. Ze willen liever dat ik mijn best doe... Dat ik het naar mijn zin krijg.”
Dat lijkt hij vreemd te vinden. “Maar willen ze dan niet dat je een grote tovenaar, of heks, wordt? Dat je jouw familienaam hooghoudt?”
“Huh?” zeg ik. Ik begin me nu dom te voelen. Daarom zit ik dus niet in Ravenklauw... “Familienaam? Wat heeft dat te maken met goed kunnen leren? Omdat dat erfelijk is?”
“Nee...” Hij lijkt wat geïrriteerd te worden. Ik begin me weer ongemakkelijk te voelen en herinner me hoe ons laatste gesprek is afgelopen. “Dat is als jouw ouders willen dat je ze niet tot schande maakt door niet goed te kunnen toveren of door in een andere afdeling als zij terecht te komen.”
“O... Maar ik denk dat mijn ouders zich dan niet voor me zullen schamen hoor. Misschien vinden ze het wel jammer, maar ze zullen het alsnog gewoon aan iedereen vertellen. Ze zouden het erger vinden als ik helemaal niet op Zweinstein was gekomen.”
“Maar dan was je een Snul!” roept hij vol afschuw uit.
Ik knik. “Ja. Maar dat is toch niet zó erg? Een Dreuzel zijn lijkt me erger, want dan kan je helemaal niet meepraten over de magische wereld. Dat lijkt me maar raar.”
“Jij bent raar.” Hij zegt het niet op een beledigende toon maar eerder alsof hij verrast is. Toch ben ik beledigd.
“Nou... jij mocht toch niet met andere afdelingen omgaan? Hebben jouw ouders je dat ook geleerd?” zeg ik feller dan mijn bedoeling is.
“Ja... Maar dat vind ik eigenlijk dom. Het lijkt me veel leuker als ik gewoon mocht doen wat ik wou. Mijn ouders zijn er toch niet en er zijn genoeg kinderen die gewoon met andere afdelingen omgaan...”
Ik besluit met hem mee te praten. “Ja, anders hadden ze ons ook geen gezamenlijke lessen gegeven. Mijn ouders zeggen altijd dat ik aardig moet zijn tegen iedereen, ook al zitten ze in andere afdelingen of hebben ze andere interesses.”
“Ook als ze geen tovenaar of heks zijn? Maar bijvoorbeeld Snul?”
Ik knik. “Ook als ze Snul zijn. Of Dreuzel. Want zij hebben er niet voor gekozen om zo geboren te worden. Zij hebben ook gevoelens.”
Hij zucht en leunt tegen de muur. “Dat zouden mijn ouders nooit vinden. En ik snap niet waarom. Het is toch wel zo? Jij zit in een andere afdeling en jij bent best cool.”
<Hurray for 500 words! Again! Al heeft het misschien wel een erg sudden einde...>
xNadezhda zei op 26 aug 2015 - 23:28:
Julia was hier vandaag, dus weinig tijd gehad, maar ik heb op de valreep toch nog iets geschreven. 548 woorden.
‘Daar, ik zie hem al!’ Tom greep zijn broertje bij de hand en trok hem enthousiast mee, dwars door de menigte leerlingen in zwarte gewaden heen die door de entreehal verspreid stonden. Daarbij botsten ze tegen heel wat mensen op, maar Tom liet zich nergens door van de wijs brengen. Vlak voordat hij zijn doel bereikte, liet hij de hand van zijn broertje los en zette zich af.
Gustav viel bijna voorover toen Tom op zijn rug sprong. Hij stootte een oef uit en greep naar het dichtstbijzijnde steunpunt – de jongen waar hij net nog rustig mee had staan praten. Liever gezegd, het gewaad van de jongen waar hij net nog rustig mee had staan praten. Met een luid krgggg scheurde de hals uit.
‘Oeps,’ grinnikte Tom schaapachtig en liet zich op de grond glijden. ‘Sorry.’
‘Reparo,’ zuchtte Gustav. ‘Hé, Tom.’
‘Hoi!’ Tom gluurde om de oudere Huffelpuffer heen naar de andere jongen, die met een pijnlijk gezicht zijn hals masseerde. ‘En ook hoi. Ik, eh – ik wilde alleen gedag zeggen. Sorry van je gewaad.’
‘Niks gebeurd,’ zei de jongen kalm en bekeek Tom met geamuseerd interesse. ‘Je hebt een rij boze gezichten achtergelaten, wist je dat?’
Tom draaide zich om. Achter hem stond zijn broer, die zijn best deed om niet te lachen, en daarachter wierpen inderdaad een aantal leerlingen geërgerde blikken hun kant op. De meesten zagen er licht verfomfaaid uit of wreven over hun armen.
‘Sorry!’ riep Tom weer en stak verontschuldigend zijn handen op.
‘Misschien moet je de volgende keer uitkijken waar je loopt,’ zei zijn broertje grijnzend. ‘Of waar je mij tegenaan slingert, jij olifant!’
Voordat Tom daar antwoord op kon geven, porde Gustav hem. ‘Kwam je nog iets anders doen dan gedag zeggen? Want wij waren in gesprek.’
‘Hij kwam mij voorstellen. Ik ben Bill.’ Het broertje stak kordaat zijn hand uit. Hij oogde smaller dan Tom, maar zijn ogen fonkelden scherpzinnig onder zijn pikzwarte haar.
‘Mijn tweelingbroer,’ zei Tom overbodig en keek daarbij zo trots dat Gustav het niet over zijn hart verkreeg om iets slechts te denken over de groen-zilver gestreepte sjaal die Bill losjes om zijn hals had geslagen. De Huffelpuffer nam de hand aan en noemde met een kort knikje zijn naam.
‘Dat weet ik,’ zei Bill, ‘want altijd als Tom over Puf vertelt, zegt hij iets over jou. De hele kerstvakantie lang!’
Hij trok een gezicht naar zijn broer, die dat meteen terugkaatste en hem een duw gaf. ‘Niet waar!’
‘Wel waar!’
Als Gustav niet op dat moment de andere jongen naar voren had geschoven, waren ze vast nog langer doorgegaan. Gelukkig keken ze nieuwsgierig op en staken tegelijkertijd hun hand uit.
‘Dit is Georg,’ stelde Gustav voor. ‘Hij zit in het Zwerkbalteam van Ravenklauw, daar ken ik hem van.’
‘Want Gustav –’ begon Tom en Bill viel hem in de rede: ‘– Drijver van Puf, ja, ja, dat weet ik.’
Georg, geamuseerd grijnzend, schudde allebei de handen tegelijkertijd. ‘Prettig kennis te maken.’
Op hetzelfde moment gingen de deuren van de Grote Zaal open en de leerlingen om hen heen kwamen in beweging, gelokt door de glans van de gouden borden en de belofte van lekker eten. Tom hengelde naar Bills hand.
‘Wij gaan vast. Tot ziens!’
Met twee sprongen was de tweeling in de menigte verdwenen.
Julia was hier vandaag, dus weinig tijd gehad, maar ik heb op de valreep toch nog iets geschreven. 548 woorden.
‘Daar, ik zie hem al!’ Tom greep zijn broertje bij de hand en trok hem enthousiast mee, dwars door de menigte leerlingen in zwarte gewaden heen die door de entreehal verspreid stonden. Daarbij botsten ze tegen heel wat mensen op, maar Tom liet zich nergens door van de wijs brengen. Vlak voordat hij zijn doel bereikte, liet hij de hand van zijn broertje los en zette zich af.
Gustav viel bijna voorover toen Tom op zijn rug sprong. Hij stootte een oef uit en greep naar het dichtstbijzijnde steunpunt – de jongen waar hij net nog rustig mee had staan praten. Liever gezegd, het gewaad van de jongen waar hij net nog rustig mee had staan praten. Met een luid krgggg scheurde de hals uit.
‘Oeps,’ grinnikte Tom schaapachtig en liet zich op de grond glijden. ‘Sorry.’
‘Reparo,’ zuchtte Gustav. ‘Hé, Tom.’
‘Hoi!’ Tom gluurde om de oudere Huffelpuffer heen naar de andere jongen, die met een pijnlijk gezicht zijn hals masseerde. ‘En ook hoi. Ik, eh – ik wilde alleen gedag zeggen. Sorry van je gewaad.’
‘Niks gebeurd,’ zei de jongen kalm en bekeek Tom met geamuseerd interesse. ‘Je hebt een rij boze gezichten achtergelaten, wist je dat?’
Tom draaide zich om. Achter hem stond zijn broer, die zijn best deed om niet te lachen, en daarachter wierpen inderdaad een aantal leerlingen geërgerde blikken hun kant op. De meesten zagen er licht verfomfaaid uit of wreven over hun armen.
‘Sorry!’ riep Tom weer en stak verontschuldigend zijn handen op.
‘Misschien moet je de volgende keer uitkijken waar je loopt,’ zei zijn broertje grijnzend. ‘Of waar je mij tegenaan slingert, jij olifant!’
Voordat Tom daar antwoord op kon geven, porde Gustav hem. ‘Kwam je nog iets anders doen dan gedag zeggen? Want wij waren in gesprek.’
‘Hij kwam mij voorstellen. Ik ben Bill.’ Het broertje stak kordaat zijn hand uit. Hij oogde smaller dan Tom, maar zijn ogen fonkelden scherpzinnig onder zijn pikzwarte haar.
‘Mijn tweelingbroer,’ zei Tom overbodig en keek daarbij zo trots dat Gustav het niet over zijn hart verkreeg om iets slechts te denken over de groen-zilver gestreepte sjaal die Bill losjes om zijn hals had geslagen. De Huffelpuffer nam de hand aan en noemde met een kort knikje zijn naam.
‘Dat weet ik,’ zei Bill, ‘want altijd als Tom over Puf vertelt, zegt hij iets over jou. De hele kerstvakantie lang!’
Hij trok een gezicht naar zijn broer, die dat meteen terugkaatste en hem een duw gaf. ‘Niet waar!’
‘Wel waar!’
Als Gustav niet op dat moment de andere jongen naar voren had geschoven, waren ze vast nog langer doorgegaan. Gelukkig keken ze nieuwsgierig op en staken tegelijkertijd hun hand uit.
‘Dit is Georg,’ stelde Gustav voor. ‘Hij zit in het Zwerkbalteam van Ravenklauw, daar ken ik hem van.’
‘Want Gustav –’ begon Tom en Bill viel hem in de rede: ‘– Drijver van Puf, ja, ja, dat weet ik.’
Georg, geamuseerd grijnzend, schudde allebei de handen tegelijkertijd. ‘Prettig kennis te maken.’
Op hetzelfde moment gingen de deuren van de Grote Zaal open en de leerlingen om hen heen kwamen in beweging, gelokt door de glans van de gouden borden en de belofte van lekker eten. Tom hengelde naar Bills hand.
‘Wij gaan vast. Tot ziens!’
Met twee sprongen was de tweeling in de menigte verdwenen.
MoonRocker zei op 26 aug 2015 - 23:40:
Ik was dus bij Dezh, zit nu in de trein en heb 479 woorden en ik zal het straks intypen. De teamies hebben foto's.
Edit (1:31): blijkbaar kan ik niet tellen en heb ik 485 woorden.
(B)engeltje
Toen hij met zijn voeten op de vloer van de motelkamer belandde, hoorde hij het geritsel van papier dat hard wapperde in de wind. Hij frummelde aan zijn stropdas, zodat die weer recht zat en trok zijn lange jas weer strak. Hij keek op en staarde in het boze gezicht van Dean Winchester.
‘Cas! Had je serieus niet even kunnen waarschuwen?!’ riep hij.
De engel Castiel kuchte.
‘Het spijt me, Dean, maar ik dacht dat je vast wel wilde horen over een vampierennest,’ zei hij kalm.
‘Een nest? Waar? Als Sam,’ zei Dean en verhief zijn stem toen hij zijn broers naam uitsprak, ‘vandaag nog uit de douche komt.’
Castiel klopte hem ongemakkelijk op zijn schouder.
‘Geen zorgen, Dean,’ zei hij nog altijd even kalm, ‘ik en Jody hebben al korte metten gemaakt met die slagtanden.’
Deans wenkbrauwen konden haast niet dichter bij elkaar komen, zo diep fronste hij.
‘Je – wát? En Jody?’ schreeuwde hij, terwijl hij boze armbewegingen maakte.
Om Deans armen te ontwijken ging Castiel een stukje naar achteren hangen. In een poging Dean te kalmeren stak hij zijn hand naar voren en zei:
‘Dean, luister, we hebben het goed afgehandeld – netjes. Wil je het horen of niet?’
Enigszins gekalmeerd, maar nog altijd flink boos vouwde de oudste Winchesterbroer zijn armen over elkaar.
‘Goed dan,’ bromde hij, ‘laat maar horen.’
‘Wel,’ begon Castiel, ‘ik was in een stadje in de buurt van Sioux Falls, in zo’n resort, om te zien wat jullie mensen daar nou zo plezierig aan vinden.’
Al snel had Castiel in het resort het spoor van een vampierennest opgepikt: elke dag verdwenen er mensen van wie hij niet wist dat ze al zouden vertrekken. Wat gesnuffel leidde hem naar de kelder van het hoofdgebouw, waar hij enkele wordende vampiers aantrof. Omdat hij het niet aan had gedurfd de nieuwe vampiers zelf te helpen, schakelde hij de hulp in van een expert: sheriff Jody Mills. Zij hielp de slachtoffers door het terugveranderingsproces, terwijl Castiel wijselijk op zoek ging naar het nest.
Voor een engel was het niet moeilijk het smerige spoor van vampiers te volgen en Castiel had het nest dan ook binnen no time gevonden. Toen hij de volgende middag wist dat het hele nest in het schijnbaar verlaten huis lag te slapen, brak hij in. Met een eenvoudige spreuk, die hij meestal niet kon gebruiken, omdat de meeste monsters hem aanvielen en niet met zijn allen bij elkaar lagen te slapen, stuurde hij het volledige nest met één flits naar het vagevuur.
‘En toen heb ik Jody geholpen met de slachtoffers en ben ik naar jullie gekomen,’ besloot de engel.
Dean bromde half tevreden en liet zijn armen weer langs zijn lichaam hangen.
‘Nou, je hebt tenminste Jody niet in gevaar gebracht,’ mompelde hij.
De engel trok een gezicht dat alleen ‘ik zei het toch’ kon uitdrukken.
‘Maar,’ riep Dean, plots weer luid, ‘de volgende keer bel je ons!’
Ik was dus bij Dezh, zit nu in de trein en heb 479 woorden en ik zal het straks intypen. De teamies hebben foto's.
Edit (1:31): blijkbaar kan ik niet tellen en heb ik 485 woorden.
(B)engeltje
Toen hij met zijn voeten op de vloer van de motelkamer belandde, hoorde hij het geritsel van papier dat hard wapperde in de wind. Hij frummelde aan zijn stropdas, zodat die weer recht zat en trok zijn lange jas weer strak. Hij keek op en staarde in het boze gezicht van Dean Winchester.
‘Cas! Had je serieus niet even kunnen waarschuwen?!’ riep hij.
De engel Castiel kuchte.
‘Het spijt me, Dean, maar ik dacht dat je vast wel wilde horen over een vampierennest,’ zei hij kalm.
‘Een nest? Waar? Als Sam,’ zei Dean en verhief zijn stem toen hij zijn broers naam uitsprak, ‘vandaag nog uit de douche komt.’
Castiel klopte hem ongemakkelijk op zijn schouder.
‘Geen zorgen, Dean,’ zei hij nog altijd even kalm, ‘ik en Jody hebben al korte metten gemaakt met die slagtanden.’
Deans wenkbrauwen konden haast niet dichter bij elkaar komen, zo diep fronste hij.
‘Je – wát? En Jody?’ schreeuwde hij, terwijl hij boze armbewegingen maakte.
Om Deans armen te ontwijken ging Castiel een stukje naar achteren hangen. In een poging Dean te kalmeren stak hij zijn hand naar voren en zei:
‘Dean, luister, we hebben het goed afgehandeld – netjes. Wil je het horen of niet?’
Enigszins gekalmeerd, maar nog altijd flink boos vouwde de oudste Winchesterbroer zijn armen over elkaar.
‘Goed dan,’ bromde hij, ‘laat maar horen.’
‘Wel,’ begon Castiel, ‘ik was in een stadje in de buurt van Sioux Falls, in zo’n resort, om te zien wat jullie mensen daar nou zo plezierig aan vinden.’
Al snel had Castiel in het resort het spoor van een vampierennest opgepikt: elke dag verdwenen er mensen van wie hij niet wist dat ze al zouden vertrekken. Wat gesnuffel leidde hem naar de kelder van het hoofdgebouw, waar hij enkele wordende vampiers aantrof. Omdat hij het niet aan had gedurfd de nieuwe vampiers zelf te helpen, schakelde hij de hulp in van een expert: sheriff Jody Mills. Zij hielp de slachtoffers door het terugveranderingsproces, terwijl Castiel wijselijk op zoek ging naar het nest.
Voor een engel was het niet moeilijk het smerige spoor van vampiers te volgen en Castiel had het nest dan ook binnen no time gevonden. Toen hij de volgende middag wist dat het hele nest in het schijnbaar verlaten huis lag te slapen, brak hij in. Met een eenvoudige spreuk, die hij meestal niet kon gebruiken, omdat de meeste monsters hem aanvielen en niet met zijn allen bij elkaar lagen te slapen, stuurde hij het volledige nest met één flits naar het vagevuur.
‘En toen heb ik Jody geholpen met de slachtoffers en ben ik naar jullie gekomen,’ besloot de engel.
Dean bromde half tevreden en liet zijn armen weer langs zijn lichaam hangen.
‘Nou, je hebt tenminste Jody niet in gevaar gebracht,’ mompelde hij.
De engel trok een gezicht dat alleen ‘ik zei het toch’ kon uitdrukken.
‘Maar,’ riep Dean, plots weer luid, ‘de volgende keer bel je ons!’
Bodine zei op 27 aug 2015 - 1:52:
Hoe boos word je als de opening niet ’s avonds plaatsvindt?
Hoe boos word je als de opening niet ’s avonds plaatsvindt?
Eliros zei op 27 aug 2015 - 2:10:
ja. want waarom zou je slapen.
Openingsnacht.
Leo was nog nooit zo zenuwachtig en opgewonden tegelijkertijd geweest. Hij had er bij lange na niet zo'n last van als de tweeling, maar zijn eerste dag op Zweinstein had aangevoeld als een lentebriesje vergeleken bij de tornado aan zenuwen die nu door zijn lichaam raasden.
En hij was de eigenaar niet eens.
Hij stond in het midden van de winkel, gooide zijn hoofd in zijn nek en tuurde omhoog. George (waarschijnlijk) stond één verdieping boven hem, artikelen te rangschikken die hij een half uur geleden ook al eens vijf millimeter naar links had verschoven. Nu ging alles vijf millimeter naar rechts.
En Fred (of George) was een verdieping dáárboven. Hij hing over de reling, keek naar beneden. De grijns op zijn gezicht was zo breed dat Leo even bang was dat zijn gezicht in tweeën zou splijten, maar het werkte aanstekelijk, want hij voelde zijn eigen grijns al gauw aan zijn wangen trekken.
“Is het al tijd om het vuurwerk klaar te zetten?” schreeuwde Leo naar boven. Hij moest zijn handen aan zijn mond zetten om boven het kabaal van de artikelen heen te komen.
“Doe maar,” kwam een schreeuw van ergens boven hem. George (of Fred) knikte instemmend, liep een stuk verder tot hij langs een lachspiegel kwam die terloops was opgehangen. Hij trok zijn stropdas goed in zijn groteske weerspiegeling.
Leo grinnikte op zijn weg naar het dak en stompte hem eens op zijn arm. “Zelfs een stropdas kan dat gezicht van jou niet verbergen. Sorry, man.” Hij holde gauw verder totdat hij bij de laatste, smalle trap naar het dak kwam.
Eenmaal boven vergat hij even wat hij moest doen. Het uitzicht dat hij nu had — de Wegisweg van bovenaf — was adembenemend.
Het was uiteindelijk George (dacht hij) die hem toeschreeuwde vanuit de winkel.
(Of hij een kussen moest komen brengen om zijn dutje wat comfortabeler te maken. En: “Mijn haren worden nog eerder grijs dan dat er vuurwerk in de lucht verschijnt!”)
“Ik ga al! Ik ga al!”
Leo boog zich over een doos Wemels Wonderbaarlijke Pyropakketten en begon erin te rommelen tot hij een aantal vuurpijlen en rotjes had gevonden.
“Klaar?” George's stem schetterde nog steeds door de winkel.
“Klaar!” Leo trok zijn stok tevoorschijn.
“Nu!”
En met een zwiep van zijn stok begon het spektakel. De Tovertweelings Fopshop was officieel geopend. Leo stond schaterlachend op het dak, gooide het een na het ander van het dak af en leunde over de rand om te kijken hoe het in miljoenen kleine lichtpuntjes explodeerde.
Hij vermaakte zich de rest van de avond met de doos die aan zijn voeten stond, was vergeten dat hij de jongens eigenlijk zou helpen in de mensenmassa.
“Misschien hadden we je minder vuurwerk moeten geven.” Eén van de twee Wemels (Fred, dacht Leo) was het dak op geslopen, leunde zo plots tegen de rand van het dak dat Leo van schrik op sprong.
“Ben je gek? Dan was het lang niet zo'n klapper geworden.”
“Ha, ha.”
De Wemel sloeg een arm rond Leo, trok hem naar zich toe. “Zonder jou was het nooit zo'n succes geworden.” Leo kreeg een kus in zijn nek.
(Nu wist hij in ieder geval zeker dat het Fred was.)
Openingsnacht.
Leo was nog nooit zo zenuwachtig en opgewonden tegelijkertijd geweest. Hij had er bij lange na niet zo'n last van als de tweeling, maar zijn eerste dag op Zweinstein had aangevoeld als een lentebriesje vergeleken bij de tornado aan zenuwen die nu door zijn lichaam raasden.
En hij was de eigenaar niet eens.
Hij stond in het midden van de winkel, gooide zijn hoofd in zijn nek en tuurde omhoog. George (waarschijnlijk) stond één verdieping boven hem, artikelen te rangschikken die hij een half uur geleden ook al eens vijf millimeter naar links had verschoven. Nu ging alles vijf millimeter naar rechts.
En Fred (of George) was een verdieping dáárboven. Hij hing over de reling, keek naar beneden. De grijns op zijn gezicht was zo breed dat Leo even bang was dat zijn gezicht in tweeën zou splijten, maar het werkte aanstekelijk, want hij voelde zijn eigen grijns al gauw aan zijn wangen trekken.
“Is het al tijd om het vuurwerk klaar te zetten?” schreeuwde Leo naar boven. Hij moest zijn handen aan zijn mond zetten om boven het kabaal van de artikelen heen te komen.
“Doe maar,” kwam een schreeuw van ergens boven hem. George (of Fred) knikte instemmend, liep een stuk verder tot hij langs een lachspiegel kwam die terloops was opgehangen. Hij trok zijn stropdas goed in zijn groteske weerspiegeling.
Leo grinnikte op zijn weg naar het dak en stompte hem eens op zijn arm. “Zelfs een stropdas kan dat gezicht van jou niet verbergen. Sorry, man.” Hij holde gauw verder totdat hij bij de laatste, smalle trap naar het dak kwam.
Eenmaal boven vergat hij even wat hij moest doen. Het uitzicht dat hij nu had — de Wegisweg van bovenaf — was adembenemend.
Het was uiteindelijk George (dacht hij) die hem toeschreeuwde vanuit de winkel.
(Of hij een kussen moest komen brengen om zijn dutje wat comfortabeler te maken. En: “Mijn haren worden nog eerder grijs dan dat er vuurwerk in de lucht verschijnt!”)
“Ik ga al! Ik ga al!”
Leo boog zich over een doos Wemels Wonderbaarlijke Pyropakketten en begon erin te rommelen tot hij een aantal vuurpijlen en rotjes had gevonden.
“Klaar?” George's stem schetterde nog steeds door de winkel.
“Klaar!” Leo trok zijn stok tevoorschijn.
“Nu!”
En met een zwiep van zijn stok begon het spektakel. De Tovertweelings Fopshop was officieel geopend. Leo stond schaterlachend op het dak, gooide het een na het ander van het dak af en leunde over de rand om te kijken hoe het in miljoenen kleine lichtpuntjes explodeerde.
Hij vermaakte zich de rest van de avond met de doos die aan zijn voeten stond, was vergeten dat hij de jongens eigenlijk zou helpen in de mensenmassa.
“Misschien hadden we je minder vuurwerk moeten geven.” Eén van de twee Wemels (Fred, dacht Leo) was het dak op geslopen, leunde zo plots tegen de rand van het dak dat Leo van schrik op sprong.
“Ben je gek? Dan was het lang niet zo'n klapper geworden.”
“Ha, ha.”
De Wemel sloeg een arm rond Leo, trok hem naar zich toe. “Zonder jou was het nooit zo'n succes geworden.” Leo kreeg een kus in zijn nek.
(Nu wist hij in ieder geval zeker dat het Fred was.)
Kayley zei op 27 aug 2015 - 8:53:
Iemand heeft mijn post met de prompt verwijderd... :'
P R O M P T 4
Personages A/B/C/... zijn er bij tijdens de openingsnacht/-dag van iets. Vertel!
Veel succes!
@Bo: niet zo boos hoor. c:
Iemand heeft mijn post met de prompt verwijderd... :'
P R O M P T 4
Personages A/B/C/... zijn er bij tijdens de openingsnacht/-dag van iets. Vertel!
Veel succes!
@Bo: niet zo boos hoor. c:
Kayley zei op 27 aug 2015 - 9:48:
Hij heeft veel ervaring met dingen openen: limonadestandjes, de verkeerde deur, de júiste deur, een opstartend bedrijfje, filialen, gebouwen die miljoenen waard zijn, huizen. Rits- en behasluitingen; maar dat laatste zegt hij niet hardop, glimlacht alleen maar naar de journaliste omdat hij weet dat dat een paar extra regels in de krant betekent.
Hoewel hij ze gewoon is en meestal geniet van de aandacht is er iets aan het openingsfeestje dat hem verder van de mensen drijft dan normaal. Hij is geniaal, onweerstaanbaar charmant en knap, en ontzettend rijk—meestal is dat genoeg om hem anders te laten voelen, béter, alsof hij met kop en schouders boven alle andere aanwezigen staat. Maar dat is het niet.
Elke keer hij zijn ogen sluit, ziet hij nog steeds het wormgat en het exploderende Chitaurischip, hoort hij het fluitende, eindeloze vallen, voelt hij de doffe dreun van Bruce die hem ving in plaats van dat hij te pletter stortte in wat hij had gedacht zijn laatste actie op aarde ooit te zijn.
Glimlachen. Gewoon glimlachen.
Dit is bijlange na niet de eerste keer dat hij zijn weg door iets moet faken. Als het aan hem lag, grijnsde hij alleen maar. Een glimlach is in principe altijd nep. Maar nu nog een beetje extra nep.
Ja, ik heb het prima naar mijn zin. Vinden jullie de krabkoekjes ook niet zo lekker? Eerst red ik de wereld en dan stamp ik een nieuw filiaal voor Stark Industries uit de grond. Gewoonlijke zaterdag dit.
Hij merkt al snel wat hem precies zo ongemakkelijk en benauwd doet voelen. Het gebouw om hem heen zoemt van de technologie, de meest nieuwe en vérnieuwende staaltjes technologie die hij al op de markt heeft gebracht, en hij heeft geen enkele manier om er mee in contact te staan, om überhaupt dingen te weten. Hij is niet in controle.
En allemaal omdat hij niets meer aanheeft dan gewone kleren. Het is een heel mooi maatpak, maar het gebrek aan zelfs maar een oorstukje doet hem naakt voelen. Dit gebeurt als hij eens op een blauwe maandag naar Pepper luistert.
Hij frunnikt aan zijn mouw, zijn vingers bevend nu hij doorheeft wat er mis is; het lijkt nu met gigantische sprongen groter en groter te worden—zijn ongemak, zijn gebrek aan controle, het altijd aanwezige bronnetje van angst.
En dan ziet hij ze. Alsof ze wisten dat hij hen nodig zou hebben—misschien wisten ze dat ook. Thor in een trui met een capuchon, Natasha en Clint in avondkledij, Bruce even sjofel als altijd en Steve in een maatpak met een strikje.
Ze zien er belachelijk uit, zo samen, maar dat zegt hij hen niet. Hij zegt ook niet de ‘bedankt’ die hij bedoeld had, in plaats daarvan: “Ik weet een goede eettent om de hoek, laten we hier weggaan.”
Het zal nog een hele tijd duren voor hij zich écht openstelt voor deze vreemde familie die de Avengers voor hem geworden zijn; maar ondertussen is hij ze wel elke dag dankbaar.
[x]—Dankbaar—[x]
Hij heeft veel ervaring met dingen openen: limonadestandjes, de verkeerde deur, de júiste deur, een opstartend bedrijfje, filialen, gebouwen die miljoenen waard zijn, huizen. Rits- en behasluitingen; maar dat laatste zegt hij niet hardop, glimlacht alleen maar naar de journaliste omdat hij weet dat dat een paar extra regels in de krant betekent.
Hoewel hij ze gewoon is en meestal geniet van de aandacht is er iets aan het openingsfeestje dat hem verder van de mensen drijft dan normaal. Hij is geniaal, onweerstaanbaar charmant en knap, en ontzettend rijk—meestal is dat genoeg om hem anders te laten voelen, béter, alsof hij met kop en schouders boven alle andere aanwezigen staat. Maar dat is het niet.
Elke keer hij zijn ogen sluit, ziet hij nog steeds het wormgat en het exploderende Chitaurischip, hoort hij het fluitende, eindeloze vallen, voelt hij de doffe dreun van Bruce die hem ving in plaats van dat hij te pletter stortte in wat hij had gedacht zijn laatste actie op aarde ooit te zijn.
Glimlachen. Gewoon glimlachen.
Dit is bijlange na niet de eerste keer dat hij zijn weg door iets moet faken. Als het aan hem lag, grijnsde hij alleen maar. Een glimlach is in principe altijd nep. Maar nu nog een beetje extra nep.
Ja, ik heb het prima naar mijn zin. Vinden jullie de krabkoekjes ook niet zo lekker? Eerst red ik de wereld en dan stamp ik een nieuw filiaal voor Stark Industries uit de grond. Gewoonlijke zaterdag dit.
Hij merkt al snel wat hem precies zo ongemakkelijk en benauwd doet voelen. Het gebouw om hem heen zoemt van de technologie, de meest nieuwe en vérnieuwende staaltjes technologie die hij al op de markt heeft gebracht, en hij heeft geen enkele manier om er mee in contact te staan, om überhaupt dingen te weten. Hij is niet in controle.
En allemaal omdat hij niets meer aanheeft dan gewone kleren. Het is een heel mooi maatpak, maar het gebrek aan zelfs maar een oorstukje doet hem naakt voelen. Dit gebeurt als hij eens op een blauwe maandag naar Pepper luistert.
Hij frunnikt aan zijn mouw, zijn vingers bevend nu hij doorheeft wat er mis is; het lijkt nu met gigantische sprongen groter en groter te worden—zijn ongemak, zijn gebrek aan controle, het altijd aanwezige bronnetje van angst.
En dan ziet hij ze. Alsof ze wisten dat hij hen nodig zou hebben—misschien wisten ze dat ook. Thor in een trui met een capuchon, Natasha en Clint in avondkledij, Bruce even sjofel als altijd en Steve in een maatpak met een strikje.
Ze zien er belachelijk uit, zo samen, maar dat zegt hij hen niet. Hij zegt ook niet de ‘bedankt’ die hij bedoeld had, in plaats daarvan: “Ik weet een goede eettent om de hoek, laten we hier weggaan.”
Het zal nog een hele tijd duren voor hij zich écht openstelt voor deze vreemde familie die de Avengers voor hem geworden zijn; maar ondertussen is hij ze wel elke dag dankbaar.
[x]—500 woorden—[x]
mistyflower zei op 27 aug 2015 - 10:05:
---Kinderen van de nacht.---
Vanaf het dak keken ze toe. Het was een paar minuten voor middernacht. Normaal was het er nu doodstil. Ze hadden besloten om op het dak te blijven. Daar konden ze alles zien. Ze hoorde de muziek en het geluid van honderden mensen die al uren hebben gewacht, terwijl ze zich verschuilen achter de goud geschilderde paarden de aan de rand het theaterdak stonden. Al had Bo veel liever het spektakel meegemaakt tussen de mensen van de menigte zelf.
De maan was achter de wolken vandaan gekomen en scheen nu een bleek spookachtig licht op Bo, Vlinder en Menno. Ze keken naar de mensen onder hem, een gekleurde menigte met suikerspinnen en reuzenlolly’s. Bo had wel een van die gewild. Maar Menno vond het geen goed idee om naar onder te gaan. Drie kinderen in een menigte van grote mensen en tieners, dat zou veel te veel opvallen.
‘Nog een minuutje, Bo.’ Fluistert Vlinder, kijkend naar de grote digitale klok die boven het podium hangt. Een minuut is niet zo heel lang. Bo kijkt zelf ook naar de grote klok. Hij ziet een 1 en nog een 1 en dan twee stipjes en dan een 5, een 9 en daarachter cijfers die heel snel veranderen, zo snel dat Bo niet kan zien welke het zijn.
‘Menno, gaan we vuurwerk zien?’ Fluistert Bo.
‘Vast wel’
‘En komen de Filmmensen ook’ Bo bedoelde de mensen die zich verkleden als prinsessen, ridders en andere figuren uit tekenfilms.
‘Dat weet ik niet, Bo. Het is best laat nu.’
‘Nog 20 seconden.’ Fluistert Vlinder.
‘Menno, Ik heb honger.’
‘Je hebt net gegeten. Stil nu, Bo, het gaat zo beginnen.’
‘Nog 15 seconden.’
De menigte zag het ook en staarde naar de klok.
‘Nog 11 Seconden.’ Nu hoorde Bo de menigte meetellen.
’10, 9, 8, 7,’ De Schijnwerpers op het podium schenen alle kanten op. Bo knijpt zijn ogen tot speetjes, wanneer het licht even in zijn ogen schijnt.
‘ 6, 5,’ Bo telt nu ook hardop mee. Achteruit tellen is best lastig. Vlinder en Menno tellen ook mee.
‘4 ,3 ,2 ,1’ Er klinkt een luide knal. De menigte gilt van opwinding. Glitters worden over de menigte gestrooid. Bo probeert er met zijn handen naar te grijpen. Dan komt er een man in een net pak het podium op.
‘Beste Achtbaanliefhebbers, Dankjulliewel dat jullie hier vanavond zo laat zijn gekomen. Dit betekent veel voor ons. Ik zal jullie niet ophouden. Geniet van de avond, geniet van de voorstellingen en bovenal geniet van onze nieuwste en meest spannende rit. Ik verklaar de Big Thunder Ride voor geopend.’
De menigte gilt en er klinkt luide muziek. Op het podium zijn mensen met fakkels aan het dansen. De menigte dringt zich naar het podium en naar de rij voor de nieuwe achtbaan. Niemand ziet de kinderen op het dak, verscholen achter de gouden paarden. Niemand weet dat straks wanneer de voorstellingen zijn afgelopen en het park weer leeg, verlaten en stil is, de kinderen er nog steeds zijn.
---500 Woorden---
---Kinderen van de nacht.---
Vanaf het dak keken ze toe. Het was een paar minuten voor middernacht. Normaal was het er nu doodstil. Ze hadden besloten om op het dak te blijven. Daar konden ze alles zien. Ze hoorde de muziek en het geluid van honderden mensen die al uren hebben gewacht, terwijl ze zich verschuilen achter de goud geschilderde paarden de aan de rand het theaterdak stonden. Al had Bo veel liever het spektakel meegemaakt tussen de mensen van de menigte zelf.
De maan was achter de wolken vandaan gekomen en scheen nu een bleek spookachtig licht op Bo, Vlinder en Menno. Ze keken naar de mensen onder hem, een gekleurde menigte met suikerspinnen en reuzenlolly’s. Bo had wel een van die gewild. Maar Menno vond het geen goed idee om naar onder te gaan. Drie kinderen in een menigte van grote mensen en tieners, dat zou veel te veel opvallen.
‘Nog een minuutje, Bo.’ Fluistert Vlinder, kijkend naar de grote digitale klok die boven het podium hangt. Een minuut is niet zo heel lang. Bo kijkt zelf ook naar de grote klok. Hij ziet een 1 en nog een 1 en dan twee stipjes en dan een 5, een 9 en daarachter cijfers die heel snel veranderen, zo snel dat Bo niet kan zien welke het zijn.
‘Menno, gaan we vuurwerk zien?’ Fluistert Bo.
‘Vast wel’
‘En komen de Filmmensen ook’ Bo bedoelde de mensen die zich verkleden als prinsessen, ridders en andere figuren uit tekenfilms.
‘Dat weet ik niet, Bo. Het is best laat nu.’
‘Nog 20 seconden.’ Fluistert Vlinder.
‘Menno, Ik heb honger.’
‘Je hebt net gegeten. Stil nu, Bo, het gaat zo beginnen.’
‘Nog 15 seconden.’
De menigte zag het ook en staarde naar de klok.
‘Nog 11 Seconden.’ Nu hoorde Bo de menigte meetellen.
’10, 9, 8, 7,’ De Schijnwerpers op het podium schenen alle kanten op. Bo knijpt zijn ogen tot speetjes, wanneer het licht even in zijn ogen schijnt.
‘ 6, 5,’ Bo telt nu ook hardop mee. Achteruit tellen is best lastig. Vlinder en Menno tellen ook mee.
‘4 ,3 ,2 ,1’ Er klinkt een luide knal. De menigte gilt van opwinding. Glitters worden over de menigte gestrooid. Bo probeert er met zijn handen naar te grijpen. Dan komt er een man in een net pak het podium op.
‘Beste Achtbaanliefhebbers, Dankjulliewel dat jullie hier vanavond zo laat zijn gekomen. Dit betekent veel voor ons. Ik zal jullie niet ophouden. Geniet van de avond, geniet van de voorstellingen en bovenal geniet van onze nieuwste en meest spannende rit. Ik verklaar de Big Thunder Ride voor geopend.’
De menigte gilt en er klinkt luide muziek. Op het podium zijn mensen met fakkels aan het dansen. De menigte dringt zich naar het podium en naar de rij voor de nieuwe achtbaan. Niemand ziet de kinderen op het dak, verscholen achter de gouden paarden. Niemand weet dat straks wanneer de voorstellingen zijn afgelopen en het park weer leeg, verlaten en stil is, de kinderen er nog steeds zijn.
---500 Woorden---
MyReflection zei op 27 aug 2015 - 19:59:
Beneden hoort ze de bel gaan. Snel loopt ze de trap af. Ze opent de deur, terwijl ze haar zwarte jack aantrekt. Mark staat met een grote smile voor de deur.
‘Ben je er klaar voor my lady?’
‘Ja. Ik ben benieuwd.’
‘Ik ook. We zullen het zien. We kunnen er alleen maar achter komen als we nu vertrekken.’ Ze haakt haar arm in zijn arm en ze lopen aan. Het is niet zo heel ver lopen. In totaal lopen ze tien minuutjes. Zodra ze de hoek omlopen, is al duidelijk waar het te doen is. De ingang is versierd met kleurige ballonnen. De ballonnen hebben de kleuren blauw, geel, rood en goud. Er ligt een rode loper tot ver op het plein. Voor de deur staan twee werknemers in pak die iedereen welkom heten.
Samen met Mark loopt ze naar binnen. De jassen worden aangenomen en opgehangen. Ze krijgen een kaartje terug en ze stopt het in haar tas. Ze kijkt haar ogen uit. Er zijn meer mensen gekomen dan dat ze had verwacht. Een aantal lopen rond in een pak. Ze is blij dat ze niet de enige is met een spijkerbroek aan. Ze neemt een boekje aan en begint aan de route langs alle schilderijen. Ze staat een tijdje stil voor het eerste schilderij. Er staat een vrouw met een glas champagne op. Ze draagt een ouderwetse jurk en kijkt lachend naar haar toe. Het voelt alsof de persoon haar aankijkt. Zodra ze het goed heeft gezien, lopen ze verder naar het volgende schilderij. En zo vervolgen ze de route.
Op een bepaald moment maakt een van de mannen in pak zich los van een groepje en loopt op hun af.
‘Mark, wat leuk dat je er bent. En je hebt Luna meegenomen. Aangenaam kennis te maken.’ Hij begroet Mark met een klap op zijn schouder en steekt vervolgens zijn hand uit om die van haar te schudden.
‘Het is ook leuk om kennis met jou te maken. En bedankt voor de uitnodiging.’
‘Graag gedaan. Ik hoorde dat je kunst wel mooi vond en Mark kon natuurlijk niet wegblijven.’
‘Als beste vrienden kun je dat niet maken.’
‘Wat vind je er tot zover van?’
‘Ik vind het wel mooi. De schilderijen die ik al heb gezien zijn zo gedetailleerd. Het lijkt soms net of de personen echt in dezelfde ruimte staan. Dat vind ik zo knap gedaan.’
‘Dank je wel. Ik moet helaas al weer door, want veel mensen die misschien wel iets willen kopen, zodra de tentoonstelling weer voorbij is. Ik vond het hartstikke leuk om jullie hier te zien. Ik hoop je binnenkort nog een keer te zien Luna. Ik wil je graag beter leren kennen. Bedankt.’ Voordat Mark en Luna afscheid genomen hebben, is Bart al verder gelopen.
‘Het was een mooie opening,’ zegt ze als ze naar huis toe lopen. ‘Ik denk dat hij wel wat verkoopt. Hij is immers een goede schilder.’ Mark beaamt het en zet haar bij haar huis af.
de Galerij
Beneden hoort ze de bel gaan. Snel loopt ze de trap af. Ze opent de deur, terwijl ze haar zwarte jack aantrekt. Mark staat met een grote smile voor de deur.
‘Ben je er klaar voor my lady?’
‘Ja. Ik ben benieuwd.’
‘Ik ook. We zullen het zien. We kunnen er alleen maar achter komen als we nu vertrekken.’ Ze haakt haar arm in zijn arm en ze lopen aan. Het is niet zo heel ver lopen. In totaal lopen ze tien minuutjes. Zodra ze de hoek omlopen, is al duidelijk waar het te doen is. De ingang is versierd met kleurige ballonnen. De ballonnen hebben de kleuren blauw, geel, rood en goud. Er ligt een rode loper tot ver op het plein. Voor de deur staan twee werknemers in pak die iedereen welkom heten.
Samen met Mark loopt ze naar binnen. De jassen worden aangenomen en opgehangen. Ze krijgen een kaartje terug en ze stopt het in haar tas. Ze kijkt haar ogen uit. Er zijn meer mensen gekomen dan dat ze had verwacht. Een aantal lopen rond in een pak. Ze is blij dat ze niet de enige is met een spijkerbroek aan. Ze neemt een boekje aan en begint aan de route langs alle schilderijen. Ze staat een tijdje stil voor het eerste schilderij. Er staat een vrouw met een glas champagne op. Ze draagt een ouderwetse jurk en kijkt lachend naar haar toe. Het voelt alsof de persoon haar aankijkt. Zodra ze het goed heeft gezien, lopen ze verder naar het volgende schilderij. En zo vervolgen ze de route.
Op een bepaald moment maakt een van de mannen in pak zich los van een groepje en loopt op hun af.
‘Mark, wat leuk dat je er bent. En je hebt Luna meegenomen. Aangenaam kennis te maken.’ Hij begroet Mark met een klap op zijn schouder en steekt vervolgens zijn hand uit om die van haar te schudden.
‘Het is ook leuk om kennis met jou te maken. En bedankt voor de uitnodiging.’
‘Graag gedaan. Ik hoorde dat je kunst wel mooi vond en Mark kon natuurlijk niet wegblijven.’
‘Als beste vrienden kun je dat niet maken.’
‘Wat vind je er tot zover van?’
‘Ik vind het wel mooi. De schilderijen die ik al heb gezien zijn zo gedetailleerd. Het lijkt soms net of de personen echt in dezelfde ruimte staan. Dat vind ik zo knap gedaan.’
‘Dank je wel. Ik moet helaas al weer door, want veel mensen die misschien wel iets willen kopen, zodra de tentoonstelling weer voorbij is. Ik vond het hartstikke leuk om jullie hier te zien. Ik hoop je binnenkort nog een keer te zien Luna. Ik wil je graag beter leren kennen. Bedankt.’ Voordat Mark en Luna afscheid genomen hebben, is Bart al verder gelopen.
‘Het was een mooie opening,’ zegt ze als ze naar huis toe lopen. ‘Ik denk dat hij wel wat verkoopt. Hij is immers een goede schilder.’ Mark beaamt het en zet haar bij haar huis af.
- 500 woorden -
1Dzayn zei op 27 aug 2015 - 20:32:
500 woorden
Hij heeft er geen zin in. Het pak knelt rond zijn schouders, maar dat is toch vooral zijn eigen schuld. Hij heeft het vermaken teveel uitgesteld. De strik zit dan weer precies goed, maar dat kan ook niet anders. Zijn nek is niet verandert. Hij zucht en haalt zijn handen door zijn haar. Aan de andere kant heeft hij er ook heel veel zin in. Na vijf jaar zal hij eindelijk zichzelf kunnen zijn. Hij trekt aan een krul. Wat gaat hij daar nu weer meedoen? Hij fronst en kijkt naar de bruine krullen op zijn hoofd. Ze zijn net iets te lang, vindt hij zo. Misschien moet hij ze maar knippen. De jongen friemelt met de manchetknopen en haalt dan diep adem. Snel loopt hij naar de badkamer, waar hij zijn krullen met gel wat temt.
‘Kom op! We moeten gaan!’ roept zijn partner. De jongen knikt kort naar zijn evenbeeld in de spiegel en verlaat de badkamer.
Toen hij vijf jaar geleden begon in de band, had hij nooit gedacht dat hij vijf jaar later hier zou zijn. Toch is hij er, op de openingsavond van hun eigen museum. Naast hem staat zijn vriendje, aan de overkant van de zaal lopen de andere twee bandleden. Hij kan niet geloven dat hij hier is, dat hij het straks echt gaat doen. Hij kijkt opzij en glimlacht.
‘Wat? Heb ik wat tussen mijn tanden?’ vraagt zijn vriendje. Hij gaat meteen met zijn tong langs zijn spierwitte tanden.
‘Nee, je ziet er prachtig uit, zoals altijd.’
‘Harry.’
‘Louis.’
Ze kijken elkaar even aan en lachen dan zachtjes.
‘Niet te geloven, vind je ook niet?’ zegt Louis dan zachtjes. Hij laat zijn knokkels even langs die van Harry glijden.
‘Ik weet het. Ik kan niet geloven dat we een museum hebben.’
Louis stompt hem tegen de arm. ‘Je weet best dat ik dat niet bedoel.’
Harry lacht, kuiltjes in zijn wangen tevoorschijn toverend. ‘Het is inderdaad niet te geloven. Na vijf jaar kunnen we eindelijk vrij zijn.’
‘Harry, Louis,’ zegt Liam gehaast. Hij komt naast hen tot stilstand. ‘Het is tijd.’
Louis knikt en Harry perst zijn lippen op elkaar. Met zijn drieën lopen ze naar het kleine, afgezette stukje achter het podium. Een rood gordijn maakt ze onzichtbaar. Louis trekt Harry’s strik recht en Harry strijkt een lok van Louis’ haar achter zijn oor.
‘Laten we het doen.’ Ze knikken naar elkaar en stappen het podium op.
‘Goedenavond allemaal. Ik ben Louis Tomlinson en dit is Harry Styles,’ begint Louis.
‘We zijn ontzettend dankbaar dat we dit museum mogen openen, maar eerst moeten we jullie nog wat vertellen,’ maakt Harry de zin af. De twee kijken elkaar even aan.
‘We zijn de afgelopen vijf jaar niet eerlijk geweest. We zijn samen, al vijf jaar, en houden ongelofelijk veel van elkaar. We hopen dat dit niks verandert voor jullie en voor de fans.’
Harry pakt Louis’ hand en glimlacht naar hem. Dan richt hij zich tot de aanwezigen.
‘Welkom bij de waarheid.’
500 woorden
Hij heeft er geen zin in. Het pak knelt rond zijn schouders, maar dat is toch vooral zijn eigen schuld. Hij heeft het vermaken teveel uitgesteld. De strik zit dan weer precies goed, maar dat kan ook niet anders. Zijn nek is niet verandert. Hij zucht en haalt zijn handen door zijn haar. Aan de andere kant heeft hij er ook heel veel zin in. Na vijf jaar zal hij eindelijk zichzelf kunnen zijn. Hij trekt aan een krul. Wat gaat hij daar nu weer meedoen? Hij fronst en kijkt naar de bruine krullen op zijn hoofd. Ze zijn net iets te lang, vindt hij zo. Misschien moet hij ze maar knippen. De jongen friemelt met de manchetknopen en haalt dan diep adem. Snel loopt hij naar de badkamer, waar hij zijn krullen met gel wat temt.
‘Kom op! We moeten gaan!’ roept zijn partner. De jongen knikt kort naar zijn evenbeeld in de spiegel en verlaat de badkamer.
Toen hij vijf jaar geleden begon in de band, had hij nooit gedacht dat hij vijf jaar later hier zou zijn. Toch is hij er, op de openingsavond van hun eigen museum. Naast hem staat zijn vriendje, aan de overkant van de zaal lopen de andere twee bandleden. Hij kan niet geloven dat hij hier is, dat hij het straks echt gaat doen. Hij kijkt opzij en glimlacht.
‘Wat? Heb ik wat tussen mijn tanden?’ vraagt zijn vriendje. Hij gaat meteen met zijn tong langs zijn spierwitte tanden.
‘Nee, je ziet er prachtig uit, zoals altijd.’
‘Harry.’
‘Louis.’
Ze kijken elkaar even aan en lachen dan zachtjes.
‘Niet te geloven, vind je ook niet?’ zegt Louis dan zachtjes. Hij laat zijn knokkels even langs die van Harry glijden.
‘Ik weet het. Ik kan niet geloven dat we een museum hebben.’
Louis stompt hem tegen de arm. ‘Je weet best dat ik dat niet bedoel.’
Harry lacht, kuiltjes in zijn wangen tevoorschijn toverend. ‘Het is inderdaad niet te geloven. Na vijf jaar kunnen we eindelijk vrij zijn.’
‘Harry, Louis,’ zegt Liam gehaast. Hij komt naast hen tot stilstand. ‘Het is tijd.’
Louis knikt en Harry perst zijn lippen op elkaar. Met zijn drieën lopen ze naar het kleine, afgezette stukje achter het podium. Een rood gordijn maakt ze onzichtbaar. Louis trekt Harry’s strik recht en Harry strijkt een lok van Louis’ haar achter zijn oor.
‘Laten we het doen.’ Ze knikken naar elkaar en stappen het podium op.
‘Goedenavond allemaal. Ik ben Louis Tomlinson en dit is Harry Styles,’ begint Louis.
‘We zijn ontzettend dankbaar dat we dit museum mogen openen, maar eerst moeten we jullie nog wat vertellen,’ maakt Harry de zin af. De twee kijken elkaar even aan.
‘We zijn de afgelopen vijf jaar niet eerlijk geweest. We zijn samen, al vijf jaar, en houden ongelofelijk veel van elkaar. We hopen dat dit niks verandert voor jullie en voor de fans.’
Harry pakt Louis’ hand en glimlacht naar hem. Dan richt hij zich tot de aanwezigen.
‘Welkom bij de waarheid.’
Bodine zei op 27 aug 2015 - 21:17:
SPOILERS voor iedereen die niet voorbij A Dance with Dragons is
Hij houdt van haar.
Niet op een seksuele manier (daar hebben de slavenmeesters wel voor gezorgd) en niet op een vriendschappelijke manier (hij heeft nog nooit een vriend gehad), maar op de onvoorwaardelijke manier waarop een zoon van zijn moeder houdt (de moeder die hem, ondanks het ontbreken van een bloedband, heeft gered van de mannen die hem martelden tot hij niet meer wist wie hij was).
Tienduizenden Meerenezen omringen hem in de arena, schreeuwen, zingen, lachen. De meesten komen er om de sfeer te proeven, de longen uit hun lijf te schreeuwen en om – eindelijk – weer tot de dood gestreden te zien worden in Meereen. Ze zijn er om de angst te proeven, het rinkelen van metaal tegen metaal te horen, het breken van botten, het kermen van pijn. Ze zijn er om bloed te zien vloeien (eindelijk).
Hij is er om haar te zien.
Hij is er om te kijken hoe ze daar zit, een stipje in de verte, toch zo dichtbij in zijn gedachten, in zijn hart. Alsof ze tussen hem en de andere Onbedoezelden in zit. Hun ogen zijn allemaal gericht op de witte ster die hun moeder is, die zelfs vanaf zo’n grote afstand hun blikken vasthoudt, wegtrekt van alle andere invloedrijke, extravagant geklede royalty.
Hij is er om naar haar te luisteren.
Hij luistert naar elke onhoorbare ademhaling, elk imaginair glimlachje, kuchje, elk woord dat verdrinkt in de hongerige mensenmassa die hem van haar scheidt. Hij luistert naar het kraken van haar bankje, naar het ritselen van de spierwitte stof die haar lichaam verhult, naar het schuifelen van haar sandalen op het verhoginkje.
Hij houdt van haar.
Achteraf zal hij zich afvragen of hij wel een goede zoon is geweest. Misschien zou hij haar hebben kunnen redden, kunnen waarschuwen (misschien) –
Hij zou naar de lucht hebben moeten kijken. Hij zou de zwarte schim gezien moeten hebben vóór de arena stilviel, vóór iedereen het zag, vóór het te laat was.
Maar hij ziet het niet eerder (sukkel).
Hij ziet het pas wanneer het zwijn geroosterd is, samen met Barsena. Hij ziet het pas wanneer de zwarte schim om het even stukken zwartgeblakerd vlees van beest en mens scheurt en opeet.
Hij zou degene hebben moeten zijn die Drogon bestormt met een speer, hem doorboort (maar dan wel goed – en zo zijn moeder redt).
Hij zou haar hebben moeten redden.
Hij zou een betere zoon hebben moeten zijn.
Dat realiseert hij zich terwijl de draak de arena verandert in een withete vuurzee, terwijl de omstanders en aanvallers om het even bij bosjes geroosterd worden, terwijl zijn moeder haar podium af sprint richting de vuurzee.
(Nee!)
(Ga terug!)
(Alsjeblieft!)
De Onbedoezelden om hem heen trekken hem mee de arena uit voor hij zelf geroosterd wordt. Hij is te verstomd om ertegenin te gaan; te verstomd om goed te kunnen focussen op wat er gebeurt met zijn moeder.
(Is ze dood?)
Hij houdt van haar.
Hij houdt van haar, lang nadat Meereen zich heeft neergelegd bij haar dood.
500 woorden volgens word
SPOILERS voor iedereen die niet voorbij A Dance with Dragons is
Hij houdt van haar.
Niet op een seksuele manier (daar hebben de slavenmeesters wel voor gezorgd) en niet op een vriendschappelijke manier (hij heeft nog nooit een vriend gehad), maar op de onvoorwaardelijke manier waarop een zoon van zijn moeder houdt (de moeder die hem, ondanks het ontbreken van een bloedband, heeft gered van de mannen die hem martelden tot hij niet meer wist wie hij was).
Tienduizenden Meerenezen omringen hem in de arena, schreeuwen, zingen, lachen. De meesten komen er om de sfeer te proeven, de longen uit hun lijf te schreeuwen en om – eindelijk – weer tot de dood gestreden te zien worden in Meereen. Ze zijn er om de angst te proeven, het rinkelen van metaal tegen metaal te horen, het breken van botten, het kermen van pijn. Ze zijn er om bloed te zien vloeien (eindelijk).
Hij is er om haar te zien.
Hij is er om te kijken hoe ze daar zit, een stipje in de verte, toch zo dichtbij in zijn gedachten, in zijn hart. Alsof ze tussen hem en de andere Onbedoezelden in zit. Hun ogen zijn allemaal gericht op de witte ster die hun moeder is, die zelfs vanaf zo’n grote afstand hun blikken vasthoudt, wegtrekt van alle andere invloedrijke, extravagant geklede royalty.
Hij is er om naar haar te luisteren.
Hij luistert naar elke onhoorbare ademhaling, elk imaginair glimlachje, kuchje, elk woord dat verdrinkt in de hongerige mensenmassa die hem van haar scheidt. Hij luistert naar het kraken van haar bankje, naar het ritselen van de spierwitte stof die haar lichaam verhult, naar het schuifelen van haar sandalen op het verhoginkje.
Hij houdt van haar.
Achteraf zal hij zich afvragen of hij wel een goede zoon is geweest. Misschien zou hij haar hebben kunnen redden, kunnen waarschuwen (misschien) –
Hij zou naar de lucht hebben moeten kijken. Hij zou de zwarte schim gezien moeten hebben vóór de arena stilviel, vóór iedereen het zag, vóór het te laat was.
Maar hij ziet het niet eerder (sukkel).
Hij ziet het pas wanneer het zwijn geroosterd is, samen met Barsena. Hij ziet het pas wanneer de zwarte schim om het even stukken zwartgeblakerd vlees van beest en mens scheurt en opeet.
Hij zou degene hebben moeten zijn die Drogon bestormt met een speer, hem doorboort (maar dan wel goed – en zo zijn moeder redt).
Hij zou haar hebben moeten redden.
Hij zou een betere zoon hebben moeten zijn.
Dat realiseert hij zich terwijl de draak de arena verandert in een withete vuurzee, terwijl de omstanders en aanvallers om het even bij bosjes geroosterd worden, terwijl zijn moeder haar podium af sprint richting de vuurzee.
(Nee!)
(Ga terug!)
(Alsjeblieft!)
De Onbedoezelden om hem heen trekken hem mee de arena uit voor hij zelf geroosterd wordt. Hij is te verstomd om ertegenin te gaan; te verstomd om goed te kunnen focussen op wat er gebeurt met zijn moeder.
(Is ze dood?)
Hij houdt van haar.
Hij houdt van haar, lang nadat Meereen zich heeft neergelegd bij haar dood.
Bodine zei op 27 aug 2015 - 21:41:
Denken jullie ook over je eigen stukjes na? Want 't is natuurlijk heel leuk om op elkaar te stemmen en zo (en ik vind het ook leuk om te lezen hoe iedereen de prompts zo anders interpreteert) maar wat vinden jullie eigenlijk het leukste stukje dat je zélf tot nu toe geschreven hebt?
Denken jullie ook over je eigen stukjes na? Want 't is natuurlijk heel leuk om op elkaar te stemmen en zo (en ik vind het ook leuk om te lezen hoe iedereen de prompts zo anders interpreteert) maar wat vinden jullie eigenlijk het leukste stukje dat je zélf tot nu toe geschreven hebt?
1Dzayn zei op 27 aug 2015 - 21:47:
Ik vind Groene Huisdraak wel echt een gaaf stukje tbh
Ik vind Groene Huisdraak wel echt een gaaf stukje tbh
Kayley zei op 27 aug 2015 - 21:53:
Ik vind ze allemaal wel oké tot nu toe, maar niets speciaal.
Ik vind ze allemaal wel oké tot nu toe, maar niets speciaal.
xNadezhda zei op 27 aug 2015 - 22:06:
Ik vind m'n stukje van vandaag leuk, maar vooral omdat ik er mezelf feels mee gaf en ik dit heel graag wil uitbreiden tot groter verhaal. Anyway. Weer 550 woorden, because I suck at brevity.
Vanwege
Waarschijnlijk was de tent behekst met een dempspreuk, want van buiten klonk alleen maar vaag geroezemoes en het doffe geluid van professor Bannings orkest. Binnen hing er geen ander geluid dan de oppervlakkige ademhaling van de drie kampioenen. In de nis behangen met het lichtblauw en goud van Beauxbatons zat Julien, die door iedereen als favoriet werd bestempeld. De rode nis voor Klammfels bood Sigrid ruimte om te ijsberen; zij werd “Walkure” genoemd, vooral omdat iedereen te geïntimideerd was om iets originelers te verzinnen.
In de derde nis, achter een rood-groen-blauw-geel gestreept gordijn, stond Bill op zijn handen. Hij had zijn toverstok tussen zijn tanden geklemd en staarde geconcentreerd naar het slangenpatroon op het vloerkleed. De pers sprak over hém als “de Zwadderaar”. Zelfs de supporters van Zweinstein waren enigszins terughoudend in hun enthousiasme. Hoe konden ze ook anders? Tijdens het Schouwen der Stokken en de daaropvolgende fotosessie hadden de journalisten vraag na vraag gesteld over het duistere verleden van zijn afdeling en wat hij daar van vond – niets meer.
Alsof het feit dat de Vuurbeker hem ondanks het groen-met-zilver gekozen had, eigenlijk maar bijzaak was.
‘Pssst,’ fluisterde een bekende stem. Bill viel bijna uit zijn handstand, maar Tom hield hem net op tijd tegen en hielp hem naar de grond. ‘Alles oké?’
‘Hoe is ’t daar buiten?’ vroeg Bill schor, nadat hij zijn toverstok in zijn mouw had gestopt, en woelde door zijn loshangende haar.
‘Druk,’ antwoordde Tom. ‘Gespannen. Wat wil je ook, iedereen heeft uitgekeken naar de openingsnacht.’
Bill knikte en liet zich op het krukje in de nis zakken. Hij kon de vage omtrekken van lichamen zien achter het gordijn; zijn medekampioenen hadden ook bezoek. Alsof Tom zijn gedachten raadde, wierp hij een blik over zijn schouder en zei: ‘We mochten van professor Anderling nog even naar binnen. Morele steun en zo.’
‘Dat heb ik wel nodig,’ mompelde Bill. Tegenover zijn broer schaamde hij zich niet voor zijn hese stemgeluid. Met neergeslagen ogen streek hij over het Zwadderichembleem op zijn kampioenenuniform. ‘Jij bent de enige die mij wil zien winnen, Tom.’
‘Hé.’ Tom hurkte voor hem op de grond en legde een hand op Bills knie. ‘Onzin. Je bent de kampioen van Zweinstein. Driekwart van de tribune wil jou zien winnen.’
‘Een kwart van die driekwart, misschien.’
‘Onzin,’ herhaalde zijn broer. Hij gaf de knie een kneepje. ‘De Vuurbeker vond jou de beste vertegenwoordiger van onze school. Weet je wat de kampioenen moeten zijn, volgens de organisatie? Magisch begaafd, vindingrijk, sluw, met een groot aanpassingsvermogen en de wil om te winnen.’
‘Dat klinkt als Zwadderich,’ zei Bill zachtjes.
Tom grijnsde breed, gaf hem nog een kneepje en spreidde zijn armen. ‘Daarom snap ik dus niet waarom we niet eerder een kampioen uit Zwadderich hebben gehad.’
Een aarzelende glimlach trok aan Bills mondhoeken. Hij duwde zichzelf overeind en streek zijn uniform glad. Voordat hij echter iets kon zeggen, stond Tom ook op en keek hem serieus aan. ‘Je bent niet gekozen ondanks je afdeling. Je bent gekozen vanwege je afdeling. Oké?’
Bill sloeg zijn armen om zijn broer heen, krulde zijn vingers in diens gewaad en drukte zijn gezicht in Toms hals. ‘Oké.’
‘En je gaat winnen,’ fluisterde Tom, terwijl hij zijn broertje nog wat steviger vasthield, ‘dat weet ik gewoon.’
Bill glimlachte tegen Toms sleutelbeen. ‘Oké.’
Ik vind m'n stukje van vandaag leuk, maar vooral omdat ik er mezelf feels mee gaf en ik dit heel graag wil uitbreiden tot groter verhaal. Anyway. Weer 550 woorden, because I suck at brevity.
Vanwege
Waarschijnlijk was de tent behekst met een dempspreuk, want van buiten klonk alleen maar vaag geroezemoes en het doffe geluid van professor Bannings orkest. Binnen hing er geen ander geluid dan de oppervlakkige ademhaling van de drie kampioenen. In de nis behangen met het lichtblauw en goud van Beauxbatons zat Julien, die door iedereen als favoriet werd bestempeld. De rode nis voor Klammfels bood Sigrid ruimte om te ijsberen; zij werd “Walkure” genoemd, vooral omdat iedereen te geïntimideerd was om iets originelers te verzinnen.
In de derde nis, achter een rood-groen-blauw-geel gestreept gordijn, stond Bill op zijn handen. Hij had zijn toverstok tussen zijn tanden geklemd en staarde geconcentreerd naar het slangenpatroon op het vloerkleed. De pers sprak over hém als “de Zwadderaar”. Zelfs de supporters van Zweinstein waren enigszins terughoudend in hun enthousiasme. Hoe konden ze ook anders? Tijdens het Schouwen der Stokken en de daaropvolgende fotosessie hadden de journalisten vraag na vraag gesteld over het duistere verleden van zijn afdeling en wat hij daar van vond – niets meer.
Alsof het feit dat de Vuurbeker hem ondanks het groen-met-zilver gekozen had, eigenlijk maar bijzaak was.
‘Pssst,’ fluisterde een bekende stem. Bill viel bijna uit zijn handstand, maar Tom hield hem net op tijd tegen en hielp hem naar de grond. ‘Alles oké?’
‘Hoe is ’t daar buiten?’ vroeg Bill schor, nadat hij zijn toverstok in zijn mouw had gestopt, en woelde door zijn loshangende haar.
‘Druk,’ antwoordde Tom. ‘Gespannen. Wat wil je ook, iedereen heeft uitgekeken naar de openingsnacht.’
Bill knikte en liet zich op het krukje in de nis zakken. Hij kon de vage omtrekken van lichamen zien achter het gordijn; zijn medekampioenen hadden ook bezoek. Alsof Tom zijn gedachten raadde, wierp hij een blik over zijn schouder en zei: ‘We mochten van professor Anderling nog even naar binnen. Morele steun en zo.’
‘Dat heb ik wel nodig,’ mompelde Bill. Tegenover zijn broer schaamde hij zich niet voor zijn hese stemgeluid. Met neergeslagen ogen streek hij over het Zwadderichembleem op zijn kampioenenuniform. ‘Jij bent de enige die mij wil zien winnen, Tom.’
‘Hé.’ Tom hurkte voor hem op de grond en legde een hand op Bills knie. ‘Onzin. Je bent de kampioen van Zweinstein. Driekwart van de tribune wil jou zien winnen.’
‘Een kwart van die driekwart, misschien.’
‘Onzin,’ herhaalde zijn broer. Hij gaf de knie een kneepje. ‘De Vuurbeker vond jou de beste vertegenwoordiger van onze school. Weet je wat de kampioenen moeten zijn, volgens de organisatie? Magisch begaafd, vindingrijk, sluw, met een groot aanpassingsvermogen en de wil om te winnen.’
‘Dat klinkt als Zwadderich,’ zei Bill zachtjes.
Tom grijnsde breed, gaf hem nog een kneepje en spreidde zijn armen. ‘Daarom snap ik dus niet waarom we niet eerder een kampioen uit Zwadderich hebben gehad.’
Een aarzelende glimlach trok aan Bills mondhoeken. Hij duwde zichzelf overeind en streek zijn uniform glad. Voordat hij echter iets kon zeggen, stond Tom ook op en keek hem serieus aan. ‘Je bent niet gekozen ondanks je afdeling. Je bent gekozen vanwege je afdeling. Oké?’
Bill sloeg zijn armen om zijn broer heen, krulde zijn vingers in diens gewaad en drukte zijn gezicht in Toms hals. ‘Oké.’
‘En je gaat winnen,’ fluisterde Tom, terwijl hij zijn broertje nog wat steviger vasthield, ‘dat weet ik gewoon.’
Bill glimlachte tegen Toms sleutelbeen. ‘Oké.’
Welkom bij de 500 Challenge! Over twaalf uur beginnen we hiermee, dus hier is het allereerste topic, voor de allereerste week.
Hebben we er zin in?
B E L A N G R I J K
- Post de stukjes die je schrijft (tussen de 450 en 550 woorden) in dit topic. Anders telt het niet.
[- Als je niet online kunt komen maar wel iets geschreven hebt, stuur dan een foto via Whatsapp ofzo, in pb kun je om nummers vragen.]
- Heb heel erg veel plezier.
P R O M P T S
- maandag: gebruik de openingszin, "hé, kom jij hier vaker?"
- dinsdag: beschrijf de eerste zin die personage A ooit tegen personage B zei, en de situatie er rond.
- woensdag: schrijf het eerste gesprek dat personage A heeft met personage(s) B(/C/D/...) nadat hij/zij terugkomt van iets.
- donderdag: beschrijf personages A/B/C/... die er zijn op de openingsnacht/-dag van iets.
- vrijdag: personage A vindt een opening/doorgang in de muur en besluit dat personage(s) B(/C/...) mee moet(en) gaan kijken.
- zaterdag: personage A zit in het bandje dat de openingsact verzorgt voor een deel van de wereldtournee van de band van personage B.
- zondag: open je stukje met de zin: "Het houdt/hield maar niet op met regenen."
T U S S E N S T A N D
1. Kay - 11,5
2. Bo - 10,7
3. Dezh - 10
4. Elise - 9,4
5. Daan - 8,7
6. Misty - 8,6
7. Ivana - 7,7
8. Merula - 7,6
9. Juul - 7,5
10. Kirsten - 6,6
11. Cynthia - 5
12. Jess - 4
13. Vera - 1