Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » [500] Week #2
[500] Week #2
xNadezhda zei op 31 aug 2015 - 0:02:
En, voor de nachtbrakers / vroege vogels:
P R O M P T 1
Het einde van de zomer, de laatste warme dagen: personages A/B/C/etc. willen er koste wat het kost nog goed gebruik van maken.
En, voor de nachtbrakers / vroege vogels:
P R O M P T 1
Het einde van de zomer, de laatste warme dagen: personages A/B/C/etc. willen er koste wat het kost nog goed gebruik van maken.
1Dzayn zei op 31 aug 2015 - 9:43:
500 woorden. Also, AU
‘Kom op! We moeten naar buiten, het is zo’n mooi weer,’ roept Stiles opgewonden.
‘Hoeveel energy drankjes heb je nu weer op?’ vraagt Scott met een rol van zijn ogen. Stiles haalt zijn schouders op, springt van de bureaustoel en begint aan Scott’s arm te trekken.
‘Geen idee. Drie? Vier? Maakt het uit?’
Scott schudt lachend zijn hoofd en staat op van zijn bed.
‘Waarom wil je naar buiten dan? Wat wil je überhaupt doen? We zijn de hele zomer al buiten geweest.’
‘Kom op nou, Scott. Het is de laatste dag van de vakantie, het is mooi weer. Morgen zitten we weer opgesloten op school in de lokalen. Laten we nou gaan.’
Scott slaat een zucht en knikt dan. ‘Goed, maar geen energy drankjes meer voor jou.’
‘Deal!’ roept Stiles. Hij sprint de kamer uit en Scott volgt hem. Stiles roept gedag tegen Scott’s moeder, Scott volgt wat minder druk. Zijn moeder glimlacht alleen maar.
Als ze buiten zijn, rent Stiles richting zijn jeep.
‘Serieus?’
Stiles haalt alleen maar zijn schouders op en Scott stapt in. Stiles start de jeep, draait de oprit af en begint richting de bossen te rijden.
‘De bossen?’ vraagt Scott.
Stiles knikt. ‘Ja, het is mooi weer, nog lang licht. Nu kunnen we ze wat verder ontdekken.’
Scott haalt zijn schouders op en gooit zijn voeten op het dashboard.
‘Dude!’ roept Stiles verontwaardigd. Hij veegt Scott’s voeten van het dashboard en kijkt hem strak aan. Verdedigend steekt Scott zijn handen op. ‘Sorry, sorry.’
Ze arriveren uiteindelijk bij de bossen en Stiles parkeert zijn jeep. Beide jongens stappen uit en Stiles doet de jeep op slot.
‘En nu?’ vraagt Scott.
‘Nu gaan we lopen, duh.’ Stiles loopt naar links, de bossen in en Scott volgt met een zucht.
De zon wordt gefilterd door de groene bladeren aan de bomen, laat het lijken alsof er een prachtig licht in de bomen hangt. Scott wilt een foto nemen, het aan Allison laten zien. Misschien had hij Allison mee moeten nemen, dan had ze foto’s kunnen maken. Wat ze ook zegt, haar foto’s zijn goed.
‘Scott!’
Scott schrikt op uit zijn gedachten en kijkt naar Stiles, die een paar meter voor hem staat.
‘Kom op! Dit moet je zien.’
Scott loopt zo snel als hij kan richting zijn vriend, staat dan verrast naast hem stil.
‘Een huis?’ vraagt hij verbaasd. Stiles knikt en Scott staart verbaasd naar het vervallen huis.
‘Het lijkt wel een spookhuis,’ zegt hij zacht. De zon verergert de enge aanblik alleen maar.
‘Het lijkt wel alsof het achterste deel ingestort is. Kom, dit moeten we bekijken.’ Stiles begint richting het huis te rennen. Scott neemt snel zijn puffer en volgt hem dan.
‘Misschien is dit niet zo goed idee, Stiles,’ zegt Scott. Hij heeft het idee alsof ze worden bekeken. Er klinkt wolvengehuil en beiden staan stil.
‘Laten we gaan.’
Stiles knikt en de jongens lopen snel weg. Zij zien niet hoe een eenzaam figuur ze vanaf de tweede verdieping met zijn ogen volgt.
500 woorden. Also, AU
‘Kom op! We moeten naar buiten, het is zo’n mooi weer,’ roept Stiles opgewonden.
‘Hoeveel energy drankjes heb je nu weer op?’ vraagt Scott met een rol van zijn ogen. Stiles haalt zijn schouders op, springt van de bureaustoel en begint aan Scott’s arm te trekken.
‘Geen idee. Drie? Vier? Maakt het uit?’
Scott schudt lachend zijn hoofd en staat op van zijn bed.
‘Waarom wil je naar buiten dan? Wat wil je überhaupt doen? We zijn de hele zomer al buiten geweest.’
‘Kom op nou, Scott. Het is de laatste dag van de vakantie, het is mooi weer. Morgen zitten we weer opgesloten op school in de lokalen. Laten we nou gaan.’
Scott slaat een zucht en knikt dan. ‘Goed, maar geen energy drankjes meer voor jou.’
‘Deal!’ roept Stiles. Hij sprint de kamer uit en Scott volgt hem. Stiles roept gedag tegen Scott’s moeder, Scott volgt wat minder druk. Zijn moeder glimlacht alleen maar.
Als ze buiten zijn, rent Stiles richting zijn jeep.
‘Serieus?’
Stiles haalt alleen maar zijn schouders op en Scott stapt in. Stiles start de jeep, draait de oprit af en begint richting de bossen te rijden.
‘De bossen?’ vraagt Scott.
Stiles knikt. ‘Ja, het is mooi weer, nog lang licht. Nu kunnen we ze wat verder ontdekken.’
Scott haalt zijn schouders op en gooit zijn voeten op het dashboard.
‘Dude!’ roept Stiles verontwaardigd. Hij veegt Scott’s voeten van het dashboard en kijkt hem strak aan. Verdedigend steekt Scott zijn handen op. ‘Sorry, sorry.’
Ze arriveren uiteindelijk bij de bossen en Stiles parkeert zijn jeep. Beide jongens stappen uit en Stiles doet de jeep op slot.
‘En nu?’ vraagt Scott.
‘Nu gaan we lopen, duh.’ Stiles loopt naar links, de bossen in en Scott volgt met een zucht.
De zon wordt gefilterd door de groene bladeren aan de bomen, laat het lijken alsof er een prachtig licht in de bomen hangt. Scott wilt een foto nemen, het aan Allison laten zien. Misschien had hij Allison mee moeten nemen, dan had ze foto’s kunnen maken. Wat ze ook zegt, haar foto’s zijn goed.
‘Scott!’
Scott schrikt op uit zijn gedachten en kijkt naar Stiles, die een paar meter voor hem staat.
‘Kom op! Dit moet je zien.’
Scott loopt zo snel als hij kan richting zijn vriend, staat dan verrast naast hem stil.
‘Een huis?’ vraagt hij verbaasd. Stiles knikt en Scott staart verbaasd naar het vervallen huis.
‘Het lijkt wel een spookhuis,’ zegt hij zacht. De zon verergert de enge aanblik alleen maar.
‘Het lijkt wel alsof het achterste deel ingestort is. Kom, dit moeten we bekijken.’ Stiles begint richting het huis te rennen. Scott neemt snel zijn puffer en volgt hem dan.
‘Misschien is dit niet zo goed idee, Stiles,’ zegt Scott. Hij heeft het idee alsof ze worden bekeken. Er klinkt wolvengehuil en beiden staan stil.
‘Laten we gaan.’
Stiles knikt en de jongens lopen snel weg. Zij zien niet hoe een eenzaam figuur ze vanaf de tweede verdieping met zijn ogen volgt.
xjeszell zei op 31 aug 2015 - 15:08:
Paar dagen gemist want ik kreeg maar niks op papier en m'n hoofd stond er niet echt naar, maar, let's do this again.
Niemand van hen had verwacht (of durven te hopen) dat Lydia ermee akkoord zou gaan om te gaan kamperen met z’n vieren. Niet eens alleen vanwege het kamperen op zich, maar ze zouden daar blijven tot aan de laatste zomerdag – wat als ze de eerste dag als seniors zouden missen?
Dat Allison ermee akkoord ging verbaasde dan weer niemand; ze was immers zelf vaak in de bossen te vinden om te jagen (tot vaak de grootste benauwdheid van Scott; wat als ze hém onbedoeld aanviel?). De caravans waren ruim – ruimer dan op de foto’s leek, er was zowel een binnenzwembad als een meertje en de camping telde meerdere (al dan wel kleine) restaurants.
Ze zaten alle vier in hun zwemkleding bij het meertje – de dagen op de camping waren absurd snel voorbij gegaan. Het was heerlijk weer en ze wilden niets anders dan de laatste dag zo goed mogelijk door te brengen.
“Het is wel grappig dat deze plek Paradise heet—,” begon Stiles voor minstens de dertigste keer die vakantie. Hij stopte meteen met praten toen hij Lydia naar hem zag kijken.
“Want deze camping is net een paradijs?” vulde ze hem lichtelijk geïrriteerd aan, waardoor Scott en Allison in de lach schoten.
“Ja, wat ken je me toch goed,” grijnsde Stiles, haar irritatie compleet negerend. “Je zou bijna zeggen dat jíj degene was die mij al sinds groep vijf leuk vond, in plaats van andersom.” Door die opmerking verdween de frons meteen van haar gezicht.
Nog geen vijf minuten later keken Scott en Stiles elkaar met een blik die meer dan duizend woorden sprak aan, om vervolgens te klikken. Hun vriendinnen keken ze elk met opgetrokken wenkbrauwen aan.
“Drie…” begon Scott.
“Twee…” ging Stiles verder.
Op één tilden ze beiden hun vriendin op (Scott soepeler dan Stiles, zoals altijd) en renden (met de meiden over hun schouder) op topsnelheid op het meer af, gepaard met een luide gil van zowel Lydia als Allison. Met een luide plons kwamen ze in het water terecht en de jongens zwommen zo snel mogelijk van het tweetal weg, bang voor wat voor wraakactie er zou volgen. Die bleef echter uit. Schaterlachend en al watertrappelend keken de twee de jongens na, die uiteindelijk weer terug kwamen zwemmen.
“Het was grappiger geweest als jullie het niet waardeerden,” lachte Scott, waarop Stiles resoluut zijn hoofd schudde.
“Zegt de jongen met een jager als vriendin,” lacht Allison.
En precies op die manier – mislukte pogingen om elkaar te irriteren, flauwe opmerkingen naar elkaars hoofd slingeren – is hoe ze de rest van de dag spendeerden. Rond het avonduur besloten ze zich om te kleden, om vervolgens weer terug te keren naar het meer. Dit keer besloten ze echter in het gras te liggen en enkel en alleen naar de wolken te staren, te kijken hoe de lucht bloedoranje werd en vervolgens steeds donkerder totdat de sterren zichtbaar werden. Niemand dacht aan de tijd en niemand dacht aan hoe moe ze zouden zijn op hun eerste dag als seniors.
Precies 500 aldus word hier.
Paar dagen gemist want ik kreeg maar niks op papier en m'n hoofd stond er niet echt naar, maar, let's do this again.
Niemand van hen had verwacht (of durven te hopen) dat Lydia ermee akkoord zou gaan om te gaan kamperen met z’n vieren. Niet eens alleen vanwege het kamperen op zich, maar ze zouden daar blijven tot aan de laatste zomerdag – wat als ze de eerste dag als seniors zouden missen?
Dat Allison ermee akkoord ging verbaasde dan weer niemand; ze was immers zelf vaak in de bossen te vinden om te jagen (tot vaak de grootste benauwdheid van Scott; wat als ze hém onbedoeld aanviel?). De caravans waren ruim – ruimer dan op de foto’s leek, er was zowel een binnenzwembad als een meertje en de camping telde meerdere (al dan wel kleine) restaurants.
Ze zaten alle vier in hun zwemkleding bij het meertje – de dagen op de camping waren absurd snel voorbij gegaan. Het was heerlijk weer en ze wilden niets anders dan de laatste dag zo goed mogelijk door te brengen.
“Het is wel grappig dat deze plek Paradise heet—,” begon Stiles voor minstens de dertigste keer die vakantie. Hij stopte meteen met praten toen hij Lydia naar hem zag kijken.
“Want deze camping is net een paradijs?” vulde ze hem lichtelijk geïrriteerd aan, waardoor Scott en Allison in de lach schoten.
“Ja, wat ken je me toch goed,” grijnsde Stiles, haar irritatie compleet negerend. “Je zou bijna zeggen dat jíj degene was die mij al sinds groep vijf leuk vond, in plaats van andersom.” Door die opmerking verdween de frons meteen van haar gezicht.
Nog geen vijf minuten later keken Scott en Stiles elkaar met een blik die meer dan duizend woorden sprak aan, om vervolgens te klikken. Hun vriendinnen keken ze elk met opgetrokken wenkbrauwen aan.
“Drie…” begon Scott.
“Twee…” ging Stiles verder.
Op één tilden ze beiden hun vriendin op (Scott soepeler dan Stiles, zoals altijd) en renden (met de meiden over hun schouder) op topsnelheid op het meer af, gepaard met een luide gil van zowel Lydia als Allison. Met een luide plons kwamen ze in het water terecht en de jongens zwommen zo snel mogelijk van het tweetal weg, bang voor wat voor wraakactie er zou volgen. Die bleef echter uit. Schaterlachend en al watertrappelend keken de twee de jongens na, die uiteindelijk weer terug kwamen zwemmen.
“Het was grappiger geweest als jullie het niet waardeerden,” lachte Scott, waarop Stiles resoluut zijn hoofd schudde.
“Zegt de jongen met een jager als vriendin,” lacht Allison.
En precies op die manier – mislukte pogingen om elkaar te irriteren, flauwe opmerkingen naar elkaars hoofd slingeren – is hoe ze de rest van de dag spendeerden. Rond het avonduur besloten ze zich om te kleden, om vervolgens weer terug te keren naar het meer. Dit keer besloten ze echter in het gras te liggen en enkel en alleen naar de wolken te staren, te kijken hoe de lucht bloedoranje werd en vervolgens steeds donkerder totdat de sterren zichtbaar werden. Niemand dacht aan de tijd en niemand dacht aan hoe moe ze zouden zijn op hun eerste dag als seniors.
Precies 500 aldus word hier.
Kayley zei op 31 aug 2015 - 19:31:
Tijd gevonden om 'm vandaag nog in te typen, yay!
Wakker worden door zon die recht in de ogen schijnt, zou velen met het verkeerde been uit bed doen stappen—maar niet Daan Thomas. Hij had namelijk gedacht dat het zomerse weer verleden tijd was, dus dat de eerste week van oktober hem verraste met nog een (mogelijk laatste) zonnige dag was genoeg om hem fluitend de Leerlingenkamer uit te doen wandelen.
Hij had een tas vol spullen bij zich; een boek vol tekenpapier, een etui vol potloden, een album vol plaatjes die hij uit magazines en van het internet had gehaald, en minstens twaalf gummetjes in verschillende staten van gebruiktheid.
Het waren zijn dierbaarste bezitten—niet omdat het duur was geweest of omdat het uit de Dreuzelwereld kwam (wat het allebei wel was), maar omdat hij creatief zijn zowaar nog leuker vond dan magisch zijn.
Hij kende nog iemand die er zo over dacht.
Hij stuurde zijn Patronus de spiraaltrap van de Ravenklauwtoren op—hij hield best van sport, maar twee van zulke trappen kon hij niet aan. Dus leunde hij tegen de muur en wachtte hij.
Loena huppelde achter de Beagle gemaakt van wit licht aan, kroelde het beestje achter zijn oor, en glimlachte toen het uit elkaar viel in kleine sterretjes, die snel uitdoofden.
Ze had haar ongekamde haren opgestoken met haar toverstok en hield een bundel papieren en een handjevol potloden tegen haar borst geklemd.
Terwijl ze door het nog slapende kasteel wandelden, vertelde Daan haar over de droom die hij had gehad en Loena vertelde hem over de fabeldieren waarover haar vader haar had geschreven; als iemand naar hen keek, zouden ze geen “Lijpo Leeflang” of “de bruine jongen uit Harry’s klas” gezien hebben, of zelfs maar een Griffoendor en een Ravenklauwer—ze zagen twee vrolijke, vrolijke vrienden.
Tegen de tijd dat anderen zich naar buiten waagden, hadden Daan en Loena zich al lang en breed geïnstalleerd op één van de beste plekjes aan het Meer.
Op het blad van de jongen stond al een ruwe schets van de zijkant van het kasteel waarop ze keken en een deel van het gazon met de wilde bloemen—er was een heel stuk wit in het midden, gereserveerd voor het tekenen van de persoon aan wie hij het eindresultaat zou geven, maar hij had nog niet beslist wie.
Op het blad van het meisje stond het allermooiste dat ze ooit had gezien: Daan Thomas. Het was geen portret, of zelfs maar één coherente tekening—ze had zijn donkere, fonkelende ogen en de gigantische glimlach getekend, met lijntjes in kleuren die alles verbonden tot een kleurrijk geheel samen met de Beagle, de leeuw, het hart, de potloden en een uitgestoken hand—alles dat ze zo mooi vond aan hem, alles dat hem maakte tot iemand zó ontzettend mooi, vanbinnen.
Toen de zon haar hoogste punt bereikte, gingen de twee vrienden aan de rand van het water zitten om te pootjebaden; als iemand naar hen keek, hadden ze niet veel meer kunnen zien dan twee silhouetten leunend tegen elkaar.
Tijd gevonden om 'm vandaag nog in te typen, yay!
[x]—Laatste mooie dagen—[x]
Wakker worden door zon die recht in de ogen schijnt, zou velen met het verkeerde been uit bed doen stappen—maar niet Daan Thomas. Hij had namelijk gedacht dat het zomerse weer verleden tijd was, dus dat de eerste week van oktober hem verraste met nog een (mogelijk laatste) zonnige dag was genoeg om hem fluitend de Leerlingenkamer uit te doen wandelen.
Hij had een tas vol spullen bij zich; een boek vol tekenpapier, een etui vol potloden, een album vol plaatjes die hij uit magazines en van het internet had gehaald, en minstens twaalf gummetjes in verschillende staten van gebruiktheid.
Het waren zijn dierbaarste bezitten—niet omdat het duur was geweest of omdat het uit de Dreuzelwereld kwam (wat het allebei wel was), maar omdat hij creatief zijn zowaar nog leuker vond dan magisch zijn.
Hij kende nog iemand die er zo over dacht.
Hij stuurde zijn Patronus de spiraaltrap van de Ravenklauwtoren op—hij hield best van sport, maar twee van zulke trappen kon hij niet aan. Dus leunde hij tegen de muur en wachtte hij.
Loena huppelde achter de Beagle gemaakt van wit licht aan, kroelde het beestje achter zijn oor, en glimlachte toen het uit elkaar viel in kleine sterretjes, die snel uitdoofden.
Ze had haar ongekamde haren opgestoken met haar toverstok en hield een bundel papieren en een handjevol potloden tegen haar borst geklemd.
Terwijl ze door het nog slapende kasteel wandelden, vertelde Daan haar over de droom die hij had gehad en Loena vertelde hem over de fabeldieren waarover haar vader haar had geschreven; als iemand naar hen keek, zouden ze geen “Lijpo Leeflang” of “de bruine jongen uit Harry’s klas” gezien hebben, of zelfs maar een Griffoendor en een Ravenklauwer—ze zagen twee vrolijke, vrolijke vrienden.
Tegen de tijd dat anderen zich naar buiten waagden, hadden Daan en Loena zich al lang en breed geïnstalleerd op één van de beste plekjes aan het Meer.
Op het blad van de jongen stond al een ruwe schets van de zijkant van het kasteel waarop ze keken en een deel van het gazon met de wilde bloemen—er was een heel stuk wit in het midden, gereserveerd voor het tekenen van de persoon aan wie hij het eindresultaat zou geven, maar hij had nog niet beslist wie.
Op het blad van het meisje stond het allermooiste dat ze ooit had gezien: Daan Thomas. Het was geen portret, of zelfs maar één coherente tekening—ze had zijn donkere, fonkelende ogen en de gigantische glimlach getekend, met lijntjes in kleuren die alles verbonden tot een kleurrijk geheel samen met de Beagle, de leeuw, het hart, de potloden en een uitgestoken hand—alles dat ze zo mooi vond aan hem, alles dat hem maakte tot iemand zó ontzettend mooi, vanbinnen.
Toen de zon haar hoogste punt bereikte, gingen de twee vrienden aan de rand van het water zitten om te pootjebaden; als iemand naar hen keek, hadden ze niet veel meer kunnen zien dan twee silhouetten leunend tegen elkaar.
[x]—500 woorden—[x]
mistyflower zei op 31 aug 2015 - 20:42:
---De laatste zonnige dag voor Isse---
Het was de laatste dag van de zomer. Voor Isse in ieder geval. De rest had nog weken mooi weer voor zich. Maar voor Isse was het vast de laatste zonnige dag die ze het komende jaar zou zien. Om niets van deze laatste dag te missen was ze opgestaan voor de zon op was. Maar nu ze wakker was had ze helemaal geen zin meer in deze laatste dag. Boos zat ze op het trapje naar de voordeur te mokken. Boos omdat ze niet blij was op deze laatste perfect zonnige dag, boos omdat haar vader naar Noorwegen wou immigreren, voor een of andere stomme baan. Boos dat zij dan Noors moest leren op een Noorse school. Boos op alles.
Maar rond het middaguur stond Isse op. En ging op weg. Langs de straten, langs de wandelpaden, en langs de winkels. Het was dat ze het beloofd had, anders was ze niet gegaan. Ze had immers zo een rothumeur. Ze stopte bij de oude bakkerszaak en stampte naar binnen.
‘Hey Isse. Wat een boze blik.’ Zei de Bakkersman. ‘Kom je afscheid nemen? Zal ik Jules even roepen? Als hij mij te minsten hoort. Ik heb hem net minstens tien keer geroepen om te help-‘
‘Zei iemand mijn naam?’ Een blonde jongen kwam achter de toonbank vandaan.
‘Wat, zat je daar de hele tijd al?’ Zei de bakker terwijl hij een blik achter de toonbank wierp, waarschijnlijk om er zeker van te zijn dat er niet nog iemand achter zat.
‘Oost-indisch doof ben jij, knul’ Jules ontweek de tik van zijn vader en nam Isse bij de hand.
‘Kom’
Ze volgde hem naar de tuin. Waar hij zijn fiets pakte. ‘Klim achterop, ik wil je iets laten zien.’
Een paar minuten later fietste ze door de duinen en even later stopte Jules. Hij gooide zijn fiets neer en leidde Isse door een bijna onzichtbaar pad in de duinen.
‘Verrassing’ Daar tussen het duingras, lag een picknickkleed met een picknickmandje.
‘Speciaal voor het mooiste meisje. Laten we deze laatste dag de mooiste maken.’
Zo kwam het dat Isse haar laatste dag van de zomer, niet mokkend spendeerde maar lachend en kletsend op een picknickkleed in de zon. Samen met Jules vlogen de uren voorbij en al snel was de zon onder aan gaan en kleurde de hemel rood. Plotseling besefte Isse dat deze dag bijna voorbij was. En haar vrolijke stemming verdween.
‘Isse, wat is er?’
‘De dag is voorbij’ Een traan rolde over haar wang, ‘morgen ga ik naar Noorwegen.’
‘We zullen schrijven en bellen en skypen.’
‘We zullen geen dag meer hebben als vandaag.’
‘We zullen nog betere dagen krijgen.’
‘Die zijn nog zo ver weg.’
‘Ze zijn dichterbij als je denkt.’ Lachte Jules, ‘Ik zal je missen, maar het is niet voor altijd.’
Isse lachte weer. Toen bewoog Jules naar Isse. ‘jij bent het mooiste meisje dat ik ken.’
Zo kreeg Isse haar eerste kus. Boven op de duinen, onder een roze lucht en bij een ondergaande zon.
-500 worden-
---De laatste zonnige dag voor Isse---
Het was de laatste dag van de zomer. Voor Isse in ieder geval. De rest had nog weken mooi weer voor zich. Maar voor Isse was het vast de laatste zonnige dag die ze het komende jaar zou zien. Om niets van deze laatste dag te missen was ze opgestaan voor de zon op was. Maar nu ze wakker was had ze helemaal geen zin meer in deze laatste dag. Boos zat ze op het trapje naar de voordeur te mokken. Boos omdat ze niet blij was op deze laatste perfect zonnige dag, boos omdat haar vader naar Noorwegen wou immigreren, voor een of andere stomme baan. Boos dat zij dan Noors moest leren op een Noorse school. Boos op alles.
Maar rond het middaguur stond Isse op. En ging op weg. Langs de straten, langs de wandelpaden, en langs de winkels. Het was dat ze het beloofd had, anders was ze niet gegaan. Ze had immers zo een rothumeur. Ze stopte bij de oude bakkerszaak en stampte naar binnen.
‘Hey Isse. Wat een boze blik.’ Zei de Bakkersman. ‘Kom je afscheid nemen? Zal ik Jules even roepen? Als hij mij te minsten hoort. Ik heb hem net minstens tien keer geroepen om te help-‘
‘Zei iemand mijn naam?’ Een blonde jongen kwam achter de toonbank vandaan.
‘Wat, zat je daar de hele tijd al?’ Zei de bakker terwijl hij een blik achter de toonbank wierp, waarschijnlijk om er zeker van te zijn dat er niet nog iemand achter zat.
‘Oost-indisch doof ben jij, knul’ Jules ontweek de tik van zijn vader en nam Isse bij de hand.
‘Kom’
Ze volgde hem naar de tuin. Waar hij zijn fiets pakte. ‘Klim achterop, ik wil je iets laten zien.’
Een paar minuten later fietste ze door de duinen en even later stopte Jules. Hij gooide zijn fiets neer en leidde Isse door een bijna onzichtbaar pad in de duinen.
‘Verrassing’ Daar tussen het duingras, lag een picknickkleed met een picknickmandje.
‘Speciaal voor het mooiste meisje. Laten we deze laatste dag de mooiste maken.’
Zo kwam het dat Isse haar laatste dag van de zomer, niet mokkend spendeerde maar lachend en kletsend op een picknickkleed in de zon. Samen met Jules vlogen de uren voorbij en al snel was de zon onder aan gaan en kleurde de hemel rood. Plotseling besefte Isse dat deze dag bijna voorbij was. En haar vrolijke stemming verdween.
‘Isse, wat is er?’
‘De dag is voorbij’ Een traan rolde over haar wang, ‘morgen ga ik naar Noorwegen.’
‘We zullen schrijven en bellen en skypen.’
‘We zullen geen dag meer hebben als vandaag.’
‘We zullen nog betere dagen krijgen.’
‘Die zijn nog zo ver weg.’
‘Ze zijn dichterbij als je denkt.’ Lachte Jules, ‘Ik zal je missen, maar het is niet voor altijd.’
Isse lachte weer. Toen bewoog Jules naar Isse. ‘jij bent het mooiste meisje dat ik ken.’
Zo kreeg Isse haar eerste kus. Boven op de duinen, onder een roze lucht en bij een ondergaande zon.
-500 worden-
Eliros zei op 31 aug 2015 - 20:43:
Nog even en dan was de zomer voorbij en had ze geen kans meer om ze te zien. Ze kwamen alleen maar met warm weer. Met zonneschijn en een blauwe hemel waar niet te veel wolken aan stonden.
Vandaag was precies zo'n dag. Niet te warm. Niet te koud. Af en toe een bries die niet meer deed dan haar jurk wat optillen en met haar haren spelen. De wolken die aan de hemel stonden deden een draak en een konijn en kat na.
De zon was zo fel dat ze een zonnebril op had moeten zetten.
Ze was in het gras gaan zitten, op het kleed dat hij op het allerlaatste moment van hun bank had getrokken.
(“Is niet nodig.”)
(“Ik ga niet in het gras zitten.”)
(“Het gras is zacht.”)
(En hij rolde alleen maar met zijn ogen en mompelde iets onverstaanbaars en ze klopte hem op zijn schouder en zei dat ze toch maar het kleed mee moesten nemen.)
(“Je weet maar nooit.”)
(Maar Loena wist het wel. Loena wist dat ze niet op het kleed ging zitten als ze ook in het gras kon rollen.)
(En toch was ze op het kleed gaan zitten, want daar deed ze hem een plezier mee.)
(De dingen die ze voor Draco deed.)
Niet voor lang. Het kleed was veel te zacht en het kriebelde niet genoeg. Ze liet zich achterover vallen, strekte zich eens uit en rolde toen van het kleed af, het gras op.
Zelfs dat was niet voldoende. Ze lag nu maar half op het gras. Ze rolde nog iets verder, voelde het gras ritselen onder haar gewicht en het kriebelen van de sprieten (als de vingertoppen van de kuikelaar die ze vandaag zocht en nog niet gevonden had. Ze wist dus niet eens zeker of grassprieten iets weg hadden van de vingertjes van de kuikelaar die ze nog nooit gezien had, maar het leek haar best waarschijnlijk) en bedacht zich dat ze best nog wel een stukje verder kon rollen.
“Straks rol je de heuvel af.”
En dat was precies haar plan, besloot ze toen ter plekke, dus verscheen er een ondeugende grijns op haar gezicht en rolde en rolde en rolde ze naar beneden.
Ze kon zijn harde zucht van onderaan nog horen en lachte luidkeels.
Zijn gezucht en gesteun kwam steeds dichterbij, totdat het ritselen van voetstappen stopte en ze zijn blote voeten naast hoofd kon zien. Hij zakte door zijn knieën, ging in kleermakerszit naast haar zitten.
“Je zit in het gras,” merkte ze op. Ze grijnsde.
Hij trok alleen maar een wenkbrauw (en haar grijns groeide gestaag) en sloeg het boek waar hij eerder al met zijn neus in had gezeten weer open.
“Alchemie?” vroeg ze.
Hij knikte, en ze wist dat dat het enige antwoord was dat ze voorlopig uit hem zou krijgen. Ze krabbelde overeind, kroop op handen en voeten door het gras terwijl haar vingers zachtjes in de aarde wroetten. Ondertussen kwaakte ze als een kikker, in de hoop dat een jagende kuikelaar tevoorschijn zou komen.
“We zijn helemaal alleen, en nog krijg je het voor elkaar dat ik me voor je schaam.”
“Was je niet met me getrouwd om mijn kikkerimpressies dan?” Ze wierp een blik over haar schouder en kwaakte luid.
Nog even en dan was de zomer voorbij en had ze geen kans meer om ze te zien. Ze kwamen alleen maar met warm weer. Met zonneschijn en een blauwe hemel waar niet te veel wolken aan stonden.
Vandaag was precies zo'n dag. Niet te warm. Niet te koud. Af en toe een bries die niet meer deed dan haar jurk wat optillen en met haar haren spelen. De wolken die aan de hemel stonden deden een draak en een konijn en kat na.
De zon was zo fel dat ze een zonnebril op had moeten zetten.
Ze was in het gras gaan zitten, op het kleed dat hij op het allerlaatste moment van hun bank had getrokken.
(“Is niet nodig.”)
(“Ik ga niet in het gras zitten.”)
(“Het gras is zacht.”)
(En hij rolde alleen maar met zijn ogen en mompelde iets onverstaanbaars en ze klopte hem op zijn schouder en zei dat ze toch maar het kleed mee moesten nemen.)
(“Je weet maar nooit.”)
(Maar Loena wist het wel. Loena wist dat ze niet op het kleed ging zitten als ze ook in het gras kon rollen.)
(En toch was ze op het kleed gaan zitten, want daar deed ze hem een plezier mee.)
(De dingen die ze voor Draco deed.)
Niet voor lang. Het kleed was veel te zacht en het kriebelde niet genoeg. Ze liet zich achterover vallen, strekte zich eens uit en rolde toen van het kleed af, het gras op.
Zelfs dat was niet voldoende. Ze lag nu maar half op het gras. Ze rolde nog iets verder, voelde het gras ritselen onder haar gewicht en het kriebelen van de sprieten (als de vingertoppen van de kuikelaar die ze vandaag zocht en nog niet gevonden had. Ze wist dus niet eens zeker of grassprieten iets weg hadden van de vingertjes van de kuikelaar die ze nog nooit gezien had, maar het leek haar best waarschijnlijk) en bedacht zich dat ze best nog wel een stukje verder kon rollen.
“Straks rol je de heuvel af.”
En dat was precies haar plan, besloot ze toen ter plekke, dus verscheen er een ondeugende grijns op haar gezicht en rolde en rolde en rolde ze naar beneden.
Ze kon zijn harde zucht van onderaan nog horen en lachte luidkeels.
Zijn gezucht en gesteun kwam steeds dichterbij, totdat het ritselen van voetstappen stopte en ze zijn blote voeten naast hoofd kon zien. Hij zakte door zijn knieën, ging in kleermakerszit naast haar zitten.
“Je zit in het gras,” merkte ze op. Ze grijnsde.
Hij trok alleen maar een wenkbrauw (en haar grijns groeide gestaag) en sloeg het boek waar hij eerder al met zijn neus in had gezeten weer open.
“Alchemie?” vroeg ze.
Hij knikte, en ze wist dat dat het enige antwoord was dat ze voorlopig uit hem zou krijgen. Ze krabbelde overeind, kroop op handen en voeten door het gras terwijl haar vingers zachtjes in de aarde wroetten. Ondertussen kwaakte ze als een kikker, in de hoop dat een jagende kuikelaar tevoorschijn zou komen.
“We zijn helemaal alleen, en nog krijg je het voor elkaar dat ik me voor je schaam.”
“Was je niet met me getrouwd om mijn kikkerimpressies dan?” Ze wierp een blik over haar schouder en kwaakte luid.
MyReflection zei op 31 aug 2015 - 22:21:
de picknick
Reina wordt wakker van de zon. Ze geniet eventjes met haar ogen dicht. Dan schiet door haar hoofd heen dat het haar laatste dag voor het nieuwe seizoen is. De laatste dag dat ze nog rustig kan doen wat ze zelf wil, voordat haar echte leven weer kan beginnen. Snel kleed ze zich aan. Terwijl ze nog aan het ontbijt zit, belt ze Risa en Ai al op. Ze stemmen toe om samen met haar iets leuks te gaan doen. Echter lagen ze nog in bed en duurt het nog een tijdje voordat ze bij haar zijn. Ongeduldig staat ze voor het raam met een kop thee.
Zodra ze binnen zijn worden ze op de bank gezet met een kop thee en een bord vol koekjes.
‘Je hebt ons hier opgetrommeld, dus wat wil je gaan doen?’ Ai kijkt Reina aan. Reina kijkt ze omstebeurt eventjes verbaasd aan. Daar had ze nog helemaal niet over nagedacht.
‘Ehm.’
‘Ze weet het nog niet hoor,’ schudt Risa haar hoofd. ‘Ze belt ons in alle vroegte uit ons bed, maar weet nog niet wat ze wil gaan doen.’
‘Nu kun je wel de hele dag genieten van je laatste zomerdag. En het is heerlijk weer. Het zonnetje schijnt.’
‘Daar heeft ze wel een punt Risa. Ik weet wel iets leuks wat we kunnen doen. We kunnen eindelijk die picknick houden die we een maand geleden hebben afgezegd.’
‘Dat is een goed idee Ai. En omdat ik jullie vroeg heb gewekt, hebben we nog genoeg tijd om naar de supermarkt te rijden en alles te maken.’
‘Ik vind het goed. Gelukkig hebben we de recepten al. Anders hadden we te weinig tijd gehad.’ Risa pakt haar autosleutels al. Ze racen naar de supermarkt. Risa gaat in het karretje zitten, terwijl Reina ermee door de supermarkt racet. Ze gooien alles wat ze nodig hebben erin. Net voordat ze naar de kassa gaan, klimt Risa eruit. Ze rekenen af en proppen alle tassen in de auto. Vervolgens gaan ze druk aan de slag in de keuken van Reina. Alles wordt netjes gemaakt en ingepakt in een grote tas. Het duurt niet zo lang voordat ze klaar zijn. Reina heeft ergens nog een kleed vandaan gehaald. Alles wordt netjes in de auto gezet en rustig wordt er naar het park gereden. Het kleed wordt uitgelegd en de tas wordt uitgepakt.
‘Ik vind dat we dat mooi voor elkaar hebben,’ merkt Ai trots op.
‘Het ziet er in ieder geval lekker uit. Risa die taartjes zijn echt goed gelukt.’
‘Ik hoop dat ze net zo lekker smaken Reina. Daarom zou ik zeggen dat we aanvallen.’
‘Hoe kun je nu honger hebben Risa? Je hebt tijdens het maken al gesnoept van het eten.’
‘Het mislukte eten kon ik toch niet mee laten nemen en het moest even geproefd worden Ai. Ben je jaloers.’ Ze smullen van het eten dat voor ze staat. Ze praten bij over wat ze hebben meegemaakt de afgelopen tijd. Ze genieten van hun laatste zomerdag
-500 woorden-
de picknick
Reina wordt wakker van de zon. Ze geniet eventjes met haar ogen dicht. Dan schiet door haar hoofd heen dat het haar laatste dag voor het nieuwe seizoen is. De laatste dag dat ze nog rustig kan doen wat ze zelf wil, voordat haar echte leven weer kan beginnen. Snel kleed ze zich aan. Terwijl ze nog aan het ontbijt zit, belt ze Risa en Ai al op. Ze stemmen toe om samen met haar iets leuks te gaan doen. Echter lagen ze nog in bed en duurt het nog een tijdje voordat ze bij haar zijn. Ongeduldig staat ze voor het raam met een kop thee.
Zodra ze binnen zijn worden ze op de bank gezet met een kop thee en een bord vol koekjes.
‘Je hebt ons hier opgetrommeld, dus wat wil je gaan doen?’ Ai kijkt Reina aan. Reina kijkt ze omstebeurt eventjes verbaasd aan. Daar had ze nog helemaal niet over nagedacht.
‘Ehm.’
‘Ze weet het nog niet hoor,’ schudt Risa haar hoofd. ‘Ze belt ons in alle vroegte uit ons bed, maar weet nog niet wat ze wil gaan doen.’
‘Nu kun je wel de hele dag genieten van je laatste zomerdag. En het is heerlijk weer. Het zonnetje schijnt.’
‘Daar heeft ze wel een punt Risa. Ik weet wel iets leuks wat we kunnen doen. We kunnen eindelijk die picknick houden die we een maand geleden hebben afgezegd.’
‘Dat is een goed idee Ai. En omdat ik jullie vroeg heb gewekt, hebben we nog genoeg tijd om naar de supermarkt te rijden en alles te maken.’
‘Ik vind het goed. Gelukkig hebben we de recepten al. Anders hadden we te weinig tijd gehad.’ Risa pakt haar autosleutels al. Ze racen naar de supermarkt. Risa gaat in het karretje zitten, terwijl Reina ermee door de supermarkt racet. Ze gooien alles wat ze nodig hebben erin. Net voordat ze naar de kassa gaan, klimt Risa eruit. Ze rekenen af en proppen alle tassen in de auto. Vervolgens gaan ze druk aan de slag in de keuken van Reina. Alles wordt netjes gemaakt en ingepakt in een grote tas. Het duurt niet zo lang voordat ze klaar zijn. Reina heeft ergens nog een kleed vandaan gehaald. Alles wordt netjes in de auto gezet en rustig wordt er naar het park gereden. Het kleed wordt uitgelegd en de tas wordt uitgepakt.
‘Ik vind dat we dat mooi voor elkaar hebben,’ merkt Ai trots op.
‘Het ziet er in ieder geval lekker uit. Risa die taartjes zijn echt goed gelukt.’
‘Ik hoop dat ze net zo lekker smaken Reina. Daarom zou ik zeggen dat we aanvallen.’
‘Hoe kun je nu honger hebben Risa? Je hebt tijdens het maken al gesnoept van het eten.’
‘Het mislukte eten kon ik toch niet mee laten nemen en het moest even geproefd worden Ai. Ben je jaloers.’ Ze smullen van het eten dat voor ze staat. Ze praten bij over wat ze hebben meegemaakt de afgelopen tijd. Ze genieten van hun laatste zomerdag
-500 woorden-
xNadezhda zei op 31 aug 2015 - 22:25:
Het is mijn eigen prompt, maar wauw, het lukte niet om er goed aan te voldoen. Het is me wél eindelijk gelukt om precies 500 woorden te schrijven, feest!
Genoeg oefening
Er zeilde een sok door de lucht. Bill dook opzij, stootte bijna zijn hoofd tegen de stelling van het stapelbed en rolde op de grond. De gestippelde sok sloeg tegen de muur en verdween achter de matras.
‘Mis!’ riep Bill en struikelde bij zijn poging overeind te krabbelen over een paar gymschoenen. Tom lachte hem uit vanaf zijn plek onder de vensterbank, waar hij tussen de schoolbenodigdheden een soort nest had gebouwd. Links van hem stond een schots-en-scheve stapel boeken. Daarnaast lag een hoop kleren en dáárnaast een omgevallen ketel, die een verzameling slordige pakjes ingrediënten en lege flesjes uit had gebraakt. In het midden van de kamer stonden twee hutkoffers wijd open.
‘Ik heb geen zin meer in inpakken,’ zei Bill, terwijl hij zich aan het trapje van het stapelbed omhoog trok. ‘Laten we naar buiten gaan.’
Toms ogen begonnen meteen te glanzen en hij gooide het paar sokken dat hij probeerde op te rollen achteloos tegen de boekenstapel. ‘Ik pak m’n bezem, dan kunnen we nog oefenen!’
‘Dat bedoelde ik nou ook weer niet.’ Bill klom op het bovenste bed en stak zijn tong uit naar beneden. ‘Zwerkbal is niet leuk als we maar één bezem hebben.’
‘Dan had jij ook een bezem moeten vragen voor onze verjaardag,’ zei Tom schouderophalend. ‘Het is niet mijn schuld dat jij liever een radio wilde.’
‘Mijn walkman doet het niet op Zweinstein! Hoe moet ik anders muziek luisteren?’ verdedigde Bill zich meteen. Hij liet zich achterover op zijn bed vallen en spreidde zijn armen en benen uit, alsof hij een sneeuwengel wilde maken in de dekens. ‘En het is veel te warm voor Zwerkbal, trouwens.’
Zijn broer snoof. ‘Echte spelers vliegen bij élk soort weer.’
‘Zeg dat maar tegen jullie kapitein, dan neemt hij je zo bij het team.’
‘Denk je?’ Tom sprong overeind en greep naar zijn geel-zwart gestreepte sjaal, die bovenop de kledingstapel lag. Met het wollen ding om zijn hals geslagen haalde hij zijn gloednieuwe bezem van diens ereplekje aan de muur. ‘Wij presenteren…’
‘… de nieuwe sufkop van Huffelpuf…’ vulde Bill aan en giechelde alsof dat de beste belediging was die hij voor zijn broer kon bedenken.
‘… de nieuwe Jager van Huffelpuf…’ Tom wierp hem een boze blik toe. ‘Ik heb net zoveel kans als de rest! Gustav zei zelf dat hij vond dat ik goed kan vliegen en hij zit al bij het team, dus – dus als ik genoeg oefen, dan kom ik er misschien wel bij. Ze houden toch elk jaar selecties.’
Bill steunde met zijn hoofd op zijn handen en keek hem peinzend aan. ‘En hoe vaak selecteren ze tweedejaars?’
‘Eh…’ Tom liet de bezem zakken. Voordat hij echter kon antwoorden, liet Bill zich van het trapje glijden en hinkte door de puinhoop naar de deur. In het voorbijgaan grabbelde hij een koker tennisballen mee, die hij bij de deur demonstratief omhooghield. Tom snapte de hint meteen. Zijn gezicht klaarde op en hij holde achter zijn broertje aan, de bezem in zijn hand.
Het is mijn eigen prompt, maar wauw, het lukte niet om er goed aan te voldoen. Het is me wél eindelijk gelukt om precies 500 woorden te schrijven, feest!
Genoeg oefening
Er zeilde een sok door de lucht. Bill dook opzij, stootte bijna zijn hoofd tegen de stelling van het stapelbed en rolde op de grond. De gestippelde sok sloeg tegen de muur en verdween achter de matras.
‘Mis!’ riep Bill en struikelde bij zijn poging overeind te krabbelen over een paar gymschoenen. Tom lachte hem uit vanaf zijn plek onder de vensterbank, waar hij tussen de schoolbenodigdheden een soort nest had gebouwd. Links van hem stond een schots-en-scheve stapel boeken. Daarnaast lag een hoop kleren en dáárnaast een omgevallen ketel, die een verzameling slordige pakjes ingrediënten en lege flesjes uit had gebraakt. In het midden van de kamer stonden twee hutkoffers wijd open.
‘Ik heb geen zin meer in inpakken,’ zei Bill, terwijl hij zich aan het trapje van het stapelbed omhoog trok. ‘Laten we naar buiten gaan.’
Toms ogen begonnen meteen te glanzen en hij gooide het paar sokken dat hij probeerde op te rollen achteloos tegen de boekenstapel. ‘Ik pak m’n bezem, dan kunnen we nog oefenen!’
‘Dat bedoelde ik nou ook weer niet.’ Bill klom op het bovenste bed en stak zijn tong uit naar beneden. ‘Zwerkbal is niet leuk als we maar één bezem hebben.’
‘Dan had jij ook een bezem moeten vragen voor onze verjaardag,’ zei Tom schouderophalend. ‘Het is niet mijn schuld dat jij liever een radio wilde.’
‘Mijn walkman doet het niet op Zweinstein! Hoe moet ik anders muziek luisteren?’ verdedigde Bill zich meteen. Hij liet zich achterover op zijn bed vallen en spreidde zijn armen en benen uit, alsof hij een sneeuwengel wilde maken in de dekens. ‘En het is veel te warm voor Zwerkbal, trouwens.’
Zijn broer snoof. ‘Echte spelers vliegen bij élk soort weer.’
‘Zeg dat maar tegen jullie kapitein, dan neemt hij je zo bij het team.’
‘Denk je?’ Tom sprong overeind en greep naar zijn geel-zwart gestreepte sjaal, die bovenop de kledingstapel lag. Met het wollen ding om zijn hals geslagen haalde hij zijn gloednieuwe bezem van diens ereplekje aan de muur. ‘Wij presenteren…’
‘… de nieuwe sufkop van Huffelpuf…’ vulde Bill aan en giechelde alsof dat de beste belediging was die hij voor zijn broer kon bedenken.
‘… de nieuwe Jager van Huffelpuf…’ Tom wierp hem een boze blik toe. ‘Ik heb net zoveel kans als de rest! Gustav zei zelf dat hij vond dat ik goed kan vliegen en hij zit al bij het team, dus – dus als ik genoeg oefen, dan kom ik er misschien wel bij. Ze houden toch elk jaar selecties.’
Bill steunde met zijn hoofd op zijn handen en keek hem peinzend aan. ‘En hoe vaak selecteren ze tweedejaars?’
‘Eh…’ Tom liet de bezem zakken. Voordat hij echter kon antwoorden, liet Bill zich van het trapje glijden en hinkte door de puinhoop naar de deur. In het voorbijgaan grabbelde hij een koker tennisballen mee, die hij bij de deur demonstratief omhooghield. Tom snapte de hint meteen. Zijn gezicht klaarde op en hij holde achter zijn broertje aan, de bezem in zijn hand.
xDevilBitch zei op 31 aug 2015 - 22:29:
Watervrees
Toen Toph die ochtend opstond werd ze verrast door een vreemde warmte. De wekenlange regenbuien en koude winden leken het laatste restje zomer van dat jaar voorgoed weggespoeld te hebben. Maar niets bleek minder waar. Ze voelde hoe de luchtdruk was gestegen en hoorde het water niet langer druppen. Het was een zomerdag.
Die gedachtengang had ze zich kunnen besparen. Ze was nog niet overeind gekomen of ze hoorde Aang al buiten langsscheren. “Topf! Word wakker! Het is echt prachtig weer! Kom mee, dan gaan we rivierschildpadrijden!”
Was ik maar doof, verzuchtte ze.
De jonge luchtmeester negeren, dat had geen zin, wist ze. Ze krabbelde dus maar overeind en stuurde de rotsen die haar tent vormden terug de aarde in. Meteen voelde ze de zon op haar hoofd branden, en ze moest toegeven dat dat haar eigenlijk heel blij maakte. Dat zou ze Aang alleen niet aan z’n neus hangen.
“Topf!” riep de jongen nog eens. “Kom snel mee ontbijten, dan kunnen we op pad gaan. Houd je eigenlijk wel van rivierschildpadrijden? Natuurlijk! Iedereen vindt dat leuk! Misschien kunnen we op Appa zelfs een strand vinden.”
En vandaag leek nog zo’n goede dag te worden. “Ik blijf liever met beide benen op de grond, ballerina. En nu ga ik eten,” zei ze koud.
De anderen kon ze gelukkig ondanks Aangs getetter nog horen, en ze liep dan ook in een rechte lijn naar hen toe. “Morgen,” zei ze onenthousiast. Meteen stampte ze een kruk uit de aarde om op te zitten. “Wat staat er vandaag op het menu?”
Tijdens het ontbijt bleek echter dat de rest ook razendenthousiast waren over Aangs plannen. Vrolijk zat iedereen te babbelen over wat ze allemaal wel niet konden doen op deze onverwachte, en hoogstwaarschijnlijk laatste zomerdag.
“Ik weet wat,” opperde Toph. “We kunnen ook hier blijven en gewoon genieten van de zon op onze huid, zonder iets te doen en met onze mond dicht. Hoe ontspannend zou dat wel niet zijn?”
Maar zoals altijd werd er aan haar idee geen aandacht geschonken, op een nukkige opmerking van Katara na. Voor ze kon protesteren bestegen ze Appa dan ook, en vlogen naar de dichtstbijzijnde rivier.
Hoe blij ze ook was weer met beide benen op de grond te staan nadat ze bij de rivier waren aangekomen, die blijheid verdween snel toen ze de anderen onmetelijk veel lol hoorde hebben terwijl zij aan de waterkant zat.
“Wat is er? Waarom kom je niet mee?” vroeg Aang uiteindelijk.
“Je weet dat ik liever met beide benen op de grond blijf, ballerina.”
“Maar het water is ondiep! Had je niet door dat we zijn doorgeloven tot we water hadden gevonden waar je in kunt staan?”
Toph wierp hem een argwanende blik toe, maar werd wel meteen meegesleept het water in. Wat onwennig en geschrokken door de kou greep ze zich steviger vast aan Aang. Maar uiteindelijk kreeg ze vertrouwen. Het was wat vreemd, alsof haar zicht wazig was geworden. Maar misschien kon het toch een leuke dag worden.
500 woorden
Watervrees
Toen Toph die ochtend opstond werd ze verrast door een vreemde warmte. De wekenlange regenbuien en koude winden leken het laatste restje zomer van dat jaar voorgoed weggespoeld te hebben. Maar niets bleek minder waar. Ze voelde hoe de luchtdruk was gestegen en hoorde het water niet langer druppen. Het was een zomerdag.
Die gedachtengang had ze zich kunnen besparen. Ze was nog niet overeind gekomen of ze hoorde Aang al buiten langsscheren. “Topf! Word wakker! Het is echt prachtig weer! Kom mee, dan gaan we rivierschildpadrijden!”
Was ik maar doof, verzuchtte ze.
De jonge luchtmeester negeren, dat had geen zin, wist ze. Ze krabbelde dus maar overeind en stuurde de rotsen die haar tent vormden terug de aarde in. Meteen voelde ze de zon op haar hoofd branden, en ze moest toegeven dat dat haar eigenlijk heel blij maakte. Dat zou ze Aang alleen niet aan z’n neus hangen.
“Topf!” riep de jongen nog eens. “Kom snel mee ontbijten, dan kunnen we op pad gaan. Houd je eigenlijk wel van rivierschildpadrijden? Natuurlijk! Iedereen vindt dat leuk! Misschien kunnen we op Appa zelfs een strand vinden.”
En vandaag leek nog zo’n goede dag te worden. “Ik blijf liever met beide benen op de grond, ballerina. En nu ga ik eten,” zei ze koud.
De anderen kon ze gelukkig ondanks Aangs getetter nog horen, en ze liep dan ook in een rechte lijn naar hen toe. “Morgen,” zei ze onenthousiast. Meteen stampte ze een kruk uit de aarde om op te zitten. “Wat staat er vandaag op het menu?”
Tijdens het ontbijt bleek echter dat de rest ook razendenthousiast waren over Aangs plannen. Vrolijk zat iedereen te babbelen over wat ze allemaal wel niet konden doen op deze onverwachte, en hoogstwaarschijnlijk laatste zomerdag.
“Ik weet wat,” opperde Toph. “We kunnen ook hier blijven en gewoon genieten van de zon op onze huid, zonder iets te doen en met onze mond dicht. Hoe ontspannend zou dat wel niet zijn?”
Maar zoals altijd werd er aan haar idee geen aandacht geschonken, op een nukkige opmerking van Katara na. Voor ze kon protesteren bestegen ze Appa dan ook, en vlogen naar de dichtstbijzijnde rivier.
Hoe blij ze ook was weer met beide benen op de grond te staan nadat ze bij de rivier waren aangekomen, die blijheid verdween snel toen ze de anderen onmetelijk veel lol hoorde hebben terwijl zij aan de waterkant zat.
“Wat is er? Waarom kom je niet mee?” vroeg Aang uiteindelijk.
“Je weet dat ik liever met beide benen op de grond blijf, ballerina.”
“Maar het water is ondiep! Had je niet door dat we zijn doorgeloven tot we water hadden gevonden waar je in kunt staan?”
Toph wierp hem een argwanende blik toe, maar werd wel meteen meegesleept het water in. Wat onwennig en geschrokken door de kou greep ze zich steviger vast aan Aang. Maar uiteindelijk kreeg ze vertrouwen. Het was wat vreemd, alsof haar zicht wazig was geworden. Maar misschien kon het toch een leuke dag worden.
500 woorden
Merula zei op 31 aug 2015 - 22:45:
“Blijf nou eens rustig zitten!” moppert haar vader in de vroege ochtend.
“Nee!” klinkt het fel. “Ik blijf niet meer zitten. Nooit meer! Het is veel te mooi weer!”
“Je blijft thuis vandaag, dat weet je!”
Het meisje duwt haar stoel naar achter en staat op.
“Ik meen het!” waarschuwt haar vader, maar nog voor hij naar haar toe kan komen, is ze al naar de deur gerent.
“Ik ga van deze dag genieten, of je nou wilt of niet!”
Er wordt nog wat nageroepen maar ze laat het langs haar heen glijden. Voor het eerst luistert ze er niet naar. Ze kan maar aan één ding denken. Dit wordt de laatste warme dag, die wil ik niet verspillen.
Zo snel ze kan rent ze de bossen in. Ze kijkt achter zich. Niemand te zien. Niemand te zien in de wijde omtrek. Pas als ze bij een meertje komt, komt er een jongen tevoorschijn. Ze lachen naar elkaar en omhelzen elkaar.
“Ik was bang dat je het vergeten was,” zegt het meisje.
De jongen aait door haar haren. “Ik zal het nooit vergeten. Wat wil je als eerste doen?”
Het meisje kijkt aarzelend naar het water. “Het is nog te vroeg om te zwemmen... Zullen we eerst maar wat wandelen?”
Hij knikt en pakt haar hand. Samen wandelen ze door het bos, urenlang. Ze kletsen over wat ze laatst hebben gezien en beleefd, over hun verlangens, hun gedachtes... De tijd vliegt voorbij en zonder dat ze het doorhebben, is de zon harder gaan schijnen. Het begint zelfs te steken, zo fel wordt het. Alsof het is afgesproken, komen ze op dat moment aan bij het meer.
“Wie het eerste zijn hoofd onder water heeft!” roept de jongen.
Het meisje slaakt een beledigd gilletje en rent hem achterna. “Dat is niet eerlijk!”
Uiteindelijk komen ze beiden lachend boven water. Ze beginnen verder te kletsen, te lachen en af en toe spetteren ze elkaar nat. Zo blijven ze in het water, met af en toe een pauze om wat te eten of drinken. Zo blijven ze tot de zon ondergaat en het meisje begint te rillen.
Ze gaan op het gras liggen, tegen elkaar aan. “Wil je nog wat eten?” vraagt de jongen.
Het meisje schudt haar hoofd.
“Wat te drinken? Is er nog iets wat je wilt doen? Gaat het wel goed?”
Opnieuw schudt ze haar hoofd. “Ik had eerder uit het water moeten gaan,” zegt het meisje.
“Ik had je eerder uit het water moeten sturen,” vindt de jongen.
“Het maakt ook niet uit. Het maakt allemaal niet meer uit.”
“Wat bedoel je? Zeg je nou dat dit ook voor niets is geweest?” vraagt hij verbaasd.
“Nee... Misschien. Dit was werkelijk de beste en warmste dag van mijn leven.” Een glimlacht verschijnt op haar gezicht. “Dat moet wel wat betekenen.”
De jongen knikt. “Voor mij ook.”
Ze omhelzen elkaar weer. Het meisje kruipt tegen hem aan. “Jammer dat dit het einde is.”
Hij knikt opnieuw. “Maar het was het waard.”
500
“Blijf nou eens rustig zitten!” moppert haar vader in de vroege ochtend.
“Nee!” klinkt het fel. “Ik blijf niet meer zitten. Nooit meer! Het is veel te mooi weer!”
“Je blijft thuis vandaag, dat weet je!”
Het meisje duwt haar stoel naar achter en staat op.
“Ik meen het!” waarschuwt haar vader, maar nog voor hij naar haar toe kan komen, is ze al naar de deur gerent.
“Ik ga van deze dag genieten, of je nou wilt of niet!”
Er wordt nog wat nageroepen maar ze laat het langs haar heen glijden. Voor het eerst luistert ze er niet naar. Ze kan maar aan één ding denken. Dit wordt de laatste warme dag, die wil ik niet verspillen.
Zo snel ze kan rent ze de bossen in. Ze kijkt achter zich. Niemand te zien. Niemand te zien in de wijde omtrek. Pas als ze bij een meertje komt, komt er een jongen tevoorschijn. Ze lachen naar elkaar en omhelzen elkaar.
“Ik was bang dat je het vergeten was,” zegt het meisje.
De jongen aait door haar haren. “Ik zal het nooit vergeten. Wat wil je als eerste doen?”
Het meisje kijkt aarzelend naar het water. “Het is nog te vroeg om te zwemmen... Zullen we eerst maar wat wandelen?”
Hij knikt en pakt haar hand. Samen wandelen ze door het bos, urenlang. Ze kletsen over wat ze laatst hebben gezien en beleefd, over hun verlangens, hun gedachtes... De tijd vliegt voorbij en zonder dat ze het doorhebben, is de zon harder gaan schijnen. Het begint zelfs te steken, zo fel wordt het. Alsof het is afgesproken, komen ze op dat moment aan bij het meer.
“Wie het eerste zijn hoofd onder water heeft!” roept de jongen.
Het meisje slaakt een beledigd gilletje en rent hem achterna. “Dat is niet eerlijk!”
Uiteindelijk komen ze beiden lachend boven water. Ze beginnen verder te kletsen, te lachen en af en toe spetteren ze elkaar nat. Zo blijven ze in het water, met af en toe een pauze om wat te eten of drinken. Zo blijven ze tot de zon ondergaat en het meisje begint te rillen.
Ze gaan op het gras liggen, tegen elkaar aan. “Wil je nog wat eten?” vraagt de jongen.
Het meisje schudt haar hoofd.
“Wat te drinken? Is er nog iets wat je wilt doen? Gaat het wel goed?”
Opnieuw schudt ze haar hoofd. “Ik had eerder uit het water moeten gaan,” zegt het meisje.
“Ik had je eerder uit het water moeten sturen,” vindt de jongen.
“Het maakt ook niet uit. Het maakt allemaal niet meer uit.”
“Wat bedoel je? Zeg je nou dat dit ook voor niets is geweest?” vraagt hij verbaasd.
“Nee... Misschien. Dit was werkelijk de beste en warmste dag van mijn leven.” Een glimlacht verschijnt op haar gezicht. “Dat moet wel wat betekenen.”
De jongen knikt. “Voor mij ook.”
Ze omhelzen elkaar weer. Het meisje kruipt tegen hem aan. “Jammer dat dit het einde is.”
Hij knikt opnieuw. “Maar het was het waard.”
500
MoonRocker zei op 31 aug 2015 - 23:53:
De dood van de zomer
Deze zomer was waarschijnlijk de laatste die hij in zijn korte leven had meegemaakt. De herfst zou hij nog wel halen, maar de winter was al een grijs gebied. Elke dag van de maanden juli en augustus hadden de zusters en broeders die het hem in zijn bed zo comfortabel mogelijk wilden maken hem extra medelevend aangekeken, waardoor hij elke dag wanhopig naar buiten had gestaard, terwijl hij zich inbeeldde dat hij daarbuiten was met zijn vrienden.
Nu, op twintig september, lag hij al vijf maanden aan één stuk in bed. Zelfs om gewassen te worden of naar de wc te gaan was hij niet uit bed gekomen. Hij kon niet meer lopen en de geringste aanrakingen brandden vaak al op zijn huid, dus had hij een katheter en boenden ze hem met washandjes. Moe van zijn eigen lichaam sloot hij kort zijn ogen. Toen hij ze weer opende, stond er iemand in zijn kamer.
‘Jon?’ raspte zijn ongeoefende stem.
‘Ja,’ antwoordde de jongeman en wandelde richting het bed.
Toen hij plaats had genomen op een krukje naast het bed, haalde Bill met veel moeite een hand door zijn haar.
‘Waar was je?’ vroeg Bill. ‘Jij was mijn favoriete verpleger.’
De jongeman wreef met zijn handen over zijn gezicht en lachte tenslotte.
‘Ik ben getrouwd, Bill,’ zei hij zacht. ‘En, pardon, “was”?’
Als Bill overeind had kunnen komen, had hij dat gedaan, maar hij kon slechts zijn hoofd een stukje optillen van zijn kussen. Hij glimlachte zwakjes en probeerde Jon op zijn schouder te kloppen, hoewel hij van tevoren al wist dat zijn inmiddels ongeoefende spieren dat niet zouden toelaten.
‘Wat goed,’ zei hij. ‘En Elizabeth is de afgelopen maanden heel aardig voor me geweest.’
Jon lachte en streek zijn ziekenhuiskleding glad. Bill sloot zijn ogen en spreidde zijn vingers op de dekens. De verpleger keek naar hem. Hij had hem niet willen vertellen dat hij ging trouwen, omdat hij hem niet wilde laten weten hoe gelukkig zijn eigen leven was, terwijl de jongen bijna dood was. Bill opende een oog en zag de verpleger naar hem kijken.
‘Hou op,’ zei hij.
‘Waarmee?’ vroeg Jon.
‘Medelijden hebben,’ antwoordde Bill. ‘Ik ga dood, maar dat betekent niet dat ik geen fantastisch leven heb ik gehad. Ik ben beroemd!’
Jon lachte en stond op van het krukje. Bill volgde hem met zijn blik via het voeteneind van zijn bed naar de rechterkant.
‘Wat doe je?’ vroeg hij.
‘Geen medelijden hebben. Ontspan,’ zei Jon, terwijl hij de dekens opensloeg, ‘dan haal ik je katheter eruit.’
‘Waarom?’ vroeg Bill paniekerig, en pakte Jon met trillende hand bij zijn pols. ‘Wat ga je doen?’
‘We gaan een tochtje maken door het ziekenhuis,’ zei hij. ‘Je bent al veel te lang niet uit bed geweest.’
‘Het is niet alsof ik dat kan,’ grapte Bill vermoeid. ‘Kunnen we ook naar buiten?’
Jon aarzelde.
‘Dat is te gevaarlijk: je kunt makkelijk ziek worden.’
‘Jon,’ zei Bill streng, ‘ik ga toch dood. Dan liever nu dan in de winter.’
[500 and I'm sad to say this was the best I could think of]
De dood van de zomer
Deze zomer was waarschijnlijk de laatste die hij in zijn korte leven had meegemaakt. De herfst zou hij nog wel halen, maar de winter was al een grijs gebied. Elke dag van de maanden juli en augustus hadden de zusters en broeders die het hem in zijn bed zo comfortabel mogelijk wilden maken hem extra medelevend aangekeken, waardoor hij elke dag wanhopig naar buiten had gestaard, terwijl hij zich inbeeldde dat hij daarbuiten was met zijn vrienden.
Nu, op twintig september, lag hij al vijf maanden aan één stuk in bed. Zelfs om gewassen te worden of naar de wc te gaan was hij niet uit bed gekomen. Hij kon niet meer lopen en de geringste aanrakingen brandden vaak al op zijn huid, dus had hij een katheter en boenden ze hem met washandjes. Moe van zijn eigen lichaam sloot hij kort zijn ogen. Toen hij ze weer opende, stond er iemand in zijn kamer.
‘Jon?’ raspte zijn ongeoefende stem.
‘Ja,’ antwoordde de jongeman en wandelde richting het bed.
Toen hij plaats had genomen op een krukje naast het bed, haalde Bill met veel moeite een hand door zijn haar.
‘Waar was je?’ vroeg Bill. ‘Jij was mijn favoriete verpleger.’
De jongeman wreef met zijn handen over zijn gezicht en lachte tenslotte.
‘Ik ben getrouwd, Bill,’ zei hij zacht. ‘En, pardon, “was”?’
Als Bill overeind had kunnen komen, had hij dat gedaan, maar hij kon slechts zijn hoofd een stukje optillen van zijn kussen. Hij glimlachte zwakjes en probeerde Jon op zijn schouder te kloppen, hoewel hij van tevoren al wist dat zijn inmiddels ongeoefende spieren dat niet zouden toelaten.
‘Wat goed,’ zei hij. ‘En Elizabeth is de afgelopen maanden heel aardig voor me geweest.’
Jon lachte en streek zijn ziekenhuiskleding glad. Bill sloot zijn ogen en spreidde zijn vingers op de dekens. De verpleger keek naar hem. Hij had hem niet willen vertellen dat hij ging trouwen, omdat hij hem niet wilde laten weten hoe gelukkig zijn eigen leven was, terwijl de jongen bijna dood was. Bill opende een oog en zag de verpleger naar hem kijken.
‘Hou op,’ zei hij.
‘Waarmee?’ vroeg Jon.
‘Medelijden hebben,’ antwoordde Bill. ‘Ik ga dood, maar dat betekent niet dat ik geen fantastisch leven heb ik gehad. Ik ben beroemd!’
Jon lachte en stond op van het krukje. Bill volgde hem met zijn blik via het voeteneind van zijn bed naar de rechterkant.
‘Wat doe je?’ vroeg hij.
‘Geen medelijden hebben. Ontspan,’ zei Jon, terwijl hij de dekens opensloeg, ‘dan haal ik je katheter eruit.’
‘Waarom?’ vroeg Bill paniekerig, en pakte Jon met trillende hand bij zijn pols. ‘Wat ga je doen?’
‘We gaan een tochtje maken door het ziekenhuis,’ zei hij. ‘Je bent al veel te lang niet uit bed geweest.’
‘Het is niet alsof ik dat kan,’ grapte Bill vermoeid. ‘Kunnen we ook naar buiten?’
Jon aarzelde.
‘Dat is te gevaarlijk: je kunt makkelijk ziek worden.’
‘Jon,’ zei Bill streng, ‘ik ga toch dood. Dan liever nu dan in de winter.’
[500 and I'm sad to say this was the best I could think of]
xNadezhda zei op 1 sep 2015 - 0:02:
P R O M P T 2
Het waait verschrikkelijk hard, zo hard dat iets belangrijks van personage A is weggewaaid.
P R O M P T 2
Het waait verschrikkelijk hard, zo hard dat iets belangrijks van personage A is weggewaaid.
Bodine zei op 1 sep 2015 - 0:32:
Ik baal zo erg. Ik had m'n stukje al best wel tot ver maar heb het niet af kunnen maken.
Ik baal zo erg. Ik had m'n stukje al best wel tot ver maar heb het niet af kunnen maken.
Kayley zei op 1 sep 2015 - 9:40:
Het was onmogelijk om op alle momenten van de dag te weten waar James Potter en Sirius Zwarts weer uithingen—het was zelfs onmogelijk om dat ooit te weten als Remus Lupos er zelf niet bij was. Maar als hij ze dan moest vinden, had hij daar gelukkig hulp bij.
Inkt verspreidde zich over het gladde oppervlak van het opgevouwen perkament; eerst een grote vlek, dan fijne lijntjes die het hele kasteel uittekenden.
Sirius drukte de kaart soms tegen zijn borst als een trotse vader, James dwong zichzelf een keer te huilen toen ze hem openvouwden om hun snode plannen te – wel, plannen; Remus was niet zo van het dramatische gedoe, maar ook hij kreeg steeds een warm gevoel in zijn borst elke keer hij de Sluipwegwijzer tot leven fluisterde.
Na zijn toverstok weer in de zak van zijn gewaad te laten glijden, opende hij de kaart zo goed hij kon zonder aan heel de wereld te laten zien wat er op stond. Als iemand ooit achter de Sluipwegwijzer kwam, zaten ze diep in de problemen—magie die ze uit de Verboden Sectie van de bibliotheek hadden gehaald met James’ onzichtbaarheidsmantel, de geheime passages die ze hadden ontdekt door ’s nachts nog door het kasteel te dwalen en in hun dierlijke vorm het terrein af te lopen...
Het zou hem verbaasd hebben als ze er maar met schorsing vanaf zouden gekomen zijn, en zelfs dat was al zo’n vreselijke straf dat zijn maag vol ijswater leek te lopen door er aan te denken.
Dat was waarom hij een hartaanval kreeg toen een vlaag wind het perkament uit zijn handen rukte. Een beklemmend gevoel van angst overviel hem, hij kon even niet eens bewegen, toen zette hij de achtervolging in. Zijn blik week niet van de Sluipwegwijzer, want als hij hem één seconde uit het oog verloor—daar dacht hij liever niet aan.
Zijn toverstok haalde hij weer snel tevoorschijn en hoewel hij maar wat goed wist dat ze de kaart met alle mogelijke spreuken hadden beveiligd, probeerde hij hem toch te sommeren. Het object week geen millimeter van haar traject, ging vrolijk door met op de wind weg te vliegen.
Iemand viste het perkament uit de lucht en aangezien Remus hem niet aan had zien komen, donderde hij recht tegen de jongen op. Warrig, lang zwart haar en grijze ogen die hem aan vele geheime nachten deden terugdenken, even dacht hij dat het Sirius was.
Maar het was de jongere, beeldschone broer—het verboden gespreksonderwerp. Regulus.
“Oh, sorry,” mompelde Remus en duwde zichzelf op van de harde, koude grond en stak dan zijn hand uit. De jongere Zwarts overhandigde hem de kaart zonder er ook maar iets van te zeggen.
Remus stopte hem veilig weg, stak zijn hand toen nogmaals uit. “Dat was om je overeind te helpen.”
Regulus keek hem inschattend aan, grijnsde, en liet zich dan omhoog trekken.
“Bedankt.”
Alles zou zoveel makkelijker geweest zijn als dat de laatste keer was dat hij Regulus’ hand vast had gehouden.
[x]—De weg naar...—[x]
Het was onmogelijk om op alle momenten van de dag te weten waar James Potter en Sirius Zwarts weer uithingen—het was zelfs onmogelijk om dat ooit te weten als Remus Lupos er zelf niet bij was. Maar als hij ze dan moest vinden, had hij daar gelukkig hulp bij.
Inkt verspreidde zich over het gladde oppervlak van het opgevouwen perkament; eerst een grote vlek, dan fijne lijntjes die het hele kasteel uittekenden.
Sirius drukte de kaart soms tegen zijn borst als een trotse vader, James dwong zichzelf een keer te huilen toen ze hem openvouwden om hun snode plannen te – wel, plannen; Remus was niet zo van het dramatische gedoe, maar ook hij kreeg steeds een warm gevoel in zijn borst elke keer hij de Sluipwegwijzer tot leven fluisterde.
Na zijn toverstok weer in de zak van zijn gewaad te laten glijden, opende hij de kaart zo goed hij kon zonder aan heel de wereld te laten zien wat er op stond. Als iemand ooit achter de Sluipwegwijzer kwam, zaten ze diep in de problemen—magie die ze uit de Verboden Sectie van de bibliotheek hadden gehaald met James’ onzichtbaarheidsmantel, de geheime passages die ze hadden ontdekt door ’s nachts nog door het kasteel te dwalen en in hun dierlijke vorm het terrein af te lopen...
Het zou hem verbaasd hebben als ze er maar met schorsing vanaf zouden gekomen zijn, en zelfs dat was al zo’n vreselijke straf dat zijn maag vol ijswater leek te lopen door er aan te denken.
Dat was waarom hij een hartaanval kreeg toen een vlaag wind het perkament uit zijn handen rukte. Een beklemmend gevoel van angst overviel hem, hij kon even niet eens bewegen, toen zette hij de achtervolging in. Zijn blik week niet van de Sluipwegwijzer, want als hij hem één seconde uit het oog verloor—daar dacht hij liever niet aan.
Zijn toverstok haalde hij weer snel tevoorschijn en hoewel hij maar wat goed wist dat ze de kaart met alle mogelijke spreuken hadden beveiligd, probeerde hij hem toch te sommeren. Het object week geen millimeter van haar traject, ging vrolijk door met op de wind weg te vliegen.
Iemand viste het perkament uit de lucht en aangezien Remus hem niet aan had zien komen, donderde hij recht tegen de jongen op. Warrig, lang zwart haar en grijze ogen die hem aan vele geheime nachten deden terugdenken, even dacht hij dat het Sirius was.
Maar het was de jongere, beeldschone broer—het verboden gespreksonderwerp. Regulus.
“Oh, sorry,” mompelde Remus en duwde zichzelf op van de harde, koude grond en stak dan zijn hand uit. De jongere Zwarts overhandigde hem de kaart zonder er ook maar iets van te zeggen.
Remus stopte hem veilig weg, stak zijn hand toen nogmaals uit. “Dat was om je overeind te helpen.”
Regulus keek hem inschattend aan, grijnsde, en liet zich dan omhoog trekken.
“Bedankt.”
Alles zou zoveel makkelijker geweest zijn als dat de laatste keer was dat hij Regulus’ hand vast had gehouden.
[x]—500 woorden—[x]
Welkom bij de 500 Challenge! Week 2 alweer, we poweren door!
B E L A N G R I J K
- Post de stukjes die je schrijft (tussen de 450 en 550 woorden) in dit topic. Anders telt het niet.
[- Als je niet online kunt komen maar wel iets geschreven hebt, stuur dan een foto via Whatsapp of zo, in pb kun je om nummers vragen.]
- Heb heel erg veel plezier.
P R O M P T S
- maandag: het einde van de zomer, de laatste warme dagen: personages A/B/C/etc. willen er koste wat het kost nog goed gebruik van maken.
- dinsdag: het waait verschrikkelijk hard, zo hard dat iets belangrijks van personage A is weggewaaid.
- woensdag: de eerste sneeuwval van het jaar! Personages A/B/C/etc. hebben daar verschillende meningen over.
- donderdag: personage A vindt / heeft iets gevonden in het ijs. Personage B bemoeit zich ermee.
- vrijdag: gebruik de zin: “Ik zei toch dat de mist niet zou optrekken.”
- zaterdag: personages A/B/C/etc. kunnen voor het eerst in tijden naar buiten zonder jas.
- zondag: Summer dreams, ripped at the seams / But oh, those summer nights! Baseer je stuk op deze lyrics, zonder de context van de rest van het liedje en zonder de lyrics letterlijk te gebruiken.
T U S S E N S T A N D
1. Kay - 12,7
2. Julia - 11,7
3. Dezh - 10,5
3. Elise - 10,5
5. Daan - 8,5
6. Bodine - 7,6
7. Rebella - 7,3
8. Iv - 5,5
8. Kirsten - 5,5
10. Merula - 4,4
10. Misty - 4,4
12. Jess - 2,1
13. Cyn - 1