Hoofdcategorieën
Home » Forum » Stamcafé » [500] Week #7
[500] Week #7
xDevilBitch zei op 5 okt 2015 - 10:02:
I did my best to try and be a mirror of society, but we both know the mirror's cracked and everybody's in the act.
sorry
I did my best to try and be a mirror of society, but we both know the mirror's cracked and everybody's in the act.
1Dzayn zei op 5 okt 2015 - 10:07:
Ik verwacht hele fucked up prompts because Bo so I want to be in this week
Ik verwacht hele fucked up prompts because Bo so I want to be in this week
Bodine zei op 5 okt 2015 - 13:01:
Oh. They're not that fucked really but if that's what you're into, I'll try harder next time (;
Oh. They're not that fucked really but if that's what you're into, I'll try harder next time (;
1Dzayn zei op 5 okt 2015 - 19:27:
500 woorden
I dont even know men
Het eerste wat hij ziet als hij wakker wordt, is zwart. Dan knippert hij zijn ogen open en ziet hij wit. Alleen maar wit. De muur tegenover hem is wit, als hij zich omdraait en naar het plafond kijkt ziet hij wit. Dan gaat hij rechtop zitten en zijn witte lakens ritselen zachtjes. De jongen kreunt, legt een hand op zijn hoofd en knijpt zijn ogen even dicht. Zijn hoofd bonkt, zijn zenuwen voelen pijn. De jongen opent zijn ogen weer, ziet de witte kamer weer. Hij zwaait zijn benen over de rand van het bed, slaat de witte dekens terug. Hij draagt een witte broek.
Hij staat op en zijn tenen raken de witte vloer. Hij voelt zich vreemd, zijn hoofd bonkt nog steeds. Het wit begint pijn te doen aan zijn ogen en hij knijpt ze lichtjes dicht. Met een onzekere tred loopt hij door de kamer, raakt met zijn vingers alle witte oppervlaktes aan. Hij knijpt zijn ogen dicht en laat zich op het bed zakken. Hij weet niet wat hij moet denken, wat hij moet voelen. Hij kan zich niet meer herinneren hoe hij hier is gekomen of waar hij überhaupt is. Zijn hoofd steunt hij in z’n handen. Dan schreeuwt hij. Luid, luider, nog luider. Het geluid kaatst terug van de witte wanden en zingt rond in zijn hoofd. Hij stopt en de stilte klinkt zo mogelijk nog luider dan het geschreeuw. De jongen staat weer op, loopt weer de kamer rond. Er staat een vaas op het nachtkastje. De jongen kan zich niet herinneren dat die er net ook al stond. Hij zal het wel over het hoofd hebben gezien. Hij laat zijn handen rond de vaas krullen, kijkt naar de enige bron van kleur in de witte kamer. De rode roos lijkt te schreeuwen, lijkt zijn kleur te willen verspreiden. De jongen buigt naar voren, ruikt heel licht aan de roos. Hij is geurloos.
Hij zucht en draait zich om, laat zijn handen langs zijn lichaam vallen. Met langzame stappen loopt hij de kamer weer rond, spot een spiegel in de linkerhoek van de kamer. Stond die er al? Het maakt hem niet uit. Hij loopt ernaar toe, kijkt erin. Zijn groene ogen lijken groter dan normaal en zijn krullen zijn zwart. Hij trekt erin, voelt een pijnscheutje. Zijn haar was toch bruin? Het zal wel niet.
Hij weet nog steeds niet wat hij moet voelen, draait zich om en schreeuwt opnieuw. Het geluid kaatst weer tegen de wanden.
Hij schrikt wakker in een donkere kamer. Verward schiet hij overeind, rukt zijn gordijnen open. De witte, besneeuwde straten van Londen zijn rustig. Hij knipt het licht aan in zijn kamer, ziet hoe de witte bladen op zijn bureau hem verwijtend aanstaren. Hij moet zijn opdrachten nog steeds tekenen. Hij weet niet of het een droom was of niet. Hij weet niet meer waar hij was en of het echt was of niet. Hij weet enkel dat er een barst in de spiegel zat.
500 woorden
I dont even know men
Het eerste wat hij ziet als hij wakker wordt, is zwart. Dan knippert hij zijn ogen open en ziet hij wit. Alleen maar wit. De muur tegenover hem is wit, als hij zich omdraait en naar het plafond kijkt ziet hij wit. Dan gaat hij rechtop zitten en zijn witte lakens ritselen zachtjes. De jongen kreunt, legt een hand op zijn hoofd en knijpt zijn ogen even dicht. Zijn hoofd bonkt, zijn zenuwen voelen pijn. De jongen opent zijn ogen weer, ziet de witte kamer weer. Hij zwaait zijn benen over de rand van het bed, slaat de witte dekens terug. Hij draagt een witte broek.
Hij staat op en zijn tenen raken de witte vloer. Hij voelt zich vreemd, zijn hoofd bonkt nog steeds. Het wit begint pijn te doen aan zijn ogen en hij knijpt ze lichtjes dicht. Met een onzekere tred loopt hij door de kamer, raakt met zijn vingers alle witte oppervlaktes aan. Hij knijpt zijn ogen dicht en laat zich op het bed zakken. Hij weet niet wat hij moet denken, wat hij moet voelen. Hij kan zich niet meer herinneren hoe hij hier is gekomen of waar hij überhaupt is. Zijn hoofd steunt hij in z’n handen. Dan schreeuwt hij. Luid, luider, nog luider. Het geluid kaatst terug van de witte wanden en zingt rond in zijn hoofd. Hij stopt en de stilte klinkt zo mogelijk nog luider dan het geschreeuw. De jongen staat weer op, loopt weer de kamer rond. Er staat een vaas op het nachtkastje. De jongen kan zich niet herinneren dat die er net ook al stond. Hij zal het wel over het hoofd hebben gezien. Hij laat zijn handen rond de vaas krullen, kijkt naar de enige bron van kleur in de witte kamer. De rode roos lijkt te schreeuwen, lijkt zijn kleur te willen verspreiden. De jongen buigt naar voren, ruikt heel licht aan de roos. Hij is geurloos.
Hij zucht en draait zich om, laat zijn handen langs zijn lichaam vallen. Met langzame stappen loopt hij de kamer weer rond, spot een spiegel in de linkerhoek van de kamer. Stond die er al? Het maakt hem niet uit. Hij loopt ernaar toe, kijkt erin. Zijn groene ogen lijken groter dan normaal en zijn krullen zijn zwart. Hij trekt erin, voelt een pijnscheutje. Zijn haar was toch bruin? Het zal wel niet.
Hij weet nog steeds niet wat hij moet voelen, draait zich om en schreeuwt opnieuw. Het geluid kaatst weer tegen de wanden.
Hij schrikt wakker in een donkere kamer. Verward schiet hij overeind, rukt zijn gordijnen open. De witte, besneeuwde straten van Londen zijn rustig. Hij knipt het licht aan in zijn kamer, ziet hoe de witte bladen op zijn bureau hem verwijtend aanstaren. Hij moet zijn opdrachten nog steeds tekenen. Hij weet niet of het een droom was of niet. Hij weet niet meer waar hij was en of het echt was of niet. Hij weet enkel dat er een barst in de spiegel zat.
xDevilBitch zei op 5 okt 2015 - 22:33:
De ontmoeting met zijn vuist
Er zit een barst in de spiegel.
Het was echt niet de bedoeling geweest, heus. Eigenlijk was het niet eens de bedoeling dat hij de spiegel zou vinden, en dat hij dat daadwerkelijk gedaan had berustte op niets dan louter toeval. Of zoals Perkamentus zou zeggen: “Het kasteel heeft z’n eigen willetje. Eens dwaalde ik bla bla bla…” Maar hij was geen Harry Potter en Perkamentus zei dus geen woord tegen hem.
Niet verhuld door een onzichtbaarheidsmantel, maar puur en alleen vertrouwend op zijn sluipvaardigheden had hij die avond zijn bed verlaten. Hij wist welke straffen erop stonden als hij betrapt werd, maar de kerkers benauwden hem plotseling. Hij moest weg.
Nog nooit had hij het kasteel zo gezien. Verlaten gangen: niets dan serene rust, enkel verstoord door Foppe die zo nu en dan harnassen liet rammelen of een ketel de trappen af keilde. Het was precies wat hij nodig had.
Dat was de spiegel dan weer niet.
Hoe hij er was gekomen wist hij niet. Misschien was dat wel het geheim, kon je enkel meegesleept worden naar onbekende bestemmingen wanneer je onbestemd ronddoolde. Het maakte ook niet uit, hij was er, en hij had zijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen. Zonder er over na te denken had hij het doek van de lijst gegrist, zijn toverstok laten oplichten en gekeken.
Alles in het kasteel was magisch: van het plafond van de Grote Zaal tot haar bewoners en geesten en de toiletten. Maar de spiegel was niet magisch genoeg om zijn ontmoeting met Draco’s vuist te overleven. Met het gerinkel van brekend glas werd het beeld weggeslagen en vervangen door roodbespetterde scherven. De blonde jongen was in de hoek gestommeld, niet huilend van de pijn in zijn hand met wel om het beeld dat nog altijd op zijn netvlies gebrand stond.
Zijn familie stond er, op het eerste gezicht niet anders dan altijd. Kans om zich af te vragen waarom ze dan met hem in de spiegel stonden, terwijl ze zeer zeker niet achter hem stonden, had hij echter niet. Zijn blik was gegrepen door de jongen naast hem. Hij hield Draco’s hand vast en keek naar hem met een blik waarmee hij nog nooit naar de Zwadderaar had gekeken: liefdevol. Maar zelfs dat was nog niet het meest opvallende aan het spiegelbeeld. Het was slechts een klein detail, maar toen het hem opviel had het zijn vuist reflexmatig tegen het glas doen belandden.
Het bliksemvormige litteken op Harry’s voorhoofd was verdwenen.
Uiteindelijk wist Draco zijn gesnikt genoeg te dempen om ongemerkt terug in zijn bed te komen. Slapen, zoals hij had gehoopt te kunnen na zijn avondwandelingetje, wilde echter niet lukken. Zodra zijn ogen maar een beetje dicht begonnen te vallen, flitste het beeld weer voor hem, echt genoeg om het aan te kunnen raken.
Zo kwam het dan ook, dat hij zijn ogen amper open kon houden toen hij Harry Potter weer in levende lijven zag. Met litteken en al: zijn verlangen was niet vervuld, Voldemort bestond nog altijd.
500 woorden
De ontmoeting met zijn vuist
Er zit een barst in de spiegel.
Het was echt niet de bedoeling geweest, heus. Eigenlijk was het niet eens de bedoeling dat hij de spiegel zou vinden, en dat hij dat daadwerkelijk gedaan had berustte op niets dan louter toeval. Of zoals Perkamentus zou zeggen: “Het kasteel heeft z’n eigen willetje. Eens dwaalde ik bla bla bla…” Maar hij was geen Harry Potter en Perkamentus zei dus geen woord tegen hem.
Niet verhuld door een onzichtbaarheidsmantel, maar puur en alleen vertrouwend op zijn sluipvaardigheden had hij die avond zijn bed verlaten. Hij wist welke straffen erop stonden als hij betrapt werd, maar de kerkers benauwden hem plotseling. Hij moest weg.
Nog nooit had hij het kasteel zo gezien. Verlaten gangen: niets dan serene rust, enkel verstoord door Foppe die zo nu en dan harnassen liet rammelen of een ketel de trappen af keilde. Het was precies wat hij nodig had.
Dat was de spiegel dan weer niet.
Hoe hij er was gekomen wist hij niet. Misschien was dat wel het geheim, kon je enkel meegesleept worden naar onbekende bestemmingen wanneer je onbestemd ronddoolde. Het maakte ook niet uit, hij was er, en hij had zijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen. Zonder er over na te denken had hij het doek van de lijst gegrist, zijn toverstok laten oplichten en gekeken.
Alles in het kasteel was magisch: van het plafond van de Grote Zaal tot haar bewoners en geesten en de toiletten. Maar de spiegel was niet magisch genoeg om zijn ontmoeting met Draco’s vuist te overleven. Met het gerinkel van brekend glas werd het beeld weggeslagen en vervangen door roodbespetterde scherven. De blonde jongen was in de hoek gestommeld, niet huilend van de pijn in zijn hand met wel om het beeld dat nog altijd op zijn netvlies gebrand stond.
Zijn familie stond er, op het eerste gezicht niet anders dan altijd. Kans om zich af te vragen waarom ze dan met hem in de spiegel stonden, terwijl ze zeer zeker niet achter hem stonden, had hij echter niet. Zijn blik was gegrepen door de jongen naast hem. Hij hield Draco’s hand vast en keek naar hem met een blik waarmee hij nog nooit naar de Zwadderaar had gekeken: liefdevol. Maar zelfs dat was nog niet het meest opvallende aan het spiegelbeeld. Het was slechts een klein detail, maar toen het hem opviel had het zijn vuist reflexmatig tegen het glas doen belandden.
Het bliksemvormige litteken op Harry’s voorhoofd was verdwenen.
Uiteindelijk wist Draco zijn gesnikt genoeg te dempen om ongemerkt terug in zijn bed te komen. Slapen, zoals hij had gehoopt te kunnen na zijn avondwandelingetje, wilde echter niet lukken. Zodra zijn ogen maar een beetje dicht begonnen te vallen, flitste het beeld weer voor hem, echt genoeg om het aan te kunnen raken.
Zo kwam het dan ook, dat hij zijn ogen amper open kon houden toen hij Harry Potter weer in levende lijven zag. Met litteken en al: zijn verlangen was niet vervuld, Voldemort bestond nog altijd.
500 woorden
Kayley zei op 5 okt 2015 - 23:20:
trigger warning: self-harm.
Draco herkent de jongen in de spiegel niet meer. Hij was altijd al bleek, wit, ijzig. Blauwe ogen die kil terug staren. Jukbeenderen die uitsteken. Scherpe kaaklijnen.
Nu staat zijn vel strak over zijn botten gespannen, lijkt het licht in zijn ogen volledig gedoofd te zijn.
Hij voelt niets buiten de verlammende angst die hem te pas en te onpas volledig overwelmt; tijdens Toverdranken wanneer hij de ijskoude, grijpgrage aanwezigheid van Sneeps gedachtenlezen zijn hoofd binnen voelt dringen, tijdens het avondeten zodat Korzel en Kwast hem van de bank moeten trekken en hem naar de Leerlingenkamer dragen, elke ochtend wanneer hij wakker schrikt uit een droom en de echte nachtmerrie in tuimelt.
Hij kan niet slikken. Niet knipperen. Niet wegkijken.
Soms voegt zich woede bij die angst. Waarom ik? Waarom wij? Waarom—?
Diezelfde woede is er nu ook. Het doet hem zijn handen ballen tot vuisten, doet hem de spiegel kapotslaan. Glas klatert als kleine diamantjes de gootsteen in. Bloed drupt donkerrood over zijn vingers en op het witte porselein.
Eerst voelt hij het niet, dan beginnen de honderden kleine wondjes te prikken en branden. Zijn kaken zijn op elkaar geklemd om geen enkel geluidje te laten ontsnappen terwijl hij de kraan aanzet en water over zijn hand laat stromen.
Het is fascinerender om naar te kijken dan naar zijn reflectie. Het warme rood blijft omhoog komen, spat in flinterdunne patronen uiteen in het water, spoelt roze de pijpleiding in. Hij weet dat de pijn die in zijn hand prikkelt daar vandaan komt en toch wenst hij dat het niet ophoudt.
Rood is zoveel mooier dan wit.
Sneep vindt hem in de Zwadderichbadkamer een uur later. In zichzelf opgekruld, een bloederige hand in zijn gewaad gewikkeld, een vredevolle blik op zijn gezicht.
Madame Plijster lapt hem er weer bij terwijl hij doorslaapt en kijkt hem met een bezorgde blik aan boven het tengere lichaam van wat ooit een trotse jongeman was. Hij knijpt zijn lippen tot een fijne lijn en zegt niets.
Als hij het er die avond met Perkamentus over heeft, schijnt zijn bloedende hart door in de ogen van de oude man. Maar ze kunnen niets doen.
Draco gaat eraan kapot, maakt zichzelf kapot omdat hij zo bang is voor Voldemort, en ze kunnen niets doen.
Hij is verward wanneer hij wakker wordt in zijn eigen bed. Loom knipperend probeert hij zich te herinneren hoe dat gebeurd is, maar niets reikt zijn hoofd hem aan—het is heerlijk leeg.
Draco schuifelt de badkamer in en staat als verstomd om de spiegel ongebroken in haar lijst te zien staan. Na een blik op zijn hand blijkt hij even ongehavend. Alsof er gisteren niets gebeurd is. Alsof het niets uitmaakt. Niets verandert.
Met knikkende knieën en slappe armen staat hij weer voor de spiegel. Tilt zijn hoofd op om naar zijn reflectie te kijken. Walgt. Wil in elkaar krimpen.
Woede likt als een warme vlam over zijn knokkels.
Het glas breekt gemakkelijk onder zijn vuist.
Alles is wonderlijk rood.
trigger warning: self-harm.
[x]—Scherven brengen geluk—[x]
Draco herkent de jongen in de spiegel niet meer. Hij was altijd al bleek, wit, ijzig. Blauwe ogen die kil terug staren. Jukbeenderen die uitsteken. Scherpe kaaklijnen.
Nu staat zijn vel strak over zijn botten gespannen, lijkt het licht in zijn ogen volledig gedoofd te zijn.
Hij voelt niets buiten de verlammende angst die hem te pas en te onpas volledig overwelmt; tijdens Toverdranken wanneer hij de ijskoude, grijpgrage aanwezigheid van Sneeps gedachtenlezen zijn hoofd binnen voelt dringen, tijdens het avondeten zodat Korzel en Kwast hem van de bank moeten trekken en hem naar de Leerlingenkamer dragen, elke ochtend wanneer hij wakker schrikt uit een droom en de echte nachtmerrie in tuimelt.
Hij kan niet slikken. Niet knipperen. Niet wegkijken.
Soms voegt zich woede bij die angst. Waarom ik? Waarom wij? Waarom—?
Diezelfde woede is er nu ook. Het doet hem zijn handen ballen tot vuisten, doet hem de spiegel kapotslaan. Glas klatert als kleine diamantjes de gootsteen in. Bloed drupt donkerrood over zijn vingers en op het witte porselein.
Eerst voelt hij het niet, dan beginnen de honderden kleine wondjes te prikken en branden. Zijn kaken zijn op elkaar geklemd om geen enkel geluidje te laten ontsnappen terwijl hij de kraan aanzet en water over zijn hand laat stromen.
Het is fascinerender om naar te kijken dan naar zijn reflectie. Het warme rood blijft omhoog komen, spat in flinterdunne patronen uiteen in het water, spoelt roze de pijpleiding in. Hij weet dat de pijn die in zijn hand prikkelt daar vandaan komt en toch wenst hij dat het niet ophoudt.
Rood is zoveel mooier dan wit.
Sneep vindt hem in de Zwadderichbadkamer een uur later. In zichzelf opgekruld, een bloederige hand in zijn gewaad gewikkeld, een vredevolle blik op zijn gezicht.
Madame Plijster lapt hem er weer bij terwijl hij doorslaapt en kijkt hem met een bezorgde blik aan boven het tengere lichaam van wat ooit een trotse jongeman was. Hij knijpt zijn lippen tot een fijne lijn en zegt niets.
Als hij het er die avond met Perkamentus over heeft, schijnt zijn bloedende hart door in de ogen van de oude man. Maar ze kunnen niets doen.
Draco gaat eraan kapot, maakt zichzelf kapot omdat hij zo bang is voor Voldemort, en ze kunnen niets doen.
Hij is verward wanneer hij wakker wordt in zijn eigen bed. Loom knipperend probeert hij zich te herinneren hoe dat gebeurd is, maar niets reikt zijn hoofd hem aan—het is heerlijk leeg.
Draco schuifelt de badkamer in en staat als verstomd om de spiegel ongebroken in haar lijst te zien staan. Na een blik op zijn hand blijkt hij even ongehavend. Alsof er gisteren niets gebeurd is. Alsof het niets uitmaakt. Niets verandert.
Met knikkende knieën en slappe armen staat hij weer voor de spiegel. Tilt zijn hoofd op om naar zijn reflectie te kijken. Walgt. Wil in elkaar krimpen.
Woede likt als een warme vlam over zijn knokkels.
Het glas breekt gemakkelijk onder zijn vuist.
Alles is wonderlijk rood.
[x]—500 woorden—[x]
Bodine zei op 6 okt 2015 - 0:15:
dinsdag – een tomaat die hét moment van je personages verpest
dinsdag – een tomaat die hét moment van je personages verpest
1Dzayn zei op 6 okt 2015 - 19:54:
500 woorden
Nooit heeft hij gedacht dat zijn leven door zo’n onbenullig, klein iets verpest zou worden. Hij had verwacht dat het misschien later in zijn leven zou gebeuren, met iets dat best wel ernstig was. Dit? Dit heeft hij echt niet zien aankomen. Hij ziet zijn leven al aan zich voorbij flitsen, kan het gejoel al bijna horen als ze hem hij in elkaar gaan slaan of als ze zijn tas afpakken en in de eik voor de school hangen. Hij had nooit zijn plekje in de bieb moeten opgeven, had nooit dat cadeautje moeten maken voor de jongen die nu voor hem staat.
Terwijl de tomatenprut nog van het gezicht druipt, draait de jongen zich al om en begint hij zich door de menigte te duwen. Hij kijkt niet achter zich, weigert te zien hoe de ietwat kleinere, maar veel populairdere jongen het rode spul van zijn gezicht probeert te vegen, hoe hij daarna de menigte opdraagt hem te vinden. Harry blijft er liever niet op wachten. Hij glipt de bieb in en begeeft zich naar het achterste hoekje. Hij verbergt zich achter de laatste boekenkast en zakt naar de grond. Dat pakte ietwat verkeerd uit. Wie de tomaat heeft gegooid, weet hij niet. Hij weet wel dat hij de bieb niet meer uit durft te komen.
‘Harry?’
Harry ademt scherp in. Hij herkent die stem maar al te goed, maar wist niet dat de jongen zijn naam wist.
‘Harry? Ik weet dat je hier bent. De dame achter de balie zei het.’
‘Hier,’ zegt Harry dan timide. Hij staat op en stapt achter de kast vandaan. Het gezicht van de jongen voor hem is weer helemaal schoon en een glimlach speelt rond zijn lippen.
‘Hey.’
‘Hoi.’
Het is even stil tussen de twee.
‘Het spijt me van die tomaat. Dat was echt niet mijn bedoeling, ik zweer het.’
De jongen glimlacht. ‘Dat idee had ik al. Wat was je cadeau dan, Harry?’
‘Hoe weet je mijn naam, Louis?’
De jongen tegenover hem bloost en Harry knippert zijn ogen.
‘Dat vertel ik je later misschien wel.’
‘Oh.’
‘Dus, wat was je cadeau?’
Harry bloost en steekt een hand in zijn rugzak. Hij trekt de kaart eruit en overhandigt hem met een blos aan Louis. ‘Het is misschien heel kinderachtig, maar ik durfde niet naar de winkel.’
Louis glimlacht en opent het vel. Harry bijt nerveus op zijn nagels.
‘Heel graag.’
‘Echt?’ vraagt Harry verbaasd.
Louis knikt. ‘Ik zou heel graag je Valentijn willen zijn.’
Dan; ‘Ik hoop dat je wel de ironie hier van in ziet.’
Louis draait de kaart om en wijst op een tekening in de hoek. ‘Een tomaat op de kaart, een tomaat in mijn gezicht.’
Harry bloost weer. ‘Dat moest eigenlijk een hart zijn. En die tomaat was ik niet. ’
Louis glimlacht en zijn ogen worden spleetjes, zo breed is zijn glimlach.
‘Schattig. En dat weet ik.’
Harry zucht opgelucht. ‘Mooi.’
Louis is even stil. Harry ook. Dan; ‘Dus, je durfde niet naar de winkel?’
500 woorden
Nooit heeft hij gedacht dat zijn leven door zo’n onbenullig, klein iets verpest zou worden. Hij had verwacht dat het misschien later in zijn leven zou gebeuren, met iets dat best wel ernstig was. Dit? Dit heeft hij echt niet zien aankomen. Hij ziet zijn leven al aan zich voorbij flitsen, kan het gejoel al bijna horen als ze hem hij in elkaar gaan slaan of als ze zijn tas afpakken en in de eik voor de school hangen. Hij had nooit zijn plekje in de bieb moeten opgeven, had nooit dat cadeautje moeten maken voor de jongen die nu voor hem staat.
Terwijl de tomatenprut nog van het gezicht druipt, draait de jongen zich al om en begint hij zich door de menigte te duwen. Hij kijkt niet achter zich, weigert te zien hoe de ietwat kleinere, maar veel populairdere jongen het rode spul van zijn gezicht probeert te vegen, hoe hij daarna de menigte opdraagt hem te vinden. Harry blijft er liever niet op wachten. Hij glipt de bieb in en begeeft zich naar het achterste hoekje. Hij verbergt zich achter de laatste boekenkast en zakt naar de grond. Dat pakte ietwat verkeerd uit. Wie de tomaat heeft gegooid, weet hij niet. Hij weet wel dat hij de bieb niet meer uit durft te komen.
‘Harry?’
Harry ademt scherp in. Hij herkent die stem maar al te goed, maar wist niet dat de jongen zijn naam wist.
‘Harry? Ik weet dat je hier bent. De dame achter de balie zei het.’
‘Hier,’ zegt Harry dan timide. Hij staat op en stapt achter de kast vandaan. Het gezicht van de jongen voor hem is weer helemaal schoon en een glimlach speelt rond zijn lippen.
‘Hey.’
‘Hoi.’
Het is even stil tussen de twee.
‘Het spijt me van die tomaat. Dat was echt niet mijn bedoeling, ik zweer het.’
De jongen glimlacht. ‘Dat idee had ik al. Wat was je cadeau dan, Harry?’
‘Hoe weet je mijn naam, Louis?’
De jongen tegenover hem bloost en Harry knippert zijn ogen.
‘Dat vertel ik je later misschien wel.’
‘Oh.’
‘Dus, wat was je cadeau?’
Harry bloost en steekt een hand in zijn rugzak. Hij trekt de kaart eruit en overhandigt hem met een blos aan Louis. ‘Het is misschien heel kinderachtig, maar ik durfde niet naar de winkel.’
Louis glimlacht en opent het vel. Harry bijt nerveus op zijn nagels.
‘Heel graag.’
‘Echt?’ vraagt Harry verbaasd.
Louis knikt. ‘Ik zou heel graag je Valentijn willen zijn.’
Dan; ‘Ik hoop dat je wel de ironie hier van in ziet.’
Louis draait de kaart om en wijst op een tekening in de hoek. ‘Een tomaat op de kaart, een tomaat in mijn gezicht.’
Harry bloost weer. ‘Dat moest eigenlijk een hart zijn. En die tomaat was ik niet. ’
Louis glimlacht en zijn ogen worden spleetjes, zo breed is zijn glimlach.
‘Schattig. En dat weet ik.’
Harry zucht opgelucht. ‘Mooi.’
Louis is even stil. Harry ook. Dan; ‘Dus, je durfde niet naar de winkel?’
Ladies and gentlemen, welkom bij week zeven van de 500 challenge.
B E L A N G R I J K
- Post de stukjes die je schrijft (tussen de 450 en 550 woorden) in dit topic. Anders telt het niet.
[- Als je niet online kunt komen maar wel iets geschreven hebt, stuur dan een foto via Whatsapp of zo, in pb kun je om nummers vragen.]
- Heb heel erg veel plezier. Like, zwaaien-met-een-dode-baby-veel-plezier.
P R O M P T S
• maandag: Er zit een barst in de spiegel.
T U S S E N S T A N D